Inleiding

Het zal u niet zijn ontgaan dat er, opnieuw, discussie is rond het bestaan van het big-register Psychotherapeut. Na de aanvaarding van de Wet big in 1993 door het parlement, werd het register Psychotherapeut in 1998 geopend. Nota bene al in 2000 werd een voorstel gedaan door het Coördinerend Orgaan Nascholing en Opleiding in de ggz aan de minister om het psychotherapie-register weer af te schaffen. Ik kan me de onrust die dat bericht bij mij teweegbracht nog goed herinneren. Alhoewel ons register toen niet werd opgeheven, bleef er toch alsmaar ‘gedoe’ bestaan rondom het beroepengebouw. De constructie waarin de psychotherapeut als basisberoep staat geregistreerd naast de gz-psycholoog, en de klinisch (neuro)psycholoog als specialisme van de gz-psycholoog, deed geen recht aan de specialistische kennis en vaardigheden van de psychotherapeut en was daarnaast verwarrend en aan het grote publiek niet uit te leggen. Inmiddels zijn we bijna twee decennia verder, decennia waarin het onbehagen over de positie van de (specialistische) psychotherapeut die als een basisberoep gepositioneerd staat en de onduidelijkheid van het beroepengebouw toenemen. Al vanaf 2011 wordt er door diverse stuurgroepen hard gewerkt aan voorstellen om de situatie voor de psychotherapie en de psychotherapeut te verbeteren door het beroep psychotherapeut als specialisme te registeren. Het derde artikel in dit nummer is geschreven door Nel Draijer, Kirsten Hauber en Sjoerd Colijn, alle drie belangrijke spelers in deze discussie. Zij beschrijven in ‘De Psychotherapeut als specialist?’ wat er is gebeurd kort voor en sinds het ontstaan van het big-register en wat de stand van zaken nu is. Belangrijke kost voor elke psychotherapeut, het gaat om de toekomst van het beroep.

Terwijl er dus al jaren uitgebreid is vergaderd over de toekomst van ons beroep, heeft het veld gelukkig niet stilgezeten. De ontwikkeling van het vak is gewoon doorgegaan en daarvan doen we dus ook gewoon verslag.

We beginnen met een bijzonder artikel. In 2012 is de ‘Wim Trijsburgprijs’ door het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie ingesteld om de wetenschappelijke ontwikkeling van de psychotherapie te stimuleren. Hij wordt eens per twee jaar uitgereikt, afwisselend aan een senior en een junior onderzoeker. Het schrijven van een artikel voor dit tijdschrift maakt onderdeel uit van de prijs. Marcus Huibers ontving de prijs in 2017 en hij en zijn promovendus Fritz Renner hebben de eer dit artikel te schrijven. Hun buitengewoon prettig leesbare relaas beschrijft hun onderzoeksproject waarin zowel de theorie, de effectiviteit en de onderliggende werkingsmechanismen van schematherapie bij chronische depressie werden onderzocht. Schematherapie zou een effectieve behandeling voor chro­nische depressie kunnen zijn, omdat de onderliggende kwetsbaarheden die de depressie in stand houden in beeld worden gebracht en vervolgens worden aangepakt. In de onderzoekspopulatie (N = 25) die ze bijeenbrachten, bleek overigens 68% naast de chronische depressie te voldoen aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Alhoewel ook dit onderzoek nog geen duidelijkheid verschaft over wat nou precies het werkingsmechanisme is dat achter een therapeutisch effect ligt, is het zeer de moeite waard om te lezen. Alleen het begrijpen hoe je een werkingsmechanisme zou kunnen onderzoeken, geeft al inzicht in welke factoren belangrijk zijn om in de gaten te houden tijdens de therapie.

In het volgende artikel doen Marjon van Dijk en Eric Blaauw verslag van hun onderzoek in de ambulante verslavingszorg naar het effect van een psychologische behandeling van verslaving op de hechtingsstijl van patiënten. We weten al wel dat hechtingsstijlen veranderbaar zijn en dat een psychologische behandeling er invloed op heeft. Maar gebeurt dit ook bij de behandeling van verslaving? Bij 49 cliënten in de ambulante verslavingszorg is gekeken of de therapeutische relatie invloed had op de hechting van de cliënten. Op groepsniveau werden er geen significante veranderingen in hechting (vermijding en angst) gevonden, terwijl dit in andere populaties wel werd gezien. Wel werd er op individueel niveau een relatie gevonden tussen de angstdimensie van hechting met behandeluitkomsten, weer niet tussen de vermijdingsdimensie van hechting en behandeluitkomsten. Vermindering van hechtingsangst hing samen met afname van depressie-, angst- en stress­klachten en met een toename in sociaal steunende interacties. Deze bevindingen ondersteunen het belang van het besteden van aandacht aan hechting in een psychotherapeutische behandeling en het maken van onderscheid daarbij tussen angst en vermijding.

Peter Daansen baseert zijn column op het boek The girl who smiled beads: a story of war and what comes after van de jonge Rwandees-Amerikaanse schrijfster Clemantine Wamariya, die beschrijft hoe ze met de ernstige trauma’s uit haar verleden omgaat. Ze laat zien hoe ‘de mens’ achter de problemen eruitziet. Onbedoeld houdt ze ons een spiegel voor: zorg ervoor dat bij alle professionalisering de mens niet uit het oog wordt verloren.

In de rubriek Gelezen recenseren Rianne Kloppenburg en ikzelf het Handboek traumatische rouw en Maud Schaepkens het boek Verslagen door het tuchtrecht. In het Handboek traumatische rouw, onder redactie van Jos de Keijser, Paul Boelen en Geert Smid, komt de ontstaansgeschiedenis van het begrip en de lange weg naar een plek in de dsm aan de orde, evenals de mogelijke oorzaken van traumatische rouw (die zowel kunnen liggen in de oorzaak van en de omstandigheden rondom het overlijden als in de persoon van de rouwende) en de behandeling bij diverse doelgroepen. Ook wordt goed beschreven hoe traumatische rouw afgebakend kan worden van ptss en depressie. Het is een echt handboek: elk hoofdstuk biedt ‘handige ideeën’, maar het is geen verhalende tekst die je in één ruk van kaft tot kaft uitleest. Je moet het erbij pakken wanneer je met de problematiek in aanraking komt, om zo je behandeling te optimaliseren.

Martin Appelo beschrijft in Verslagen door het tuchtrecht hoe een negental hulpverleners, waaronder hijzelf, de afhandeling van een tegen hen gerichte klacht heeft ervaren. Deze ervaringen zijn veelal negatief: de hulpverleners hebben het gevoel al veroordeeld te zijn voor er een zitting is geweest, ze klagen over niet gehoord worden en dat de klager bij voorbaat wel wordt geloofd. Appelo mist bij het tuchtcollege zicht op de dynamische context waarin klachten ontstaan en dit kan leiden tot angstige, moeilijkhedenvermijdende professionals en zelfs tot hulpverleners die overwegen te stoppen met het uitoefenen van hun vak. Door deze werkwijze raken of zijn veel zorgprofessionals hun vertrouwen kwijt in het tuchtcollege. Het bedoeld effect van tuchtrecht – patiënten behoeden voor slechte zorgverleners, maar zeker ook zorgverleners inzicht geven in hun handelen opdat ze ervan kunnen leren - wordt niet bereikt door de opstelling van het tuchtcollege, aldus Appelo. Voor velen was de manier van afhandelen van de klacht een traumatische ervaring. Appelo doet voorstellen tot verbetering van de tuchtprocedure. Schaepkens vond het een nuttig boek: het deed haar wel schrikken van wat er allemaal mis kan gaan in de praktijk, maar het boek geeft de informatie om in geval van een klacht in ieder geval goed voorbereid te zijn.

Hannelore Walraven verslaat ten slotte de studiedag ‘Doorbreek verslaving!’. Naast sombere uitspraken (‘in de geschiedenis van de verslavingszorg is al heel lang weinig vooruitgang geboekt’) waren er gelukkig ook opbeurende geluiden te horen. Zo blijkt dat wanneer mensen met een verslaving eenmaal in behandeling zijn, de kans op een goed behandelresultaat vergelijkbaar is met die bij andere psychische stoornissen zoals depressie, namelijk circa 60-70%. Wel is verslaving nog steeds een aandoening waarbij sprake is van veel onderbehandeling. Men komt er niet graag voor uit. Het pleidooi om ‘herstel’ als een leerproces te zien en als een ‘herpositioneren’ door mee te doen in de maatschappij, met daarnaast een aanpak waarin eigenwaarde, identiteit en zingeving de rode draad vormen, vindt weerklank bij deze verslaggever.

Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut . Tot haar pensionering in 2016 werkte ze als psychotherapeut en programmaleider in de klinische psychiatrie op een afdeling voor asielzoekers en vluchtelingen. Ze promoveerde op onderzoek naar het werken met tolken in gesprekken in de ggz. Ze is redacteur van dit tijdschrift.

Naar boven