Column
Peter Daansen
Het is een mooie dag. De zon schijnt en de temperatuur voelt aangenaam aan. Het is tegen 9 uur. De stad is al ontwaakt. Je hoort in de verte het geluid van auto’s en het piepen van de tram. Mensen haasten zich naar hun werk. Het belooft weer een zomerse dag te worden zoals we die dit jaar al veel hebben gehad. Genietend van het mooie weer loop ik de ongeveer 400 meter van de bij het ziekenhuis behorende parkeerplaats naar de ingang van het ziekenhuisgebouw.
Ongeveer halverwege stopt een elektrisch golfkarretje. De bestuurster vraagt vriendelijk of ik het laatste stukje wil meerijden. ‘Nee, bedankt. Ik loop graag dat stukje’ riposteer ik haar vraag beleefd, maar toch ferm. Ik behoor tot de groep mensen die door hun zittend beroep weinig beweging hebben en elke natuurlijke beweging graag meenemen. Beiden vervolgen we onze weg: ik lopend en zij rijdend naar de ingang, waar ik haar luttele momenten later met nieuwe passagiers zie vertrekken, nu naar de parkeerplaats.
Ik heb de vrouw met haar karretje al vaker gezien. Ze is een goed verzorgde vrouw die, eenmaal aangekomen op aow-leeftijd, als vrijwilligster een bijdrage aan de maatschappij levert door het vervoeren van patiënten van de parkeerplaats naar het ziekenhuis. De eerste keer dat ik het karretje zag, dacht ik: ‘Wat goed dat mensen die moeilijk ter been zijn dat hele stuk niet moeten lopen. Een echte win-winsituatie’. Nu ik zelf wordt aangesproken krijg ik mijn twijfels. Ik herinner me dat ik vaak mensen, voordat zij in de golfkar stapten, gewoon zag lopen. Ongetwijfeld is deze het gemak van consument dienende service goed bedoeld van het ziekenhuis, maar is zij niet voor velen onnodig? Is zij wel gezondheidsbevorderend, net als de rookhokken die je soms nog bij ziekenhuizen ziet?
Mijmerend loop ik verder. De vraag dringt zich op of wij als ggz niet ook goed bedoelde diensten aanbieden die overbodig zijn, diensten die niet goed zijn of zelfs diensten die misschien zelfs schadelijk zijn? Bieden wij de patiënt wat hij nodig heeft, of creëren wij net als het bedrijfsleven behoeftes bij de consument die hij van tevoren niet had? ‘Natuurlijk niet!’ zegt een geruststellend stemmetje in mijn hoofd dat een schematherapeut mogelijk als maladaptief schema zou identificeren. Overal kun je lezen dat wij in Nederland een effectieve en efficiënte ggz hebben. Natuurlijk zijn er misstanden, natuurlijk loopt niet alles vlekkeloos, maar over het algemeen mogen we trots op onze ggz zijn. De twijfel is echter gezaaid. Steeds meer vragen borrelen op die ik me als goed en betrokken hulpverlener liever niet stel. Ze zijn lastig, ik heb geen goed antwoord. En als ik een antwoord denk te hebben, is het steeds ‘ja, maar..’.
Gewoon wat twijfels.
Ik herinner me opeens gesprekken met buitenlandse collega’s die in een veel minder toe-
gankelijke ggz werken dan in Nederland. Ik vertelde hen vaak met trots wat wij allemaal kunnen en mogen doen, en over ons gelaagde systeem van poh-ggz via bggz naar sggz. Vaak riep dat jaloezie op, maar soms zag ik ook enige verbazing in hun ogen. ‘Ga je daarvoor naar een psycholoog?’ Ze merkten op dat wij, door de laagdrempeligheid die we met de introductie van de poh’er hebben gecreëerd, wellicht ook gewone levensproblematiek psychologiseren of zelfs ‘psychiatriseren’. Met een onschuldige verkoudheid gaan we toch ook niet direct naar de huisarts? Geduldig legde ik dan de functie van deze beroepsgroep uit. Nu, nadenkend over onnodige en wellicht zelfs schadelijke diensten van onze ggz, krijg ik begrip voor hun opmerkingen. Zoeken wij niet te gauw psychologische hulp voor de normale zaken van het leven? Maken wij niet te snel van rouw complexe rouw, van somberheid een depressie, van een werkconflict een burn-out? Gaan we mee met de wens van patiënten om geen onaangename gevoelens te mogen hebben? Ontnemen wij patiënten door het aanbieden van laagdrempelige professionele hulp niet hun natuurlijk steunsysteem in hun eigen habitat? Pakken wij patiënten niet hun eigen kracht en veerkracht af? Ik hoor u mompelen ‘natuurlijk niet’, net als dat stemmetje in mijn hoofd. Ik pleit niet voor de afschaffing van de poh’er. De functie is te belangrijk in onze ggz-zorgketen, temeer we ook nog steeds forse onderbehandeling van psychische klachten kennen. Maar wellicht moet de poh’er klachten meer normaliseren. Net te vaak zie ik aanmeldingen waarvan ik me afvraag waarom deze patiënten worden verwezen. Misschien moet de poh’er meer gebruikmaken van de principes van de positieve psychologie dan zich te richten op psychopathologie. En geldt dat niet ook voor ons psychotherapeuten en andere hulpverleners in de curatieve ggz? Pamperen we niet onnodig onze patiënten door niet tijdig af te sluiten? Maken we ze onnodig afhankelijk van ons? Zijn het de patiënten die daarom vragen of wijzelf met onze eigen disfunctionele gedachten over goede zorg? In de sggz bieden wij patiënten dure psychotherapieën aan, terwijl deze patiënten al vaak zonder succes eerder behandeling hebben ondergaan. Ik denk aan de 70-jarige vrouw die onlangs werd aangemeld. Ze heeft volgens eigen zeggen al bijna 50 jaar last van eetstoornissen. Ze heeft het hele spectrum doorlopen. Ze heeft veel behandeling gehad. Nu wordt ze opnieuw verwezen, omdat ze er nu echt iets aan wil doen. Moeten wij de aanmelding accepteren of beleefd weigeren?
Gewoon wat vragen.
We bieden hoop, soms valse hoop. We creëren verwachtingen door patiënten snel een intake aan te bieden en dan vaak maandenlang op een wachtlijst te plaatsen. We verwijzen door, soms tegen beter weten in. Wij als hulpverleners die allemaal wat last hebben van het hulpverlenerssyndroom, willen het beste voor onze patiënten. Ik betrap me erop dat ik niet altijd kritisch ben en niet stil sta bij de vraag of hulp echt wel nodig is of dat het wellicht beter is om juist geen hulp aan te bieden. Zelden vraag ik me af, naar het motto ‘baat het niet, dan schaadt het niet’, of psychotherapie ook schadelijk voor iemand kan zijn. En de patiënten? We leren ze consumptief gedrag aan. We staan toe dat ze van de ene hulpverlener naar de andere shoppen totdat ze krijgen wat ze willen. Sommige gedragen zich soms alsof ze in een supermarkt zijn: wat emdr, dan wat schematherapie en nog een zelfbeeldmoduletje. En wij laten dat toe. Er is altijd nog wel wat te verbeteren (ja, ik weet dat ik chargeer). Allemaal goed bedoeld, maar is het ook goed? Ik speel het spel mee, omdat ik het niet beter weet, omdat ik het gewend ben, omdat het gemakkelijk is en ik algauw denk dat iemand hulp nodig heeft. De gun-factor is groot.
Gewoon wat gedachten.
Intussen is het herfst. Het regent. De golfkar rijdt nog steeds. De bestuurster vraagt of ik mee wil rijden. Best wel lekker en verleidelijk.