‘Ik ga pas weer weg als je me niet meer nodig hebt’

Forum

‘Ik ga pas weer weg als je me niet meer nodig hebt’

Column

Danielle Oprel

Het is hoogzomer, de temperaturen stijgen voorbij de dertig graden, en de hitte houdt al weken aan. Terwijl ik deze column schrijf, heeft de overheid net het Nationaal Hitteplan geactiveerd. Vlinders, bijen, salamanders en andere dieren bezwijken, en er dreigen zelfs bosbranden. Wie nog niet in Frankrijk is, rijdt er binnenkort heen. En de enkele psychotherapeut die doorwerkt, neemt zwetend waar voor alle vakantievierende collegae.

Maar als u dit stukje leest, is het alweer drie maanden later. Uw tent ligt allang op zolder en de reisgidsen zijn ingeleverd bij de kringloopwinkel. Ook op het werk is het alsof u niet bent weggeweest. Uw trein reed vanochtend niet vanwege bladeren op het spoor. Uw vervolgcursus in psychotherapiemethode X is net gestart. En de nieuwe deelnemers aan uw psychotherapiegroep zijn inmiddels redelijk aan de groepstherapie gewend.

Het is niet nodig tarotkaarten te leggen om te bedenken hoe herfst 2018 er waarschijnlijk uitziet. Het verleden is vaak een uitstekende voorspeller van de toekomst.

Als psychotherapeuten denken we geregeld na over de toekomst van onze patiënten. We onderzoeken de klachten en problemen in het heden, en plaatsen deze zowel in de huidige context als in de leergeschiedenis. Daarnaast bespreken we behandeldoelen. Wat voor effect verwachten we van de behandeling over drie maanden, zes maanden, een jaar? Oftewel: we blikken samen met onze patiënt vooruit naar een toekomst die zich juist niet laat voorspellen door het verleden. Naar een toekomst zonder de klachten. Een toekomst waar repeterende patronen zich níet herhalen. Een toekomst die gebaseerd is op de verwachte vooruitgang.

Maar hoe gaan we ermee om als die toekomst niet zo zonnig is? Als symptomen al vaker voorkwamen? Als problemen ondanks eerdere psychotherapieën niet veranderden? Als patronen zich wel blijven herhalen? Als de mogelijkheden om te veranderen beperkt lijken?

Zo meldde enige tijd geleden Bernadien, een vrouw van 62 jaar, zich bij mij aan voor een behandeling. Niet eerder sprak ik een patiënt die op basis van haar (behandel)verleden zo’n duidelijke visie formuleerde op het evenwicht tussen veranderen en blijvende moeilijkheden.

Bernadien volgde vanaf haar adolescentie af-en-aan psychotherapie. Kortdurend klachtgericht, langdurend inzichtgevend, klinische groepspsychotherapie; alle denkbare therapievormen waren de revue gepasseerd. De behandelinformatie die ik opgestuurd kreeg, liet zich lezen als een historisch werk over de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg in Nederland. De eerdere behandelingen waren niet zonder resultaat. Iedere therapie had haar weer net iets verder geholpen. Maar een jaar of tien geleden had Bernadien het advies gekregen om zich erbij neer te leggen dat het restant van haar angsten en interpersoonlijke problemen zou blijven bestaan. Dat advies nam zij ter harte en zij zocht geen therapie meer. Tot zij ergens las over een nieuwe werkwijze. Bernadiens vraag aan mij was simpel: ‘Wil je die nieuwe therapievorm met mij uitproberen voor een specifiek aspect van mijn angsten?’ En zo geschiedde.

Bernadien werkte hard en bereikte redelijk snel haar doel. Toch was de behandeling haar ook zwaar gevallen. Oude thema’s die eerder haar leven hadden ontwricht, laaiden weer op. Mijn handen jeukten om ook die thema’s aan te pakken. Hoezo onbehandelbaar? Hoezo blijvende beperkingen? Maar Bernadien hield dat af. Ze had de thema’s in de afgelopen decennia besproken, gevoeld, geanalyseerd, uitgebeeld, uitgeschreeuwd; ze had ze getekend, gekleid, gedrumd, op stoelen gezet en er weer afgesmeten, en uiteindelijk min of meer geaccepteerd. Zij wilde de gok niet wagen dat ze opnieuw haar verworvenheden – zoals werk en een paar warme relaties – zou ontregelen, en legde zich neer bij de gebleven beperkingen. Bernadien wilde graag nog af en toe een gesprek, als dat maar niet op verandering van die thema’s gericht was. We zagen elkaar nog een paar keer, maar konden niet goed uit de voeten met deze schijnbaar doelloze gesprekken.

Het is niet toevallig dat het onderwerp ‘behandelonmogelijkheden’ mij bezighoudt. Dat zit zo. Drie maanden geleden kreeg mijn oude vader een terminale diagnose met een levensverwachting van een half jaar. Op deze prachtige zomerdagen proberen wij dus juist niet vooruit te denken aan de wereld over drie maanden.

In de afgelopen maanden trok een onafzienbare stoet aan behandelaren aan ons voorbij. Dokters, verpleegkundigen, diëtisten, laboranten, oncologisch consulenten. Iedereen zette zijn beste beentje voor, druk in de weer met de eigen behandeldoelen. En toch ontbrak het aan een essentieel onderdeel, namelijk iemand die even uitzoomde. Iemand die zei: hoe is het nou eigenlijk met u? Niet: hoe is het met de tumor, met het gewicht, met de pijn. Wel: hoe is het met het doodgaan, met het einde, met het lijden?

En terwijl ik in de zoveelste hoge witte gang zat te wachten en peinsde over deze wonderlijke palliatieve wereld, vroeg ik me met een schok af: doe ik het als psychotherapeut in de ggz eigenlijk anders? Natuurlijk, de dood is de ultieme beperking aan het leven. En een ongeneeslijke ziekte een directe route naar dat eindpunt. Maar lijden en rouw beperken zich niet tot ongeneeslijke somatische aandoeningen. Ze dienen zich ook aan in onze psychotherapiespreekkamer, zeker als verbetering uitblijft, of achterblijft bij de verwachtingen. En misschien wel vaker dan we zouden willen.

Wat doe ik als ik op blijvende beperkingen stuit? Ook ik behandel dat ene stuk dat mijn expertise is, ben druk in de weer met de eigen behandeldoelen, sluit behandelingen af als mijn aanpak onvoldoende effect heeft. Geef ik mijn patiënten dan de gelegenheid om te rouwen over wat niet bereikt is? Ik vrees dat ik ook ben aangestoken door het opgewekte verbeterparadigma, de illusie van de maakbaarheid. Angst voor terugval vangen we op met een ‘terugvalpreventieplan’. En als er echt niets meer te verbeteren valt, dan kan de patiënt altijd nog ‘acceptatievaardigheden’ leren.

Dat zou ik graag anders doen. Wat zou er bijvoorbeeld gebeurd zijn als ik de gesprekken met Bernadien wel had doorgezet? Zonder concreet doel. Het is een beetje een raar idee in de tijd van dbc’s, richtlijnen en zorgpaden en ik kwam dan ook op het idee op een ongewone plaats voor een psychotherapiebeleid, namelijk een roman.

In het boek Verdriet is het ding met veren van Max Porter (2018) rouwen een vader en zijn twee zonen om hun overleden vrouw en moeder. Op een dag staat er een kraai op de stoep die het gezin komt helpen. Kraai is zowel de rouw als de personage die het gezin helpt bij de rouw. Over zichzelf zegt deze kraai: ‘In andere versies ben ik een medicijnman of een spook. (…) We kunnen dingen die andere personages niet kunnen zoals verdriet opeten (…). Ik ben een vriend geweest, excuus, deus ex machina, grap, symptoom, verzinsel, waanbeeld, kruk om op te steunen, speelgoed, geestverschijning, knevel, psychotherapeut en kinderoppas.’

Kraai doorklieft met één uitspraak alle behandelplannen, therapiedoelen en evaluatiemomenten en biedt simpelweg wat er nodig is op momenten van lijden, uitzichtloosheid en rouw; hij stapt het verhaal in en zegt: ‘Ik ga pas weer weg als je me niet meer nodig hebt’.

D. Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut. Email doprel@gmail.com

Naar boven