Persoonlijkheidspathologie en positieve persoonlijkheidsaspecten bij kinderen, jeugdigen en volwassenen met een autismespectrumstoornis

Artikel

Persoonlijkheidspathologie
en positieve persoonlijkheids­aspecten bij kinderen, jeugdigen en volwassenen
met een autismespectrumstoornis


Een systematische literatuurstudie

Richard Vuijk

Samenvatting

In toenemende mate verschijnen artikelen over autisme en comorbide persoonlijkheidspathologie. In dit artikel wordt aan de hand van een systematische zoekactie in de literatuur getracht het samengaan van autisme en persoonlijkheidspathologie en positieve persoonlijkheidsaspecten in kaart te brengen. Uit deze literatuurstudie blijken sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidspathologie en een herkenbaar beeld van positieve persoonlijkheidsaspecten bij zowel kinderen, jeugdigen als volwassenen met autisme. Een aantal bevindingen zijn vrij consistent met een begin in de vroege kindertijd en doorlopend tot in de volwassenheid.

Personality pathology and positive personality aspects in children, adolescents and adults with autism spectrum disorder

A systematic literature review

Abstract

More and more publications about autism and comorbid personality pathology appear. In this article, a systematic literature search maps the combination of autism and personality pathology and positive personality aspects. This literature review shows strong indications for personality pathology and a recognizable picture of positive personality aspects in children, adolescents and adults with autism. A number of results are fairly consistent beginning in early childhood continuing into adulthood.

Inleiding

In de dsm-5 (American Psychiatric Association, 2013; 2014) zijn de autistische stoornis, stoornis van Asperger en pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (pdd-nos) samengevoegd tot autismespectrumstoornissen (ass), in dit artikel kortweg autisme genoemd, gekenmerkt door aanhoudende tekorten in de sociaal-communicatieve interactie en beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten. In de loop van de geschiedenis is autisme op verschillende manieren omschreven, onderzocht en verklaard (Verhoeff, 2015); van onder andere een affectieve contactstoornis (Kanner, 1943), een stoornis in de executieve functies (Hill, 2004), een stoornis in de centrale coherentie (Happé & Frith, 2006) tot een tekort in empathie en een teveel in systematiseren (Baron-Cohen, 2002).

In 1975 schreef Bernstein The autistic character, een artikel waarin hij het karakter van autisme omschreef als ‘onverbondenheid, afstandelijkheid en onverschilligheid in […] interpersoonlijke relaties als een gevolg van onvoldoende reageren op en gestimuleerd worden door de interpersoonlijke omgeving’ (Bernstein, 1975, p. 537). Het karakter van autisme werd daarbij verklaard vanuit de vroege objectrelaties en het gerelateerde defensieve gedrag. Deze verklaring is inmiddels achterhaald en door psychoanalytici erkend als een incorrecte zienswijze (Cluckers, Leroy & Vliegen, 2012). Van een geheel andere orde en tevens onderwerp van onderhavig artikel is niet het karakter van autisme, maar persoonlijkheidspathologie (met onder andere de rol van temperament en karakter) en positieve persoonlijkheidsaspecten bij mensen met autisme.

Persoonlijkheid, temperament, karakter, persoonlijkheids­pathologie

Er zijn verschillende manieren om persoonlijkheid, temperament en karakter te definiëren. Millon (1981, p. 8) omschrijft persoonlijkheid als ‘een complex patroon van diep verankerde psychologische kenmerken die grotendeels onbewust zijn, niet gemakkelijk uitgewist kunnen worden en tot uitdrukking komen in alle facetten van het functioneren’. Cloninger, Svrakic en Przybeck (1993) conceptualiseren de structuur en ontwikkeling van persoonlijkheid als de combinatie van en interactie tussen temperament en karakter. Temperament is het resultaat van een biologische evolutie, in aanleg aanwezig (Strelau, 1983) en bestaat volgens het psychobiologische model van Cloninger, Svrakic en Przybeck (1993) uit het op zoek zijn naar prikkels, het vermijden van leed, sociaal gericht zijn en volhouden. Karakter, de min of meer stabiele innerlijk gevormde eigenschappen van een persoon, bestaat in dit model uit zelfsturing, coöperativiteit en zelftranscendentie.

Onder persoonlijkheidspathologie verstaan we een moeilijk en kwetsbaar temperament, een onrijp karakter en de dsm-persoonlijkheidsstoornissen. Bepaalde temperamentprofielen kunnen in interactie met de omgeving een ontwikkeling van het karakter compliceren, waardoor zich persoonlijkheidspathologie kan ontwikkelen.

Autisme en persoonlijkheidsstoornis: verschil en overlap

Autisme en persoonlijkheidsstoornis zijn twee verschillende concepten. Autisme is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, die meestal vroeg in de ontwikkeling van het kind begint en gekenmerkt wordt door een ontwikkelingsachterstand (American Psychiatric Association, 2013; 2014), een afwijkende hersenontwikkeling en een grote mate van erfelijkheid (zie Geurts, Sizoo & Noens, 2015). Een persoonlijkheidsstoornis is ‘een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene, in veel verschillende situaties aanwezig is en hardnekkig is, ontstaat tijdens de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd, stabiel is in de tijd, en beperkingen en lijdensdruk veroorzaakt’ (American Psychiatric Association, 2013; 2014, p. 847).

Zowel bij autisme als bij een persoonlijkheidsstoornis zien we moeilijkheden in het interpersoonlijk functioneren. Bij autisme gaat het om een aanhoudend tekort en onvermogen, een ernstige beperking in het sociaal contact. Bij een persoonlijkheidsstoornis is het sociaal contact verstoord (geraakt) op basis van veelal een combinatie of samenspel van een kwetsbaar temperament en vroege pathologische relatiedynamieken, verstoorde hechting en belastende situaties of gebeurtenissen.

Verschil en overlap tussen autisme en persoonlijkheidsstoornis worden de laatste jaren steeds vaker wetenschappelijk onderzocht. Patiënten met autisme vinden zichzelf beperkter in het lezen van emoties en beter in intrapersoonlijk functioneren dan patiënten met persoonlijkheidsstoornissen (Duijkers e.a., 2014). Mensen met autisme maken minder gebruik van adaptieve en meer disadaptieve interpersoonlijke emotieregulatiestrategieën dan mensen met borderline persoonlijkheidsstoornis (López-Pérez, Ambrona & Gummerum, 2017). Patiënten met borderline persoonlijkheidsstoornis rapporteren meer autistische trekken dan mensen zonder stoornis (Dell’Osso e.a., 2018; Dudas e.a., 2017). Uit een onderzoek van Stanfield en anderen (2017) blijken tekorten in sociale cognitie bij autisme en schizotypische persoonlijkheidsstoornis het resultaat van verschillende hersenmechanismen te zijn.

Mensen met autisme hebben net als iedereen een persoonlijkheid en zijn vanuit dat gezichtspunt uniek. Zo presenteren Dell’Osso, Dalle Luche en Maj (2016) een adult autism subthreshold spectrum (AdAS)-model dat recht wil doen aan de persoon met autisme en bestaat uit onder andere milde en atypische autismespectrumstoorniskenmerken en niet nader omschreven persoonlijkheidstrekken. Het is niet uitgesloten dat zich bij hen door de sociaal-communicatieve beperking in aanleg en eventuele negatieve relationele (hechtings)invloeden en belastende situaties door de jaren heen mogelijk ook persoonlijkheidspathologie kan ontwikkelen. In de klinische praktijk wordt steeds vaker de vraag gesteld wat hierover bekend is bij kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme. Wat weten we ervan? Dit artikel wil tegemoetkomen aan die vraag en geeft daarom weer wat we op basis van wetenschappelijk onderzoek weten over de persoonlijkheidspathologie alsmede de positieve persoonlijkheidsaspecten bij normaal intelligente kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme.

Methode

In maart 2018 is een systematische literatuurstudie naar persoonlijkheidspathologie en positieve persoonlijkheidsaspecten bij mensen met autisme verricht conform de prisma-richtlijn (http://www.prisma-statement.org). Op 27 maart 2018 werd een zoekactie uitgevoerd in embase en Psycinfo met als zoektermen autism, asperger, temperament, character en personality. Dit leverde 446 artikelen op. Er werd gezocht naar studies waarin bij mensen met autisme en een ten minste normale intelligentie (iq > 70) en/of hun ouders of bij hulpverleners persoonlijkheidsvragenlijsten zijn afgenomen en de uitkomsten van de studie significant werden gevonden. Artikelen werden gescreend op titel en abstract. In de referenties van de uit embase en Psycinfo geïncludeerde artikelen werden nog eens zeventien studies gevonden. Daarnaast zijn drie Nederlandstalige artikelen opgenomen die voldeden aan de bovenstaande inclusiecriteria. In totaal zijn drieëndertig artikelen geheel gelezen, waarna vier artikelen geëxcludeerd werden.

Artikelen (433 + 4) werden geëxcludeerd wanneer ze niet voldeden aan de vereiste doelgroep, er bij of voor de doelgroep geen persoonlijkheidsvragenlijsten werden afgenomen en uitkomsten niet significant waren. Daarnaast werden proefschriften en samenvattingen van lezingen geëxcludeerd. In totaal zijn negenentwintig artikelen geïncludeerd (zie figuur 1).

Resultaten

In de tabellen 1-3 staan de kenmerken van de negenentwintig geïncludeerde studies beschreven: jaartal van publicatie, auteurs, aantal deelnemers met autisme, leeftijd en sekse van de deelnemers met autisme, meetinstrumenten en bij wie afgenomen en tot slot de uitkomsten. De resultaten van de geïncludeerde studies worden beschreven in drie categorieën: (1) persoonlijkheidspathologie bij kinderen en jeugdigen met autisme (tabel 1);
(2) bij volwassenen met autisme (tabel 2) en (3) positieve persoonlijkheidsaspecten bij kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme (tabel 3). Verschillende studies kenden meerdere onderzoeksvragen: alleen resultaten met betrekking tot het onderwerp van deze literatuurstudie worden hier beschreven. De uit embase en Psycinfo geïncludeerde studies (n = 9) worden in de tabellen met een asterisk (*) gemarkeerd. De studies in de tabellen gemarkeerd met een plusteken (+) (n = 17) zijn gevonden in de referentielijsten van de uit embase en psycinfo geïncludeerde studies. De overige studies (n = 3) in de tabellen gemarkeerd met een punt (•) zijn Nederlandstalige publicaties.

Persoonlijkheidspathologie bij kinderen en jeugdigen met autisme

Temperament

In onderzoek naar temperamentprofielen van hoogrisicokinderen (7-36 maanden) bij wie later autisme werd vastgesteld, blijkt bij hen sprake te zijn van een lager positief affect, een hoger negatief affect en moeilijkheden in aandacht en beheersen van gedrag ofwel een niet-effectieve emotieregulatie en een lagere sociale gerichtheid vergeleken met laagrisicokinderen (Garon e.a., 2009).

In een onderzoek van Bailey en anderen (2000) blijken 3- tot 8-jarige kinderen met autisme in vergelijking met kinderen met andere psychiatrische stoornissen zich minder te kunnen aanpassen aan de omstandigheden, minder volhardend te zijn en zich meer terug te trekken. Er blijkt een beperkter emotioneel reactievermogen, een snellere afleidbaarheid en een lagere consistentie van lichamelijk ritme (slapen, eten) vergeleken met de controlegroep.

Significant hogere scores op negatieve affectiviteit en lagere scores op positieve affectiviteit worden in meerdere onderzoeken gevonden bij kinderen en jeugdigen met autisme vergeleken met leeftijdgenoten zonder autisme, waarbij zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag kan ontstaan (Adamek e.a., 2011; Burrows e.a., 2016; De Pauw e.a., 2011; Schwartz e.a., 2009) met extreem teruggetrokken angstig gedrag dan wel een actieve contactname zonder angst (Burrows e.a., 2016). Een onderzoek naar het effect van temperament op sensorische responsiviteit (Chuang e.a., 2012) heeft bij kinderen met autisme een verband gevonden tussen sensorische hyporesponsiviteit en een laag aanpassingsvermogen, een beperkt reageren op de omgeving en een verlaagde afleidbaarheid. Daarnaast heeft men een verband tussen sensorische hyperresponsiviteit en eveneens een laag aanpassingsvermogen gevonden, maar dan met een hoger activiteitsniveau en een snellere afleidbaarheid bij deze kinderen. In een onderzoek van Clifford en anderen (2013) waarin bij hoogrisicokinderen later autisme is vastgesteld, wordt een toename in perceptuele gevoeligheid en negatief affect en een afname van de aaibaarheidsfactor gevonden.

Five Factor Model of Personality (Goldberg, 1981)

In onderzoeken van Barger, Campbell en Simmons (2014; 2016), Nader-Grosbois en Mazzone (2014), De Pauw en anderen (2011) en Schriber, Robins en Solomon (2014) scoren kinderen en jeugdigen met autisme significant lager op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid, en hoger op neuroticisme dan leeftijdgenoten zonder autisme. Fortenberry, Grist en McCord (2011) hebben geen verschil op altruïsme en neuroticisme tussen kinderen met autisme (3-5 jaar) en hun leeftijdgenoten zonder autisme gevonden.

Persoonlijkheidsstoornissen (American Psychiatric
Association, 2013)

Bij jeugdigen met autisme zijn significant meer schizotypische persoonlijkheidstrekken aangetoond dan bij leeftijdgenoten zonder autisme (Barneveld e.a., 2011): zowel meer negatieve, positieve als desorganisatiesymptomen.

Samenvatting

Samenvattend blijken kinderen en jeugdigen met autisme voornamelijk weinig extravert, altruïstisch, consciëntieus en open en meer gevoelig voor stress. Er is sprake van een kwetsbaar en moeilijk temperament met weinig positief affect en veel negatief affect, een beperkt emotioneel reactievermogen, problemen in de aandacht en concentratie. Het moeilijke temperament gaat gepaard met zowel sensorische hypo- als hyperresponsiviteit en zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag. Op het gebied van de persoonlijkheidsstoornissen zien we dat bij jeugdigen met autisme vooral voldaan wordt aan schizotypische persoonlijkheidstrekken.

Persoonlijkheidspathologie bij volwassenen met autisme

Five Factor Model of Personality (Goldberg, 1981)

Uit onderzoek naar de vijf grote persoonlijkheidsdimensies (Hesselmark e.a., 2015; Kanai e.a., 2011a; Schriber, Robins & Solomon, 2014; Strunz e.a., 2015; Schwartzman, Wood & Kapp, 2016) blijken bij volwassenen met autisme significant lagere scores voor te komen op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, openheid en een hogere score op neuroticisme dan bij volwassenen zonder autisme. In een studie van Rodgers en anderen (2018) blijken deze scores voor een deel bewijs voor een beperkte mate van welbevinden voor mensen met autisme: een laag niveau van geluk en zelfwaardering en een hoge mate van angst en depressie. Kok en Eurelings-Bontekoe (2007) hebben op de Nederlandse Verkorte mmpi (nvm; Luteijn & Kok, 1985) significant lagere scores op negativisme, somatisatie en extraversie gevonden en een hogere score op verlegenheid vergeleken met volwassenen zonder autisme. Kanai en anderen (2011b) constateren bij volwassenen met de stoornis van Asperger significant hogere scores op neuroticisme en psychoticisme vergeleken met een controlegroep.

Temperament en karakter volgens het psychobiologische model van Cloninger, Svrakic en Przybeck (1993)

Onderzoeken naar temperament en karakter (Anckarsäter e.a., 2006; Sizoo e.a., 2009; Soderstrom, Rastam & Gillberg, 2002; Vuijk e.a., 2012), gemeten met de Temperament and Character Inventory (tci; Cloninger e.a., 1994), tonen aan dat volwassenen met autisme qua temperament significant minder prikkelzoekend en sociaal gericht, meer (leed)vermijdend en qua karakter significant minder zelfsturend en coöperatief en meer zelftranscendent zijn dan volwassenen zonder autisme. In een studie van Helles en anderen (2016) wordt een significant lage sociale gerichtheid, zelfsturing en coöperatie bij mannen met autisme en psychiatrische comorbiditeit gezien en een significant lage prikkelzoekendheid en enige mate van leedvermijding bij mannen met autisme zonder comorbiditeit.

Persoonlijkheidsstoornissen (American Psychiatric
Association, 2013)

Uit onderzoek naar persoonlijkheidsstoornissen (ps) blijkt dat de meerderheid van volwassenen met autisme voldoen aan de criteria van dsm-persoonlijkheidsstoornissen, voornamelijk cluster A en C ps (Anckarsäter e.a., 2006; Hofvander e.a., 2009; Michiels, Van Geit & Schotte, 2016). Michiels, Van Geit en Schotte (2016) vinden een prevalentie van 64% van ps bij volwassenen met autisme. Uit onderzoek van Hofvander en anderen (2009) blijkt, dat de schizoïde-ps vaker bij vrouwen dan bij mannen met autisme voorkomt, en de dwangmatige-ps vaker bij de stoornis van Asperger en de antisociale-ps vaker bij pdd-nos voorkomt.

Samenvatting

Samenvattend blijken volwassenen met autisme voornamelijk weinig extravert, altruïstisch, consciëntieus en open en meer gevoelig voor stress. Het temperament kenmerkt zich vooral door weinig geneigdheid om nieuwe uitdagingen aan te gaan, weinig gerichtheid op de ander en meer (leed)vermijding. Het karakter kenmerkt zich door weinig vermogen om het leven zelf vorm te geven en weinig gericht op samenwerken en inleven en een bepaalde mate van zelftranscendentie. Voornamelijk cluster A en C persoonlijkheidsstoornissen komen bij hen voor.

Tabel 1 Studies naar persoonlijkheidspathologie bij kinderen en jeugdigen met autisme

Jaar

Studie

N

Leeftijd

Sekse

Meet-
instrument

Bij wie afgenomen

Uitkomsten

2000+

Bailey e.a.

31

3-7,9

M 31

BSQ

Ouders

Lager adaptatievermogen, lagere volharding, meer terugtrekken, lager emotioneel reageren, hogere afleidbaarheid, lager reactievermogen, lagere consistentie van lichamelijk ritme (slapen, eten) vergeleken met controlegroep.

2009+

Garon e.a.

138

3

onbekend

TBAQ-R

Ouders

Lager op positief affect, hoger op negatief affect en moeilijkheden in aandachts- en gedragscontrole vergeleken met controlegroep.

2009+

Schwartz e.a.

44

8-16

M 37

V 7

EATQ-R

Deelnemers met ASS

Hogere score op negatief affect en lagere score op surgency i.e. lagere positieve emoties, lager activiteitsniveau, lagere impulsiviteit, lagere betrokkenheid bij de omgeving vergeleken met controlegroep.

2011+

Adamek e.a.

111

2-8

M 82%

V 18%

CBQ

Ouders

Grotere variatie in temperament onder kinderen met autisme vergeleken met controlegroep. Hoge scores op negatief affect en surgency (i.e. lagere positieve emoties, lager activiteitsniveau, lagere impulsiviteit, lagere betrokkenheid bij de omgeving) en een lage score op effectieve controle is gerelateerd aan probleemgedrag.

2011+

Barneveld e.a.

27

11-18

M 20

V 7

SPQ

Deelnemers met ASS

Significant meer schizotypische persoonlijkheidstrekken, zowel meer positieve, negatieve als desorganisatiekenmerken vergeleken met controlegroep.

2011+

De Pauw e.a.

175

m 10,28

M 149

V 26

CBQ

EATQ-R

HiPIC

Ouders

CBQ: meer externaliserend en internaliserend probleemgedrag vergeleken met controlegroep.

EATQ-R: hogere score op negatief affect en lagere scores op effectieve controle en surgency i.e. lagere positieve emoties, lager activiteitsniveau, lagere impulsiviteit, lagere betrokkenheid bij de omgeving

HiPIC: lagere scores op extraversie, voorstellingsvermogen, welwillendheid, emotionele stabiliteit en consciëntieusheid vergeleken met controlegroep.

Meer dan 1 SD afwijkend op temperament en persoonlijkheid vergeleken met controlegroep

2011+

Fortenberry, Grist & McCord

8

3-5

M 8

M5-PS-45

Ouders

Lagere scores op extraversie, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2012+

Chuang e.a.

67

4-7

M 85%

V 15%

BSQ

Ouders

Disfunctie in sensorische responsiviteit bij kinderen met autisme en een moeilijk temperament. Verschillende patronen in sensorische responsiviteit worden geassocieerd met verschillende temperamentdimensies.

2013+

Clifford e.a.

17

0,7-3

M 11

V 6

IBQ

ECBQ

Ouders

IBQ toename van perceptuele sensitiviteit vanaf 12 maanden;

ECBQ toename van negatief affect en afname van aaibaarheidsfactor vanaf 24 maanden.

2014*

Barger, Campbell & Simmons

120

m 6,12

M 99

V 21

ICID-S

Ouders

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2014+

Nader-Grosbois & Mazzone

39

3-12

M 23

V 6

EBMCF

Ouders en leraren

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2014+

Schriber, Robins & Solomon

50

8-18

M 80%

V 20%

BFI

Deelnemers met ASS en ouders

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2016*

Barger, Campbell & Simmons

142

m 9,72

M 113

V 29

ICID-S

Ouders

Hogere scores op antagonisme, sterke wil en boosheid en lagere score op positieve emoties bij meisjes met ASS vergeleken met jongens met ASS.

2016+

Burrows e.a.

104

10-16

Onbekend

EATQ-R

Deelnemers met ASS

Hogere score op negatief affect en lagere score op surgency i.e. lagere positieve emoties, lager activiteits­niveau, lagere impulsiviteit, lagere betrokkenheid bij de omgeving
vergeleken met controlegroep.

* Studie via EMBASE en PsycINFO; + Studie gevonden in de referentielijsten van de via EMBASE en PsycINFO geïncludeerde studies; ASS Autismespectrumstoornis; BFI Big Five Inventory; BSQ Behavioral Style Questionnaire of the Carey Temperament Scales; CBQ Children’s Behavior Questionnaire; EATQ-R Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised; EBMCF Bipolar Rating Scales Based on the Five Factor Model; ECBQ Early Childhood Behavior Questionnaire; HiPIC Hierarchical Personality Inventory for Children; IBQ-R Infant Behaviour Questionnaire-Revised; ICID-S Inventory of Children’s Individual Differences-Short Version; M aantal jongens; m Mean/gemiddelde; M5-PS-45 Questionnaire is een vijf factoren persoonlijkheidsvragenlijst voor kleuters; N aantal deelnemers met autisme; SD standaarddeviatie; SPQ Schizotypal Personality Questionnaire-Revised; TBAQ-R Toddler Behavior Assessment Questionnaire-Revised; V aantal meisjes.

Tabel 2 Studies naar persoonlijkheidspathologie bij volwassenen met autisme

Jaar

Studie

N

Leeftijd

Sekse

Meet-
instrument

Bij wie afgenomen

Uitkomsten

2002*

Soderstrom, Rastam & Gillberg

31

17-55

M 28

V 3

TCI

Deelnemers met ASS

Hogere scores op leedvermijding en zelftranscendentie en lagere scores op prikkelzoekendheid, zelfsturing, sociaalgerichtheid en coöperativiteit vergeleken met normgroep.

2006*

Anckarsäter e.a.

113

19-60

Onbe-

kend

TCI

SCID-II

Deelnemers met ASS

TCI: Hogere score op leedvermijding en lagere scores op prikkelzoekendheid, sociaalgerichtheid, zelfsturing en coöperatie vergeleken met normgroep;

SCID-II: Aanwezigheid van cluster A en C PS.

2007•

Kok & Eurelings-
Bontekoe

80

18-61

M 62

V 18

NVM

Deelnemers met ASS

Lagere scores op negativisme, somatisatie en extraversie en hogere scores op verlegenheid in vergelijking met controlegroep psychiatrische patiënten.

2009*

Hofvander e.a.

117

16-60

M 77

V 40

SCID-II

Deelnemers met ASS

Dwangmatige-PS komt meer voor bij stoornis van Asperger en antisociale-PS meer bij PDD-NOS in vergelijking met overige deelnemers met autisme. Schizoïde-PS komt meer voor bij vrouwen met autisme dan bij mannen met autisme.

2009+

Sizoo e.a.

75

m 33

M 60

V 15

VTCI

Deelnemers met ASS

Hogere scores op leedvermijding en zelftranscendentie en lagere scores op prikkelzoekendheid, zelfsturing, sociaalgerichtheid en coöperatie vergeleken met normgroep.

2011a*

Kanai e.a.

55

18-49

M 36

V 19

EPQ

Deelnemers met ASS

Hogere scores op neuroticisme en psychoticisme vergeleken met controlegroep.

2011b*

Kanai e.a.

64

19-50

M 50

V 14

NEO-FFI

Deelnemers met ASS

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme en consciëntieusheid vergeleken met controlegroep.

2012

Vuijk e.a

68

15-72

M 68

TCI

Deelnemers met ASS

Hogere score op leedvermijding en lagere scores op prikkelzoekendheid, sociaalgerichtheid, zelfsturing en coöperativiteit vergeleken met normgroep.

2014+

Schriber, Robins & Solomon

37

18-34

M 80%

V 20%

BFI

Deelnemers met ASS

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2015+

Hessel-
mark e.a.

48

20-47

M 26

V 22

NEO-PI-R

Deelnemers met ASS

Hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid vergeleken met controlegroep.

2015*

Strunz e.a.

59

m 33

M 27

V 32

NEO-PI-R

Deelnemers met ASS

Lagere scores op extraversie en openheid vergeleken met controlegroep.

2016*

Helles e.a.

40

23-44

M 40

TCI

Deelnemers met ASS

Lage scores op sociaalgerichtheid, zelfsturing en coöperatie bij mannen met ASS en psychiatrische comorbiditeit. Lage score op prikkelzoekendheid en verhoogde score op leedvermijding bij mannen met ASS zonder comorbiditeit.

2016•

Michiels, Van Geit & Schotte

55

18-54

M 55

ADP-IV

Deelnemers met ASS

Prevalentie PS 64%

2016+

Schwartz-

man, Wood & Kapp

828

18-87

Onbe-

kend

IPIP-
NEO-
120

Deelnemers met ASS

Positieve correlatie tussen neuroticisme ernst autisme en negatieve correlatie tussen extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, openheid en ernst autisme.

* Studie via EMBASE en PsycINFO; + Studie gevonden in de referentielijsten van de via EMBASE en PsycINFO geïncludeerde studies; • Studie in het Nederlands gepubliceerd; ADP-IV Assessment of DSM-IV Personality Disorders; ASS autismespectrumstoornis; BFI Big Five Inventory; EPQ Eysenck Personality Questionnaire; IPIP-NEO-120 International Personality Item Pool Representation of the NEO-PI-R; M aantal mannen; m Mean/gemiddelde; N aantal deelnemers met autisme; NEO-FFI NEO Five-Factor Inventory; NEO-PI-R NEO Personality Inventory-revised; NVM Nederlandse Verkorte MMPI; PDD-NOS pervasive developmental disorder not otherwise specified; PS persoonlijkheidsstoornis; SCID-II Structured Clinical Interview for DSM-IV Personality Disorders; TCI Temperament and Character Inventory; V aantal vrouwen; VTCI verkorte versie Temperament and Character Inventory.

Positieve persoonlijkheidsaspecten bij kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme

Adamek en anderen (2011) vinden in een studie naar temperament van kinderen met autisme, dat zij zowel genieten van activiteiten met zowel een hoge als een lage plezierfactor: van bijvoorbeeld het spelen met een bal tot het scheuren van papier. Schriber, Robins en Solomon (2014) vinden in onderzoek onder kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme, dat zij een vergelijkbare mate van zelfinzicht in hun functioneren en hun persoonlijkheid hebben als deelnemers in de controlegroep. In een onderzoek naar sterktes en beperkingen in functioneren van kinderen, adolescenten en volwassenen met autisme (De Schipper e.a., 2016) noemen autisme-experts eerlijkheid, loyaliteit, aandacht voor detail en creativiteit als sterke eigenschappen. Een conclusie uit het onderzoek van Strunz en anderen (2015) is dat de persoonlijkheid van volwassenen met autisme omschreven kan worden als oprecht, ordelijk en gewetensvol. Kirchner, Ruch en Dziobek (2016) hebben sterke karaktereigenschappen bij volwassenen met autisme onderzocht en constateren een mate van ruimdenkendheid (overdenken, zorgvuldig afwegen van voors en tegens, niet impulsief concluderen, alle aspecten van een zaak onderzoeken), creativiteit (origineel denken, op nieuwe en uiteenlopende ideeën komen), gretigheid in leren (kennis vergaren), authenticiteit en eerlijkheid. Vuijk en anderen (2012) hebben het temperament en karakter van mannen met autisme onderzocht met de tci (Cloninger e.a., 1994) en benadrukken een positieve betekenis en interpretatiemogelijkheid van de temperament- en karakterscores overeenkomstig de meetpretentie van de tci. Bij voornamelijk hogere scores op extraversie en altruïsme van de Big Five blijkt dat volwassenen met autisme een hogere kwaliteit van leven kenden: een hoger niveau van werkgerelateerde activiteiten, tevredenheid en geluk (Schwartzman, Wood & Kapp, 2016).

Samenvatting

Samenvattend komen vooral eerlijkheid, oprechtheid en authenticiteit als sterke eigenschappen van de persoonlijkheid bij mensen met autisme naar voren. Bij voornamelijk hogere scores op extraversie en altruïsme blijkt een hogere kwaliteit van bestaan bij volwassenen met autisme.

Tabel 3 Studies naar of met aandacht voor positieve persoonlijkheidsaspecten bij mensen met autisme

Jaar

Studie

N

Leeftijd

Sekse

Meet-
instrument

Bij wie afgenomen

Uitkomsten

2011+

Adamek e.a.

111

2-8

CBQ

Ouders

Genieten van activiteiten met zowel hoge als lage plezierintensiteit/-factor.

2012•

Vuijk e.a.

68

15-72

M 68

TCI

Deelnemers met ASS

Significant hoge score op leedvermijding en lage scores op prikkelzoekendheid, sociaalgerichtheid, zelfsturing en coöperatie.

Conclusie: Scores op de TCI die negatief tenderen, kunnen zowel een mogelijk negatieve als ook een positieve betekenis en interpretatie krijgen volgens de TCI-handleiding. Het onderzoek geeft een aanzet voor een genuanceerder beeld van de persoonlijkheidsaspecten van mensen met ASS door niet enkel de aandacht te vestigen op de mogelijke negatieve betekenis of interpretatie van de gevonden resultaten, maar ook op de positieve.

2014+

Schriber, Robins & Solomon

37

8-40

Onbe-

kend

BFI

Deelnemers met ASS en ouders

Nagenoeg gelijke scores op de persoonlijkheidsdimensies voor volwassenen, jeugdigen en kinderen met autisme (zelfrapportage) en hun ouders.

Conclusie: mensen met autisme vertoonden een gelijke mate van zelfinzicht als mensen in de controlegroep.

2015*

Strunz
e.a.

59

m 32,7

M 27

V 32

NEO-PI-R

Deelnemers met ASS

Conclusie: de persoonlijkheid van volwassenen met autisme kon worden omschreven als oprecht, ordelijk en gewetensvol.

2016+

De
Schipper e.a.

-

-

-

ICF(-CY)

Autisme-experts

In een onderzoek naar sterktes en beperkingen in functioneren van kinderen, adolescenten en volwassenen met autisme noemden autisme-experts eerlijkheid, loyaliteit, aandacht voor detail en creativiteit als sterke eigenschappen.

2016+

Kirchner,
Ruch & Dziobek

32

m 30,9

M 21

V 11

VIA-IS

Deelnemers met ASS

Sterke karaktereigenschappen van mensen met autisme gemeten: ruimdenkendheid (overdenken, zorgvuldig afwegen van voors en tegens, niet impulsief concluderen, alle aspecten van een zaak onderzoeken), creativiteit (origineel denken, op nieuwe en uiteenlopende ideeën komen), gretigheid in leren (kennis vergaren), authenticiteit en eerlijkheid.

2016+

Schwartz-

man,
Wood & Kapp

828

18-87

Onbe-

kend

IPIP-
NEO-
120

Deelnemers met ASS

Positieve correlatie tussen neuroticisme, ernst autisme en negatieve correlatie tussen extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, openheid en ernst autisme.

Met een profiel met hogere scores op extraversie en altruïsme blijkt een hogere kwaliteit van leven.

* Studie via EMBASE en PsycINFO; + Studie gevonden in de referentielijsten van de via EMBASE en PsycINFO geïncludeerde studies; • Studie in het Nederlands gepubliceerd; ASS autismespectrumstoornis; BFI Big Five Inventory; ICF(-CY) International Classification of Functioning, Disablity and Health (-Children and Youth version); IPIP-NEO-120 International Personality Item Pool Representation of the NEO-PI-R; M aantal mannen/jongens; m Mean/gemiddelde; N aantal deelnemers met autisme; NEO-PI-R NEO Personality Inventory-revised; TCI Temperament and Character Inventory; V aantal vrouwen/meisjes; VIA-IS Values in Action Inventory of Strenghts.

Discussie

In de huidige literatuurstudie wordt een overzicht gegeven van de relatie tussen zowel persoonlijkheidspathologie als positieve persoonlijkheidsaspecten bij zowel kinderen en jeugdigen als volwassenen met autisme en een normale intelligentie. Deze literatuurstudie toont sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidspathologie en een herkenbaar beeld van positieve persoonlijkheidsaspecten met een vrij consistent patroon door de tijd heen bij zowel kinderen, jeugdigen als volwassenen met autisme. Hierbij is van belang te erkennen dat er individuele verschillen mogelijk zijn.

De studies naar de vijf persoonlijkheidsdimensies (Big Five) tonen een vrij consistent beeld: autisme bij zowel kinderen, jeugdigen als volwassenen werd sterk geassocieerd met een hogere score op neuroticisme en lagere scores op extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid. Deze bevindingen worden eveneens bevestigd in een meta-analyse van Lodi-Smith en anderen (2018) en in een reviewstudie van Vuijk en anderen (2018). Overigens voldoet niet iedereen met autisme aan een dergelijk profiel. Zo blijkt er een enorme variatie in een onderzoek van Schwartzman, Wood en Kapp (2016), die bij volwassenen met autisme vier verschillende persoonlijkheidsprofielen op het Five Factor Model of personality (FFM) vinden, waarvan drie met een hoge mate van neuroticisme. Bij voornamelijk hogere scores op de Big Five blijkt dat volwassenen met autisme een hogere kwaliteit van bestaan kennen (Schwartzman, Wood & Kapp, 2016), terwijl verstoorde persoonlijkheidsdimensies bij mensen met autisme een negatieve invloed op de kwaliteit van leven hebben (Rodgers e.a., 2018). Lage scores op de Big Five worden bij kinderen met autisme geassocieerd met internaliserend en externaliserend probleemgedrag (Adamek e.a., 2011; Burrows e.a., 2016; Chuang e.a., 2012; De Pauw e.a., 2011; Schwartz e.a., 2009).

Bij volwassenen met autisme tonen de studies een duidelijk temperament- en karakterprofiel: qua temperament minder prikkelzoekend en sociaal gericht, meer (leed)vermijdend en qua karakter minder zelfsturend en coöperatief en meer zelftranscendent dan volwassenen zonder autisme. In een reviewstudie met meta-analyses van Vuijk en anderen (2018) wordt dit eveneens bevestigd. Bij kinderen en jeugdigen met autisme wordt een vrijwel overeenkomstig temperament- en karakterprofiel gezien (Kerekes e.a., 2013) met als enige verschil een hogere mate van prikkels zoeken en minder volharding en zelftranscendentie bij kinderen en jeugdigen met autisme. Een longitudinale studie naar temperament en karakter (Helles e.a., 2016) toont aan dat deze constructen bij mensen met autisme met of zonder psychiatrische comorbiditeit redelijk stabiel aanwezig zijn gedurende de levensloop.

De studies naar ps bij autisme zijn voornamelijk verricht bij volwassenen met autisme en tonen aan dat autisme frequent samengaat met een ps. In een studie van Michiels, Van Geit en Schotte (2016) bedraagt de prevalentie van ps bij volwassenen met autisme 64 procent. De in deze literatuurstudie geïncludeerde studies van Anckarsäter en anderen (2006), Hofvander en anderen (2009) en Michiels, Van Geit en Schotte (2016) geven aan dat autisme vooral samengaat met cluster A en C ps. Deze bevindingen komen overeen met meta-analyses van ps bij volwassenen met autisme in een reviewstudie van Vuijk en anderen (2018): paranoïde-ps (20%), schizotypische-ps (14%), schizoïde-ps (24%), ontwijkende-ps (23%) en dwangmatige-ps (31%). Een eerste studie naar de behandeling van persoonlijkheidspathologie en -stoornissen bij volwassenen met autisme is reeds gestart (Vuijk & Arntz, 2017).

Aandacht voor de sterke kanten en kwaliteiten van mensen met autisme is van belang voor onder andere de kwaliteit van bestaan en kansen in scholing en werk (Littman-Ovadia & Lavy, 2012; De Schipper e.a., 2016), het voorkomen van psychopathologie en het ontwikkelen van effectieve behandelstrategieën. Zo hebben Dawson en anderen (2007) onderzoek gedaan naar vaardigheden gerelateerd aan een autismespecifieke cognitieve stijl, Kirchner en Dziobek (2014) naar bijzondere interesses, Schriber, Robins en Solomon (2014) naar zelfinzicht. De in deze literatuurstudie geïncludeerde studies van Kirchner, Ruch en Dziobek (2016), Schriber, Robins en Solomon (2014), Strunz en anderen (2015) en Vuijk en anderen (2012) onderzochten of hadden aandacht voor sterke eigenschappen van de persoonlijkheid. Dit onderzoek staat nog zeer in de kinderschoenen. Wat uit de in deze literatuurstudie geïncludeerde studies van Schriber, Robins en Solomon (2014), Strunz en anderen (2015), De Schipper en anderen (2016) en Kirchner, Ruch en Dziobek (2016) unaniem blijkt, is dat eerlijkheid, oprechtheid en authenticiteit sterke eigenschappen zijn van de persoonlijkheid van mensen met autisme. Vuijk en anderen (2012) benadrukken in hun studie een positieve betekenis- en interpretatiemogelijkheid van de negatieve temperament- en karakterscores. Zo stellen zij in hun discussie in lijn met de handleiding van de tci bijvoorbeeld het volgende bij de lage score die mannen met autisme behaalden op prikkelzoekendheid: een lage score op het zoeken van prikkels betekent in positieve zin dat men gelijkmatig, beschouwend, systematisch, netjes en tolerant voor routine kan zijn. Zo stelt Baron-Cohen (2002) in zijn theorie van het systematiseren dat mensen met autisme vaak de beschikking hebben over een bijzonder en precies denkvermogen, een vermogen om patronen te analyseren en uit te vinden hoe dingen werken. Duker (2013) spreekt van autisme als een bijzondere variant van prikkelverwerking, namelijk prikkelvermijding en legt uit dat een samenleving prikkelvermijders oftewel systematiseerders (Baron-Cohen, 2002) nodig heeft, zoals in beroepen als wiskundige, laborant, boekhouder, bibliothecaris en computerprogrammeur. De in deze literatuurstudie geïncludeerde studies naar of met aandacht voor positieve persoonlijkheidsaspecten zijn daarmee een begin om niet alleen de aandacht te vestigen op de beperkingen van autisme en de bijkomende persoonlijkheidspathologie. Schwartzman, Wood en Kapp (2016) concluderen dat bij voornamelijk hogere scores op de Big Five volwassenen met autisme een hogere kwaliteit van leven kennen: gezonde persoonlijkheidsaspecten als een mate van extraversie en altruïsme vormen een mogelijke protectieve factor voor persoonlijkheidspathologie.

Een beperking van de geïncludeerde studies zou kunnen zijn dat de zelfrapportages van mensen met autisme onderhevig zijn aan een beperkt reflectievermogen. Hoewel dit voor sommige mensen met autisme het geval kan zijn, blijkt inmiddels uit verschillende onderzoeken dat mensen met autisme en een normale intelligentie zelfinzicht hebben en in staat zijn om (persoonlijkheids)vragenlijsten realistisch en betrouwbaar in te vullen (Hesselmark e.a., 2015; Schriber, Robins & Solomon, 2014). Daarnaast kennen enkele studies een beperkt aantal deelnemers. Tevens is de verhouding man-vrouw in de studies zeer ongelijk verdeeld in het voordeel van jongens en mannen, waardoor de gevonden resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden bij meisjes en vrouwen met autisme. Tot slot is er een enorme variatie in gebruik van verschillende vragenlijsten, hetgeen onderling vergelijken van resultaten kan bemoeilijken.

Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op een verdere analyse van de fenotypische betekenis en het ontwikkelingstraject van zowel autisme als temperament, karakter, persoonlijkheid en persoonlijkheidspathologie, om meer te weten te komen over welke invloed de concepten op elkaar uitoefenen en of er sprake is van overlap dan wel onderscheid op basis van onderliggende gemeenschappelijke, dan wel verschillende factoren. Longitudinale studies met zowel jongens en mannen als meisjes en vrouwen en met verschillende intelligentieniveaus zijn hiervoor nodig.

Conclusie

Deze systematische literatuurstudie levert sterke aanwijzingen op voor persoonlijkheidspathologie en een herkenbaar beeld van positieve persoonlijkheidsaspecten bij zowel kinderen, jeugdigen als volwassenen met autisme: een vrij consistent beloop vanaf de vroege kindertijd tot in de volwassenheid. Kinderen, jeugdigen en volwassenen met autisme zijn terughoudend in het leggen en onderhouden van sociale contacten. Zij gaan niet snel emotionele banden met anderen aan en tonen beperkte interesse in de ander. Ze staan niet snel open voor allerlei ervaringen en indrukken. Op stress wordt gevoelig gereageerd met onrust, onzekerheid en somberheid en dit kan lang aanhouden. Bij volwassenen met autisme tonen de ps studies een frequent voorkomen van ps en dan met name cluster A- en C-ps, waarbij de uit cluster A schizotypische persoonlijkheidstrekken eveneens bij jeugdigen met autisme worden gevonden. De temperament- en karakterstudies bij volwassenen met autisme tonen een duidelijk temperament- en karakterprofiel: weinig prikkelzoekend en sociaal gericht, sterk vermijdend, weinig zelfsturend en coöperatief en meer zelftranscendent. Onderzoek naar positieve persoonlijkheidsaspecten bij mensen met autisme staat nog zeer in de kinderschoenen. In deze literatuurstudie blijken eerlijkheid, oprechtheid en authenticiteit sterke eigenschappen van de persoonlijkheid bij mensen met autisme. In een van de studies blijkt een hogere mate van extraversie en altruïsme een hogere kwaliteit van leven te geven aan volwassenen met autisme.

Met deze literatuurstudie kan gesteld worden dat persoonlijkheidspathologie en positieve persoonlijkheidsaspecten vanaf de vroege kindertijd het heterogene beeld van autisme bepalen en (in)kleuren met een consistent en voortdurend patroon in de levensloop. Persoonlijkheidspathologie en positieve persoonlijkheidsaspecten zijn mede van betekenis voor en dragen bij aan de kwaliteit van bestaan en de mate van sterk of zwak sociaal interactioneel functioneren en zij maken iemand met autisme zichtbaar als persoon, als uniek in zijn functioneren.

Literatuur

Adamek, L., Nichols, S., Tetenbaum, S.P., Bregman, J., Ponzio, C.A., & Carr, E.G. (2011). Individual temperament and problem behavior in children with autism spectrum disorders. Focus on Autism and Other Developmental Disabilities, 26, 173-183.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5). Arlington, VA: American Psychiatric Association.

American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. DSM-5. Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition. Amsterdam: Boom.

Anckarsäter, H., Stahlberg, O., Larson, T., Hakansson, C., Jutblad, S-B., Niklasson, L., e.a. (2006). The impact of ADHD and autism spectrum disorders on temperament, character and personality development. American Journal of Psychiatry, 163, 1239-1244.

Bailey, D.B. jr, Hatton, D.D., Mesibov, G., Ament, N., & Skinner, M. (2000). Early development, temperament, and functional impairment in autism and fragile X syndrome.
Journal of Autism and Developmental Disorders, 30, 49-59.

Barger, B., Campbell, J., & Simmons, C. (2014). Measuring five factor personality traits in autism during early childhood. Journal of Developmental and Physical Disabilities, 26, 775-792.

Barger, B., Campbell, J., & Simmons, C. (2016). The Five Factor Personality Model in children with ASD during middle childhood. Focus on Autism and Other Developmental Disabilities, 31, 174-183.

Barneveld, P.S., Pieterse, J., Sonneville, L. de, Rijn, S. van, Lahuis, B., Engeland, H. van, & Swaab, H. (2011). Overlap of autistic and schizotypal traits in adolescents with Autism Spectrum Disorders. Schizophrenia Research, 126, 231-236.

Baron-Cohen, S. (2002). The extreme male brain theory of autism. Trends in Cognitive Sciences, 6, 248-254.

Bernstein, J.S. (1975). The autistic character. The Psychoanalytic Review, 62, 537-555.

Burrows, C.A., Usher, L.V., Schwartz, C.B., Mundy, P.C., & Henderson, H.A. (2016). Supporting the spectrum hypothesis: self-reported temperament in children and adolescents with high functioning autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 46, 1184-1195.

Chuang, I-C, Tseng, M-H., Lu, L., & Shieh, J-Y. (2012). Sensory correlates of difficult temperament characteristics in preschool children with autism. Research in Autism Spectrum Disorders, 6, 988-995.

Clifford, S.M., Hudry, K., Elsabbagh, M., Charman, T., Johnson, M.H., & The Basis Team (2013). Temperament in the first 2 years of life in infants at high-risk for autism spectrum disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 43, 673-686.

Cloninger, C.R, Przybeck, T.R., Svrakic, D.M., & Wetzel, R.D. (1994). The Temperament and Character Inventory (tci): a guide to its development and use. St. Louis, MO: Center for Psychobiology of Personality, Washington University.

Cloninger, C.R., Svrakic, D.M., & Przybeck, T.R. (1993). A psychobiological model of temperament and character. Archives General Psychiatry, 50, 977-991.

Cluckers, G., Leroy, C., & Vliegen, N. (red.) (2012). Het raadsel autisme. Psychoanalytische psychotherapie? Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Dawson, M., Soulières, I., Gernsbacher, M.A., & Mottron, L. (2007). The level and nature of autistic intelligence. Psychological Science, 18, 657-662.

Dell’Osso, L., Cremone, I.M., Carpita, B., Fagiolini, A., Massimetti, G., Bossini, L., e.a. (2018). Correlates of autistic traits among patients with borderline personality disorder. Comprehensive Psychiatry, 83, 7-11.

Dell’Osso, L., Dalle Luche, R., & Maj, M. (2016). Adult autism spectrum as a transnosographic dimension. CNS Spectrum, 21, 131-133.

Dudas, R.B., Lovejoy, C., Cassidy, S., Allison, C., Smith, P., & Baron-Cohen, S. (2017). The overlap between autistic spectrum conditions and borderline personality disorder. PLoS ONE, 12, e0184447.

Duijkers, J.C.L.M., Vissers, C.Th.W.M., Verbeeck, W., Arntz, A., & Egger, J.I.M. (2014). Social cognition in the differential diagnosis of autism spectrum disorders and personality disorders. Clinical Neuropsychiatry, 11, 118-129.

Duker, P. (2013). Afscheid van autisme en ADHD. Hoe verschillen tussen mensen psychiatrische ziekten zijn geworden… En de weg terug. Bilthoven: Notitia.

Fortenberry, C.L., Grist, C.L., & McCord, D.M. (2011). Personality trait differences between typically developing children and those diagnosed with autism spectrum disorder. Individual Differences Research, 9, 73-83.

Garon, N., Bryson, S.E., Zwaigenbaum, L., Smith, I.M., Brian, J., Roberts, W., & Szatmari, P. (2009). Temperament and its relationship to autistic symptoms in a high-risk infant sib cohort. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 59-78.

Geurts, H., Sizoo, B., & Noens, I. (2015). Autismespectrumstoornis. Interdisciplinair basisboek. Leusden: Diagnosis.

Goldberg, L.R. (1981). Language and individual differences: the search for universals in personality lexicons. In: L. Wheeler (red.). Review of personality and social psychology (pp. 141-165). Beverley Hills: Sage.

Happé, F., & Frith, U. (2006). The weak coherence account: Detail-focused cognitive style in autism spectrum disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 5-25.

Helles, A., Wallinius, M., Gillberg, I.C., Gillberg, C., & Billstedt, E. (2016). Asperger syndrome in childhood – personality dimensions in adult life: temperament, character and outcome trajectories. BJPsych Open, 2, 210-216.

Hesselmark, E., Eriksson, J.M., Westerlund, J., & Bejerot, S. (2015). Autism spectrum disorders and self-reports: testing validity and reliability using the NEO-PI-R. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45, 1156-1166.

Hill, E.L. (2004). Executive dysfunction in autism. Trends in Cognitive Sciences, 8, 26-32.

Hofvander, B., Delorme, R., Chaste, P., Nydén, A., Wentz, E., Ståhlberg, O., e.a. (2009). Psychiatric and psychosocial problems in adults with normal-intelligence autism spectrum disorders. BMC Psychiatry, 9, 35.

Kanai, C., Iwanami, A., Hashimoto, R., Ota, H., Tani, M., Yamada, T., & Kato N. (2011a). Clinical characterization of adults with Asperger’s syndrome assessed by self-report questionnaires based on depression, anxiety, and personality. Research in Autism Spectrum Disorders, 5, 1451-1458.

Kanai, C., Iwanami, A., Ota, H., Yamasue, H., Matsushima, E., Yokoi, H. et al. (2011b). Clinical characterization of adults with Asperger’s syndrome assessed with self-report questionnaires. Research in Autism Spectrum Disorders, 5, 185-190.

Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective contact. Nervous Child, 2, 217-250.

Kerekes, N., Brändström, S., Lundström S., Råstam, M., Nilsson, T., & Anckarsäter, H. (2013). ADHD, autism spectrum disorder, temperament, and character: Phenotypical associations and etiology in a Swedish childhood twin study. Comprehensive Psychiatry, 54, 1140-1147.

J.C., & Dziobek, I. (2014). Toward the successful employment of adults with autism: a first analysis of special interests and factors deemed important for vocational performance. Scandinavian Journal of Child and Adolescent Psychiatry and Psychology, 2, 77-85.

Kirchner, J., Ruch, W. & Dziobek, I. (2016). Brief report: Character strengths in adults with autism spectrum disorder without intellectual impairment. Journal of Autism and Developmental Disorders, 46, 3330-3337.

Kok, E.M., & Eurelings-Bontekoe, E.H.M. (2007). ASS en de Nederlandse verkorte MMPI. Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme, 3, 32-40.

Littman-Ovadia, H., & Lavy, S. (2012). Differential ratings and associations with well-being of character strengths in two communities. Health Sociology Review, 21, 299-312.

Lodi-Smith, J., Rodgers, J.D., Cunningham, S.A., Lopata, C., & Thomeer, M.L. (2018). Meta-analysis of Big Five personality traits in autism spectrum disorder. Autism, 1-10.

López-Pérez, B., Ambrona, T., & Gummerum, M. (2017). Interpersonal emotion regulation in Asperger’s syndrome and borderline personality disorder. British Journal of Clinical Psychology, 56, 103-113.

Luteijn, F., & Kok, A.R. (1985). NVM Nederlandse Verkorte MMPI, herziene handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Michiels, K., Geit, N. van, & Schotte, C. (2016). Onderzoek naar de relatie tussen persoonlijk­heidsstoornissen en autismespectrumstoornissen. Tijdschrift Klinische Psychologie, 46, 53-65.

Millon, T. (1981). Disorders of personality: DSM-III, axis II. New York: Wiley.

Nader-Grosbois, N., & Mazzone, S. (2014). Emotion regulation, personality and social adjustment in children with autism spectrum disorders. Psychology, 5, 1750-1767.

Pauw, S.S.W. de, Mervielde, I., Leeuwen, K.G., & Clerq, B.J. de (2011). How temperament and personality contribute to the maladjustment of children with autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 41, 196-212.

Rodgers, J.D., Lodi-Smith, J., Hill, P.L., Spain, S.M., Lopata, C., & Thomeer, M.L. (2018). Brief report: Personality mediates the relationship between Autism Quotient and well-being: a conceptual replication using self-report. Journal of Autism and Developmental Disorders, 48, 307-315.

Schipper, E. de, Mahdi, S., Vries, P. de, Granlund, M., Holtmann, M., Karande, S., e.a. (2016). Functioning and disability in autism spectrum disorder: a worldwide survey of experts. Autism Research, 9, 959-969.

Schriber, R.A., Robins, R.W., & Solomon, M. (2014). Personality and self-insight in individuals with autism spectrum disorder. Journal of Personality and Social Psychology, 106, 112-130.

Schwartz, C.B., Henderson, H.A., Inge, A.P., Zahka, N.E., Coman, D.C., Kojkowski, N.M., e.a. (2009). Temperament as a predictor of symptomatology and adaptive functioning in adolescents with high-functioning autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39, 842-855.

Schwartzman, B.C., Wood, J.J., & Kapp, S.K. (2016). Can the Five Factor Model of Personality account for the variability of autism symptom expression? Multivariate approaches to behavioral phenotyping in adult autism spectrum disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 46, 253-272.

Sizoo, B., Brink, W. van den, Gorissen van Eenige, M., & Gaag, R.J. van der (2009). Personality characteristics of adults with autism spectrum disorders or attention deficit hyperactivity disorder with and without substance use disorders. Journal of Nervous Mental Disease, 197, 450-454.

Soderstrom, H., Rastam, M., & Gillberg, C. (2002). Temperament and character in adults with Asperger syndrome. Autism, 6, 287-297.

Stanfield, A.C., Philip, R.C.M., Whalley, H., Romaniuk, L., Hall, J., Johnstone, E.C., & Lawrie, S.M. (2017). Dissociation of brain activation in autism and schizotypal personality disorder during social judgments. Schizophrenia Bulletin, 43, 1220-1228.

Strelau, J. (1983). Temperament, personality, activity. Londen: Academic Press.

Strunz, S., Westphal, L., Ritter, K., Heuser, I., Dziobek, I., & Roepke, S. (2015). Personality pathology of adults with autism spectrum disorder without accompanying intellectual impairment in comparison to adults with personality disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45, 4026-4038.

Verhoeff, B. (2015). Autism’s Anatomy. A dissection of the structure and development of a psychiatric concept. Amsterdam: Ipskamp.

Vuijk, R., & Arntz. A. (2017). Schema therapy as treatment for adults with autism spectrum disorder and comorbid personality disorder: protocol of a multiple-baseline case series study testing cognitive-behavioral and experiential interventions. Contemporary Clinical Trials Communications, 5, 80-85.

Vuijk, R., Deen, M., Sizoo, B., & Arntz, A. (2018). Temperament, character and personality disorders in adults with autism spectrum disorder: a systematic literature review and meta-analysis. Review Journal of Autism and Developmental Disorders, 5, 176-197.

Vuijk, R., Nijs, P.F.A. de, Vitale, S.G., Simons-Sprong, M., & Hengeveld, M.W. (2012). Persoonlijkheidsaspecten bij volwassenen met autismespectrumstoornissen gemeten met de ‘Temperament and Character Inventory’ (TCI). Tijdschrift voor Psychiatrie, 54, 699-707.

Richard Vuijk is klinisch psycholoog, werkzaam bij Sarr Expertisecentrum Autisme te Rotterdam. Hij is als docent, cursusleider en supervisor verbonden aan AutismeSpectrumNederland, verschillende RINO’s en de Parnassia Academie. Hij doet onderzoek naar psychodiagnostiek, persoonlijkheid en psychotherapie bij volwassenen met een autismespectrumstoornis.
Email r.vuijk@bavo-europoort.nl

Figuur 1 Prisma-stroomschema voor zoekstrategie

Tabel 1 Studies naar persoonlijkheidspathologie bij kinderen en jeugdigen met autisme (vervolg)

Tabel 2 Studies naar persoonlijkheidspathologie bij volwassenen met autisme (vervolg)

Tabel 3 Studies naar of met aandacht voor positieve persoonlijkheidsaspecten bij mensen
met autisme (vervolg)

Naar boven

Nieuwe locatie

Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.