Goedpraters: een cruciaal concept in de systeemtherapeutische context

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0226-4

Artikel

Goedpraters: een cruciaal concept in de systeemtherapeutische context

Frieda AelenContact Information, Jan Bernard1 Anton Hafkenscheid2

(1)  Amsterdam, Nederland
(2)  Amersfoort, Nederland

Contact Information Frieda Aelen
Email: friedaaelen@gmail.com

: 10  2017

Samenvatting  
Goedpraters kunnen de kwaliteit van gezinsrelaties ernstig ondermijnen. Goedpraters worden niet alleen gebruikt door daders, maar ook door slachtoffers in disfunctionele gezinspatronen. Het is dan ook zaak om goedpraters zo snel mogelijk te ontmaskeren binnen de systeemgesprekken. Wij gebruiken het genogram en het Vijfkolommenmodel, een methodiek om goedpraters te begrijpen en te bewerken binnen de context van systeemkenmerken, negatieve kerncognities, traumatische ervaringen en de veerkracht van gezinsleden en systeem. Het is essentieel om empathisch te reageren op de onderliggende motieven tot goedpraten (met name schuld en schaamte), zonder de goedpaters te vergoelijken. Met behulp van psycho-educatie en training wordt het gezin geholpen om goedpraters te vervangen door liefdevolle en constructieve communicatie.

Self-justification: a crucial concept in the family therapy context
Abstract  
Self-justifications can seriously harm family relations. Self-justifications are used by perpetrators as well as by victims in disturbed family patterns. Thus, self-justifications of all participants should be unmasked as soon as possible within family therapy. We use the genogram and the Five-columns model: a pragmatic technique to assess specific types of self-justifications, (ab)used by different family members. This technique facilitates the understanding of self-justifications within the context of specific system properties, negative core-cognitions, trauma and resilience of individual family members as well as the system as a whole. Empathic therapeutic responses to the motives underlying self-justifications (particularly guilt and shame) are crucial, without whitewashing them. Psycho-education and training can help system members to ‘overcome’ self-justification and to develop loving and constructive communication.


The specific ways vary, but our efforts at self-justification are all designed to serve our need to feel good about what we have done, what we believe, and who we are (Tavris en Aronson 2007, pag. 51)
F. Aelen  
is klinisch psycholoog en cognitief systeemtherapeut te Amsterdam.
J. Bernard  
is klinisch psycholoog en cognitief gedragstherapeut te Amsterdam.
A. Hafkenscheid  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut te Amersfoort.

Inleiding

De Engelse vertaling van goedpraten is to explain away. Een goedprater is een uitspraak die iets weg verklaart. Wat wordt weg gepraat is verkeerd, storend, onaardig, onverantwoordelijk of illegaal gedrag waarop we aangekeken en veroordeeld kunnen worden. In hun boek ‘Mistakes are made, but not by me’ beschrijven sociaalpsychologen Tavris en Aronson (2007) hoe goedpraters in de maatschappij, maar ook in liefdesrelaties, fungeren als spaak in het wiel van de relationele en maatschappelijke ethiek. Goedpraters kunnen een heel systeem verlammen. Dit komt doordat goedpraters het zicht op en de drang tot verandering in een systeem blokkeren.

Goedpraters zijn universeel binnen de samenleving. Goedpraters hebben voor de goedprater de functie om cognitieve dissonantie op te heffen. Overeenkomstig de cognitieve dissonantietheorie (Festinger 1962) brengen goedpraters haaks op elkaar staande opvattingen of handelingen ogenschijnlijk in overeenstemming. Het evident niet te rechtvaardigen gedrag bedreigt het zelfbeeld. Het vormt een bron van schuld en schaamte, omdat het niet in lijn is met de eigen moraal van de cliënt en/of van diens omgeving. Door het gebruik van goedpraters wordt de daad alsnog gelegitimeerd. Gevoelens van schuld en schaamte worden toegedekt en de wil tot verandering wordt geblokkeerd. Het moeten toegeven geen controle of andere vaardigheden in het oplossen van problemen te hebben, is voor cliënten bijzonder pijnlijk (Jongman en Schaafsma 2016).

En hoe zit het met goedpraters in ons eigen vakgebied, de geestelijke gezondheidszorg en de psychotherapie? In de eetkliniek kennen ervaren hulpverleners het ‘smoezenkabinet’ van hun patiënten om destructief met eten om te gaan. In de forensische praktijk is het tegenwoordig gangbaar dat het goedpraten van geweld en seksueel misbruik systematisch door de therapeut (en eventueel medecliënten) met de cliënt wordt besproken, met het doel goedpraters te ontmantelen (Bernard 2016; Beck 1999). Buiten de forensische of verslavingssector is het tot op heden tamelijk ongebruikelijk om het concept van de goedprater diagnostisch en therapeutisch in te zetten. Met name in ‘slachtofferbehandelingen’ is het vaak taboe om cliënten aan te spreken op goedpraters, met het soms desastreuze gevolg dat actueel dadergedrag gelegitimeerd wordt: de cliënt praat de pijn die hij naastbetrokkenen (liefdespartners, kinderen, ouders, broers en zussen) in de actualiteit toebrengt goed vanuit voormalig slachtofferschap en de therapeut laat dat ‘ongestraft’ toe (Hafkenscheid 1999; Jonge et al. 2007).

Goedpraters zijn, alleen al vanwege de grote machtsverschillen die gelden tussen de gezinsleden, in de systeemtherapeutische context een extra probleem. Goedpraters kunnen de kwaliteit van gezinsrelaties ernstig ondermijnen. Ze worden niet alleen gebruikt door daders, maar ook door slachtoffers in disfunctionele gezinspatronen. Het is dan ook zaak om goedpraters zo snel mogelijk te ontmaskeren binnen de systeemgesprekken. Zolang leden van het systeem hun eigen disfunctionele gedrag of dat van de ander goedpraten, wordt de mogelijkheid van echte therapeutische progressie geblokkeerd en stagneert de behandeling in feite. Goedpraters worden door ouders ook ingezet om verwaarlozing of mishandeling van hun kinderen te verontschuldigen. Pas (2013) benadrukt de noodzaak om in de ouderbegeleiding naast de ouder te staan, juist om hen het harnas van goedpraters te kunnen afnemen. De ouder heeft hulp nodig om de eigen kwetsbaarheid als falende maar steun behoevende ouder te erkennen. Het met de ouder samen innemen van een metapositie is volgens deze auteur een voorwaarde om van child blaming in de therapie verlost te worden. In de metapositie kan de ouder constateren dat iets niet goed liep op de opvoedwerkvloer en zich beginnen af te vragen hoe dat komt en wat eraan te doen valt. De metapositie maakt dat het kind niet de schuld krijgt van opvoedproblemen (Pas 2013).

De therapeut helpt gezinsleden de gevoelens, automatische gedachten en diepliggende overtuigingen van de ander binnen te gaan en zo getuige te zijn van diens lijden. Oppervlakkige observatie is onvoldoende om elkaars lijden werkelijk te zien. Het is nodig om één te worden met degene die we ‘zien’. Als we in contact zijn met het lijden van de ander, wordt een gevoel van compassie in ons geboren. Compassie betekent letterlijk: ‘lijden met’ (Hanh 2010). Goedpraten blokkeert het oprechte medeleven, mee-lijden met de ander en verschraalt de liefde en het begrip. Doordat de therapeut goedpraters ‘normaliseert’ als algemeen menselijk fenomeen ontstaat er draagvlak om ze op de therapeutische agenda te mogen plaatsen.

Op basis van eigen klinische casuïstiek illustreren wij de praktische betekenis van goedpraters in de systeemtherapeutische context. Voor de diagnostiek is het genogram en Vijfkolommenmodel leidend. Wij baseren ons hierbij op wat wij, in psychotherapeutisch opzicht, hebben geleerd van tientallen jaren ervaring met slachtoffers en daders. Wij starten met een uitwerking van het Vijfkolommenmodel, gebaseerd op het genogram. In de tekst staan goedpraters in relatie tot het gezins- of familiesysteem centraal. Vervolgens presenteren wij de casus van een echtpaar, Beatrice en Pieter, waarin wordt geïllustreerd hoe met goedpraters therapeutisch kan worden omgegaan. We sluiten af met enkele conclusies en aanbevelingen.


Genogram en kolommenmodel

Aelen (2016, 2008) introduceerde het zogeheten Vijfkolommenmodel bestaande uit de kolommen: systeemkenmerken, kerncognities, goedpraters, trauma’s en veerkacht. Het Vijfkolommenmodel combineert leertheoretische met systeemtheoretische concepten en inzichten. In combinatie met het genogram bouwt de therapeut met het Vijfkolommenmodel aan een gezamenlijke definitie van het probleemgedrag en formuleert hij een verklaringsmodel (ontstaansfactoren). Goedpraters vervullen een prominente rol in dit model.

In de bespreking van het genogram en de vijf kolommen (re)construeren therapeut en gezinsleden in gezamenlijke exploratie de leergeschiedenis van de gezinsleden afzonderlijk en van het gezin als geheel. Er wordt gekeken naar het verband tussen de individuele klachten, de relationele klachten en de ernst van opvoedingsproblemen. Opvoedingsproblemen worden benaderd (‘ontschuldigd’) als vaardigheidstekort of als onvermogen van de ouders. Vaardigheidstekorten van ouders of partners kunnen dan onderwerp zijn voor oefening en training, instructie en feedback, waaronder bekrachtiging.

Het reserveren van een eigen kolom voor goedpraters in dit model heeft naast een analytische ook een strategische reden: het gebruik van goedpraters wordt vanaf het eerste moment genormaliseerd als iets algemeen menselijks. Dat heeft therapeutisch bezien een groot voordeel: gezinsleden worden vanaf het begin van de therapie direct geholpen om ‘de schaamte voorbij te gaan’. De weerstand om over gedrag te spreken waarover men liever zwijgt, wordt verlaagd. In veel therapieën wordt het spreken over goedpraters bemoeilijkt omdat de therapeut juist aan het begin van een behandeling hecht aan het vestigen van een positieve therapeutische relatie. Dat kan betekenen dat de confrontatie met dysfunctioneel gedrag, als goedpraters- wordt uitgesteld. Echter door het onderwerp goedpraters al vanaf de eerste behandelsessie aan te kaarten wordt het onderwerp vanzelfsprekend. Hiermee verlaagt de therapeut voor zichzelf en voor de gezinsleden de drempel om erover te spreken. Let wel, er bestaan goedpraters in zeer uiteenlopende gradaties van ernst en schadelijkheid voor de persoon zelf en voor diens sociale omgeving. Over de kolom goedpraters (de derde kolom in deze methode) is tot zover ruimschoots gesproken. De vier andere kolommen komen nu een voor een aan de orde.

Systeemkenmerken en goedpraters

Tijdens het genograminterview kunnen opvallende kenmerken van het systeem in de kolom systeemkenmerken worden ingevuld. Voorbeelden zijn: een scheiding, homeostase, emotionele verwaarlozing, een sterke hiërarchie of hoge eisen. Een systeemkenmerk is een voorspeller van het verloop van de interacties tussen, en het effect ervan op systeemleden. In het genogram-interview kan meer specifiek onderzocht worden of er sprake is van gespleten loyaliteit of parentificatie. Van ‘gespleten loyaliteit’ is sprake wanneer het kind gaat twijfelen aan de onbaatzuchtige en onvoorwaardelijke liefde van beide ouders, doordat een ouder het kind de liefde van de andere ouder misgunt, of zelfliefde aan het kind onthoudt (Aelen et al. 2013). Opvoedingskenmerken als emotionele verwaarlozing, vernedering, het kind getuige laten zijn van mishandeling van een gezinslid en tirannie, zullen hun eigen goedpraters opleveren. Dit gebeurt regelmatig in de vorm van child blaming, maar ook geregeld in de vorm van zwartmaken van de andere ouder.

Negatieve kerncognities en goedpraters

Negatieve kernopvattingen weerspiegelen hoe cliënten op een rigide, absolute, negatieve en disfunctionele manier zijn gaan denken over zichzelf, anderen en de wereld. Beck et al. (2003) benadrukt dat deze negatieve opvattingen veelal ontstaan in de kindertijd, juist omdat de mens dan nog zo kwetsbaar en afhankelijk is. Negatieve kernopvattingen worden (als hypothese) in het Vijfkolommenmodel geformuleerd naar aanleiding van traumatische gebeurtenissen van een cliënt (kolom 4) en naar aanleiding van de hypothetisch geformuleerde systeemkenmerken (kolom 1). Het formuleren van hypothetische negatieve kernopvattingen gebeurt tijdens het maken van het genogram, in samenhang met de systeemkenmerken en trauma’s of beschadigende ervaringen. Omdat een goedprater disfunctioneel beschermt tegen het besef van eigen falen en daarmee de noodzaak te veranderen, zal de goedprater vaak de negatieve kerncognitie, die iemand over zichzelf (al) heeft, bevestigen. Dat is het tragische effect van de goedprater: enerzijds beschermt de goedprater tegen de pijn van de zelfconfrontatie, anderzijds bekrachtigt de goedprater het negatieve zelfbeeld en blokkeert het veranderingen, die kunnen helpen om een positievere kijk op zichzelf en op anderen te krijgen.

Een geparentificeerde dochter, met haar negatieve kerncognities – ‘Ik ben verantwoordelijk’, ‘Ik ben schuldig’ en ‘Ik sta er alleen voor’ – zal aandacht hebben voor ‘zorg en verdriet’ van moeder en na ieder gesprek opnieuw vaststellen dat het gespreksonderwerp ‘moeder en haar moeilijkheden’ was en nooit haar eigen zorgen. Enkel een zucht van mama (ze heeft het zo moeilijk) is al voldoende signaal om haar eigen moeilijkheden opzij te zetten. Door haar moeders gedrag zo goed te praten, onderhoudt de dochter haar negatieve kerncognitie: ‘Ik doe er niet toe’. Ze ziet ervan af voor zichzelf op te komen en een gelijkwaardige, liefdevolle relatie met anderen op te bouwen, waarin zij zichzelf waardevol vindt. Een andere zeer destructieve goedprater is tegen het ene kind zeggen zich niet aan te stellen, omdat het andere kind het moeilijker heeft. ‘Je niet aanstellen’ is bij uitstek de goedprater om een gebrek aan troost en empathie te rechtvaardigen, maar het beschermt niet tegen een gevoel van falen als moeder.

Traumatische ervaringen en goedpraters

Goedpraters houden het geweten op afstand en blokkeren de ontwikkeling van inzicht in eigen tekortkomingen. Ze creëren een kloof in de interactie tussen gezinsleden en geliefden. In de kolom ‘goedpraters’ worden dus de uitspraken opgeschreven van de ouders die zich als hulpeloos slachtoffer of als hulpeloze dader opstellen. Zowel mishandeling uit woede als mishandeling als ‘pedagogische correctie’, kennen een aantal klassieke goedpraters. ‘Ik kreeg ook een pak rammel van mijn vader als ik het beter wist, je wordt er hard van, het heeft een man van me gemaakt’, is een drievoudige goedprater: a) ik heb geen recht op een eigen mening (‘Als mijn vader niet klaagt over slaag, heb ik dat recht evenmin’), b) ik ben minder (‘Een oudere slaat zodra ik hem verbeter, want dat is oneervol’), en c) ik doe er niet toe, mijn gevoelens tellen niet (‘Een echte vent ontvangt en verdraagt slaag’). Dutton (1999) onderscheidt in dit verband drie stereotype opvattingen bij slachtoffers van geweld: ‘Ik ben machteloos’, ‘Ik ben slecht’, en ‘Ik doe er niet toe.’ Deze opvattingen ontstaan onder andere door het getuige zijn van geweld tussen ouders, het gekleineerd en het emotioneel verwaarloosd worden.

In gezinnen komen allerlei rampen en nare gebeurtenissen voor. Regelmatig lenen zij zich voor het goedpraten van (in het gezin) destructief gedrag. Een voorbeeld: Koos is het jongere broertje van Xander. Het gezin raakt betrokken bij een ernstig auto-ongeval. Xander loopt hersenbeschadiging op. De anderen hebben slechts lichte verwondingen. Daarna leert Koos dat hij zich bescheiden op moet stellen en niet te veel aandacht mag vragen, want zijn succes steekt zo pijnlijk af bij de hindernissen die zijn broer ondervindt. Tegen de dertig jaar oud, klaagt Koos over ‘onzichtbaarheid’. In therapie komt hij erachter dat moeder met haar ‘verdriet’ en zorgen om zijn broer van vader en hem alle aandacht vraagt, zonder dat zijn broer er wezenlijk iets mee opschiet. Voortaan is het, wat Koos betreft, gedaan met het lijden van moeder. Uitgangspunt in de behandeling is dat Koos meer aandacht gaat vragen. Zijn nieuwe gedrag kan een bevrijding voor alle gezinsleden betekenen, moeder zelf inbegrepen.

Veerkracht en goedpraters

Een mens heeft zelfvertrouwen nodig om weerbaar te zijn met het gevoel het leven aan te kunnen. Ieder mens heeft zichzelf en anderen weleens positief verrast en overwinningen behaald. Tijdens het maken van het genogram en de kolommen noteert de therapeut zorgvuldig (soms onverwachte) successen van elk gezinslid, aangevuld met successen uit de familiegeschiedenis van vorige generaties. Bij het bespreken van het behandelplan haalt de therapeut de behaalde overwinningen nadrukkelijk naar voren. Bij uitingen van twijfel over mogelijkheden van de gezinsleden, haalt de therapeut successen als ondersteunend bewijs aan. De positieve narratieven (White 2007) zijn de kracht waarmee gezinsleden verandering aandurven, kunnen meelachen om elkaars goedpraters, elkaar ermee op de kast kunnen jagen en in vertrouwen risico’s kunnen nemen. Een voorbeeld: Farida, een alleenstaande, Marokkaanse, zeer succesvolle moeder, voor wie de therapeut gedurende tien jaren op de achtergrond beschikbaar bleef, hoort van haar dochter dat ze een relatie aan is gegaan met een jongen uit een cultuur die taboe is voor Marokkanen. De cultuureigen goedpraters worden door Farida geuit: ze is te jong, ze zal het onderwerp van gesprek zijn, ze verliest het respect van de gemeenschap, ze krijgt met vaders familie te maken, ze wordt buitengesloten, enzovoort. Na twee gesprekken kan Farida al haar goedpraters laten varen en heeft een zeer aangenaam gesprek met de ouders van de jongen op haar initiatief. De therapeut heeft de dochter alle bewijzen van veerkracht van haar moeder en haar bewondering hiervoor in een brief aan moeder laten verwoorden. Waarschijnlijk heeft het inzien van succeservaringen en veerkracht een rol gespeeld in de attitudeverandering bij moeder.

Goedpraters behandelen in therapie
Aan de hand van het Vijfkolommenmodel kan met cliënten een eerste stap worden gezet in het aanpakken van goedpraters. Het uitgangspunt van de behandelaar hoort te zijn dat goedpraters destructief zijn binnen een relatie. De behandelaar helpt cliënten zo snel mogelijk te wennen aan het idee dat goedpraten een algemeen verschijnsel is, dat grondig aandacht verdient in therapie. Het therapeutisch stappenplan in termen van goedpraters kent grofweg zes fasen. Deze verlopen eerder circulair dan lineair.
1. 
De patiënt laten wennen aan de term goedpraters.
2. 
De patiënt leren om zich van eigen goedpraters te distantiëren.
3. 
De patiënt helpen om goedpraters van anderen te problematiseren.
4. 
Alternatieve gedachtegangen leren versterken.
5. 
Leren dat alternatieve gedachtegangen weliswaar negatieve kerncognities dichterbij brengen, maar dat de patiënt erop mag vertrouwen dat de angst wel te verdragen en te hanteren valt.
6. 
Mogelijkheden van het omgaan met goedpraters inventariseren.

De therapeutische relatie wint in de regel aan diepgang en intensiteit wanneer therapeuten het aandurven om goedpraters vrijmoedig op tafel te leggen, op twee voorwaarden: a) de cliënt wordt ook erkend voor de goedpraters van de ander (partner, ouders) waarvan hij de dupe wordt, en b) de therapeut is bereid en in staat om eigen goedpraters in het therapeutisch contact te erkennen, bijvoorbeeld empathische missers die in eerste instantie door de therapeut worden ‘weggepoetst’ (Hafkenscheid 2014). Als de goedpraters in volle omvang in beeld zijn, kan hun vaak ingrijpende effect op relaties met belangrijke anderen worden onderzocht. Dan kan de patiënt of het systeem geholpen worden om het harnas van goedpraters af te leggen (hetgeen nogal eens opluchtend en bevrijdend is). Ook groeit dan de commitment om, met steun van de therapeut, het leed dat achter de goedpraters schuil gaat aan te pakken. Voorwaarde is uiteraard dat de patiënt (of het systeem) en therapeut voldoende vertrouwen in elkaar ervaren.

De laatste stap, die echter door het gehele stappenplan kan worden toegepast, bevat het inventariseren in hoeverre de cliënt in staat is om te gaan met goedpraters. Voorbeelden van vragen die gesteld kunnen worden zijn: ‘Kan de cliënt al zonder deze goedprater? Is hij in staat schuld, schaamte en verdriet te verdragen en te ervaren als steun om ongewenst gedrag achterwege te laten? Kan de cliënt met voldoende compassie naar zichzelf en de gemaakte fouten kijken? Kan de cliënt rouwen over de ontstane relationele schade bijvoorbeeld als gevolg van zijn geweld? Welke hulp hebben de partners hierbij nodig?’


Goedpraters bij liefdesrelaties

Het erkennen en vervolgens leren opgeven van goedpraters in de therapie kan verwarring bij de partner teweegbrengen. Al die tijd heeft de ander kunnen wegkomen met zijn/haar gedrag middels excuses, als nu blijkt dat het gedrag opeens wel veranderbaar blijkt. Partners kunnen het gevoel hebben lange tijd te zijn bedrogen wat tot woede kan leiden. Voor die woede moet begrip zijn, maar de therapeut moet wel volhouden dat het opgeven van de goedpraters een prestatie is. De woede kan verschillende vormen aannemen, tot zelfs verstoting toe. De woede kan echter ook de vorm aannemen van verslagenheid en afstandelijkheid zoals in de volgende casus wordt geschetst. Herstel van vertrouwen, nadat net is vernomen dat je voor de gek bent gehouden, is een weg die liefdevol begeleid moet worden. De therapeut speelt hierin een wezenlijke rol.


Casus Beatrice en Pieter: het ontploffende brein

Beatrice en Pieter hebben twee zoons, van vijf en elf jaar. Beatrice is tuinarchitect en geeft les op een tuinbouwschool. Ze wil graag in behandeling omdat ze vastloopt in haar beroep. Hoewel ze met liefde lesgeeft, mist ze de kunst van het scheppen op niveau. Op verzoek van de therapeut is partner Pieter aanwezig tijdens een exploratie volgens het genogram in het Vijfkolommenmodel. Er komt naar voren dat beide echtelieden als kind respectievelijk weinig veiligheid en sturing hebben ondervonden, wat heeft geleid tot parentificatie bij Pieter en een wankel zelfbeeld bij Beatrice. Bij navraag vinden zij hun communicatie, de kwaliteit van hun samenwerking en van hun seksuele contact ruim onvoldoende. Voordat er wordt gewerkt aan de relatieproblemen, worden onverwerkte trauma’s uit beider jeugd met EMDR verwerkt, in elkaars aanwezigheid als getuige. De nog aanwezige affectie verbetert, maar de ongelijkwaardigheid niet. Beatrice bekritiseert Pieter veelvuldig en deze trekt evenzo vaak het boetekleed aan. Wellicht ten onrechte wordt niet uitgebreid bij dit patroon stilgestaan. Het met opdrachten werken aan een verbetering van de communicatie heeft wel weer goede resultaten: bij beiden schieten de tevredenheidscijfers over zichzelf en de relatie omhoog. De resultaten houden echter niet volledig stand, ook de seksuele relatie komt ondanks allerlei subtiele opdrachten niet goed van de grond. Nadat de individuele problematiek van Beatrice is aangepakt nemen therapeut en echtelieden afscheid van elkaar, zonder gejuich, maar ook niet ontevreden.

Twee jaar later komt het echtpaar terug. Ze komen er samen niet uit nadat Pieter heeft ontdekt dat Beatrice in het buitenland een affaire met een collega onderhoudt, inmiddels onderhield. De situatie wordt uitgelegd en in het tweede gesprek vlamt het oude patroon op: Beatrice betoogt dat Pieter al jaren depressief is, implicerend dat dat een verklaring is voor haar misstap. Pieter voegt nog toe dat hij in dit gesprek ook naar zijn eigen rol wil kijken omdat dat in het vorige gesprek niet aan de orde is geweest.

De therapeut toont zich streng en spreekt de zorg uit dat het inzetten van goedpraters eerder zal leiden tot een doodlopende weg in plaats van tot gewenste verandering. De therapeut vraagt een stevig commitment van beide partners om strenge regels over de communicatie te accepteren. Daarin zal geen plaats zijn voor verhullende goedpraters, aangezien daarmee zowel wordt vermeden (door Pieter) als wordt aangevallen (door Beatrice). Enigszins wit weggetrokken werkt het echtpaar mee: het patroon van kritiek uitoefenen en boetekleed aantrekken staat nu centraal: wat zijn hiervan de achtergronden?

Dan komt naar voren dat Beatrice in haar gezin van oorsprong niet alleen te maken had met zelfverheffing van haar vader maar ook met zijn grenzeloze verbale geweld. Beatrice geeft aan zelf in lichtere mate last te hebben van beide gedragingen. Als kind genoot ze geen bescherming hiertegen. Bij de neerwaartsepijltechniek (Sprey 2015) blijken de negatieve kerncognities (kolom 2) ‘Ik heb recht op gehoorzaamheid’ en ‘Ik doe er niet toe’ te spelen als Beatrice haar ‘kalme brein’ verliest. Vooral ’s avonds kan ze schreeuwend en slaand met deuren tekeergaan tegen Pieter en hem verwijten maken over alles wat hij te weinig, te veel of gewoon verkeerd doet.

Door het aan de kaak stellen van haar goedpraters, heeft Beatrice haar negatieve kerncognities van meer-en minderwaardigheid kunnen doorleven. In de volgende zitting wordt veel aandacht besteed aan het schuldgevoel en de denkobsessie van Pieter. Opnieuw wordt vastgesteld dat hij in zijn gezin van oorsprong door parentificatie emotioneel overbelast was en zich snel verantwoordelijk en schuldig voelt. Hij krijgt in de zitting de opzettelijk vage opdracht mee om een plan te maken dat hem helpt zich enigszins te bevrijden van dit schuldgevoel. De therapeut is (tussen de zittingen) sterk in de verleiding Pieter nog wat meer concrete aanwijzingen te geven maar weerstaat deze, zichzelf dwingend een meer oplossingsgerichte houding naar Pieter aan te nemen. En … hij slaagt! Pieter heeft na het ‘doorprikken’ van de goedpraters van zijn vrouw, zijn kerncognities van schuld en oververantwoordelijkheid beter kunnen loslaten. Daarnaast is hij gestart met meditatie die hem kalmeert en sterkt.

Bij Beatrice en Pieter kreeg de therapeut te maken met een echtpaar in crisis, waarbij Beatrice haar ontrouw goed praatte door Pieter de schuld ervan in de schoenen te schuiven. De goedpraters kwamen pas aan de oppervlakte toen het echtpaar voor de tweede keer een behandeling startte. Onzichtbaar destructief gedrag tussen echtelieden kan voor de behandelaar verborgen blijven wanneer zij belangrijke feiten bewust verzwijgen. Slachtoffers kunnen verschillende motieven hebben om te zwijgen over hetgeen zij verduren van destructieve, agressieve partners. Als het geloof in de uitspraken van de partner in een dimensie wordt gezet, zien we dat aan het ene uiterste van de dimensie regelmatig verwijten en beschuldigingen als juist en verdiend ervaren worden (zoals Beck ook beschrijft in ‘Prisoners of hate’ 1999). Negatieve kerncognities over falen, waardeloosheid en afhankelijkheid worden dan bevestigd en versterkt (Bernard 2016). Het andere einde van de dimensie wordt gedefinieerd door angst en het besef slachtoffer te zijn van onderdrukking en machtsongelijkheid. In die positie zal het slachtoffer blijven streven naar verlossing. Veel goedpraters bestaan uit een relatiedefinitie van ongelijkwaardigheid, machtsverschil en inferioriteit, zoals: ‘Je bent zo oerstom, wat kan jij nou?’, ‘Met jou valt niet te praten, doe gewoon wat ik zeg’, en: ‘Ik ben hier de kostwinner, je luistert naar me.’ Slachtoffers kunnen, uit loyaliteit en vanuit een zelf ervaren inferioriteit, verbaal geweld van hun partner verzwijgen en rechtvaardigen.


Conclusies en aanbevelingen

Als onderdeel van een werkzame therapeutische relatie kan de individuele en gezinstherapeut cliënten helpen verantwoordelijkheid te nemen voor eigen destructief of ongewenst gedrag. Door middel van goedpraten houden gezinsleden die verantwoordelijkheid op afstand. Daarmee blokkeren zij de eigen ontwikkeling en verdieping van hun relaties. Het maken van een genogram waarin goedpraters, in samenhang met de leergeschiedenis van het gezin, uitgelicht worden, heft deze blokkade op. Men kan zich afvragen wat de toegevoegde waarde is van het aanpakken van goedpraters in vergelijking met bestaande methodieken. Er bestaat een overlap tussen cognitief uitdagen en goedpraters uitlichten. Cognitief uitdagen heeft expliciet als doel cliënten te bevrijden van beperkende overtuigingen, opdat zij zich een breder handelingsrepertoire kunnen aanmeten. De goedprater verhult een eigen aandeel in een interactie of resultaat, het loslaten ervan biedt een opening naar gewetensvoller gedrag. In liefdesrelaties kan bij relatietherapie, door de bespreking van goedpraters, bij beiden individueel een losmakingsproces in de zin van Bowen (1978) gestimuleerd worden, waardoor en waarna de groei in de relatie vaart krijgt (Bennett-Goleman 2001).

Het ethische aspect van het concept goedprater toont het meest verwantschap met de contextuele gezinstherapie van Böszörményi-Nagy (1984). Hierin speelt relationele ethiek een hoofdrol, al is dat meer op het niveau van patronen in systemen. In de cognitieve gedragstherapie zijn de forensische en verslavingsbehandelvormen het meest vertrouwd met confrontatie van cliënten met smoezen om ongewenst gedrag voort te kunnen zetten.

De trend in de geestelijke gezondheidszorg is maximale aandacht voor de hulpvraag, zoals geformuleerd door de cliënt. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de therapeut terugschrikt voor een onderhandeling over de hulpvraag om de egosyntone dysfunctionele gedachtegangen uit de hulpvraag te filteren. Dat de ontwikkeling van zorgvuldige timing van een meer confronterende houding een kwestie is van vallen en opstaan, lijkt ons duidelijk. Diagnostiek (Sprey 2015) kan helpen om de cliënt steun te bieden bij het aanhoren van passende behandelvoorstellen die hem naar een groter welzijn moeten helpen. Het lijkt derhalve zinvol om het vaststellen van goedpraters bij de diagnostiek en de holistische theorie een onderdeel te laten zijn.

Dankbetuiging  
Met dank aan Jindra Smits.


Literatuur

Aelen, F. N. B. (2008). De kracht van het genogram. Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 35, 2–11.
 
Aelen, F. N. B. (2016). Cognitieve systeemtherapie en EMDR. In H. J. Oppenheim, H. Hornsveld, E. ten Broeke & A. de Jongh (red.), Praktijkboek EMDR. dl, (band 2, pag. 569–601). Amsterdam: Pearson.
 
Aelen, F. N. B., Beuvens, D., Veggel, M. van, Ormondt, E. van, & Samson, B. (2013). Van oorlog naar vrede. Bevrijding van echtscheidingstrauma met EMDR. Kind en Adolescent Praktijk, 4, 181–190.
 
Beck, A. T. (1999). Prisoners of hate: the cognitive basis of anger, hostility and violence. New York: HarperCollins.
 
Beck, A. T., Davis, D. D., Freeman, A., et al. (2003). Cognitive therapy of personality disorders. New York: Guilford.
CrossRef
 
Bennett-Goleman, T. (2001). Emotional alchemy: how the mind can heal the heart. New York: Three Rivers Press.
 
Bernard, J. (2016). Lastige momenten in de behandeling van agressieve patiënten. In M. Appelo, K. Hoogduin & M. Verbraak (red.), Omgaan met moeilijke mensen (pag. 111–119). Amsterdam: Boom.
 
Böszörményi-Nagy, I., & Spark, G. M. (1984). Invisible loyalties. New York: Brunner/Mazel.
 
Bowen, M. (1978). Family therapy in clinical practice. New York: Jason Aronson.
 
Dutton, D. G. (1999). Limitations of social learning models in explaining intimate aggression. In X. B. Arriaga & S. Oskamp (red.), Violence in intimate relationships (pag. 73–87). Thousand Oaks: SAGE.
CrossRef
 
Festinger, L. (1962). A theory of cognitive dissonance. Stanford: Stanford University Press.
 
Hafkenscheid, A. (1999). Het slachtofferschap voorbij. ICODO Info, 16, 51–60.
 
Hafkenscheid, A. (2014). De therapeutische relatie. Utrecht: De Tijdstroom.
 
Hanh, N. T. (2010). Reconciliation: healing the inner child. Berkeley: Parallax Press.
 
Jonge, M. de, Veeninga, A. T., Hout, M. van den, & Hafkenscheid, A. (2007). Als slachtoffers ook daders zijn. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 62, 383–392.
 
Jongman, E., & Schaafsma, K. (2016). Gevoel is explosief materiaal. Ambulante behandeling van jonge veelplegers. www.dsp-groep.nl Geraadpleegd op 2 november 2017.
 
Pas, A. van der (2013). Opvoedproblemen nader verklaard. Handboek methodische ouderbegeleiding, band 3. Amsterdam: SWP.
 
Sprey, A. (2015). Praktijkboek persoonlijkheidsstoornissen. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
SpringerLink
 
Tavris, C., & Aronson, E. (2007). Mistakes were made (but not by me): why we justify foolish beliefs, bad decisions, and hurtful acts. Orlando: Harvest.
 
White, M. (2007). Maps of narrative practice. New York, Londen: Norton.
 
Naar boven