Studiedag verbindend gezag, De Lichtfabriek te Haarlem, 18 april 2017

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0212-x

Gehoord

Studiedag verbindend gezag, De Lichtfabriek te Haarlem, 18 april 2017

Henk RappoldtContact Information

(1)  Haarlem, Nederland

Contact Information Henk Rappoldt
Email: hrappoldt@online.nl

: 8  2017


H. Rappoldt  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut, en als vrijgevestigde werkzaam bij Praktijk De Waal te Haarlem.

Op 18 april 2017 organiseerde het Lorentzhuis de studiedag ‘Verbindend gezag. Naar een nieuwe vorm van autoriteit, gebaseerd op principes van geweldloos verzet’. Sinds enige tijd is de methode geweldloos verzet in ontwikkeling in de systeemtherapie. Deze methode is bedoeld voor systemen waarin kinderen en jeugdigen ernstige gedrags- of angstproblemen vertonen en betrokken autoriteitsfiguren (zoals ouders, leerkrachten en sociotherapeuten) zich erg machteloos voelen om invloed uit te oefenen op de ontsporing van deze kinderen. Met behulp van bepaalde interventies wordt een antwoord geboden op deze ervaring van machteloosheid, en wordt de ervaring omgebogen van onmacht naar kracht. Deze studiedag laat zien dat er binnen het denken over macht en autoriteit een evolutie kan ontstaan richting verbindend gezag, een nieuwe vorm van autoriteit.

De studiedag wordt geopend door Eliane Wiebenga en Hans Bom die aankondigen dat de bijeenkomst niet alleen een theoretische bijdrage zal betekenen als het gaat om de laatste ontwikkelingen, maar dat ook ouders, een leerkracht en coaches die werkzaam zijn ten behoeve van de zogenoemde top 600 meest overlast gevende jongeren in Amsterdam zullen getuigen over hun praktijkervaringen.

Paul Verhaeghe (hoogleraar psychologie en psychoanalyse aan de Universiteit van Gent) legt een relatie tussen autoriteit en identiteit. Identiteit kan immers beleefd worden in relatie tot iemand anders: de ander van het andere geslacht, de ander van het gelijke geslacht, mezelf, en de ander met autoriteit. Deze laatste is de belangrijkste, en daarbij spelen veel normen en waarden een rol. Autoriteit werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw verafschuwd en het idee – dat later een illusie bleek – ontstond dat er opgevoed zou kunnen worden zonder autoriteit. Daarbij werd niet begrepen wat de functie van autoriteit is. Tegenwoordig is er ook een neiging om terug te gaan naar vroeger, maar dan in het aanduiden van sterke autoriteitsfiguren die de functie van autoriteit zouden weerspiegelen.

Maar wat is autoriteit? In 1954 schreef Hannah Arendt al over de functie van autoriteit: als in een groep mensen autoriteit aanwezig is, dan zullen de verhoudingen op vrijwillige basis, op vrijwillige onderwerpen geregeld worden. Daarmee is er een verband met identiteit: deze kan ervaren worden in de verhouding tussen mensen onderling. Er kan natuurlijk ook sprake zijn van gedwongen onderwerping en externe dwang. Arendt kiest echter voor het begrip autoriteit en niet voor macht. Hoe kunnen we het onderscheid begrijpen? Macht is eenvoudig te begrijpen: twee posities, twee mensen of instellingen, enzovoort. De een is sterker en heeft meer macht dan de ander, is fysiek sterker of financieel sterker. Macht is altijd uitgesteld geweld.

Bij autoriteit is er altijd sprake van een drieledige structuur: iemand heeft gezag over iemand anders, op grond van het besef dat er een derde partij erkend wordt die buiten hen ligt. Dat is een externe grond of bron van autoriteit, waarbij sprake is van vrijwillige onderwerping. Voorbeeld: mensen die een religie delen, zijn bereid zich te onderwerpen aan een aantal afspraken die daarin aanwezig zijn. Maar toch lijkt dit onderscheid iets te zwart-wit. Het is niet altijd zo simpel, of er sprake is van macht of autoriteit.

Autoriteit heeft altijd macht nodig. Als mensen toestemming krijgen om macht uit te oefenen, dan kan je macht zien ‘binnen de schoot van autoriteit’ en zijn mensen daarmee de gezagsdrager of gezagvoerder. Iemand mag het gezag dragen. Daarvoor heeft hij toestemming gekregen op grond van de externe bron. Een voorbeeld: een leerkracht heeft geen autoriteit en daardoor gaat het fout. Dat is onzin. Je kunt geen autoriteit hebben, je kunt alleen autoriteit dragen en dat moet jou verleend worden. Dan zegt het veel over ons en niet over de leerkracht. We staan de leerkracht niet toe om de autoriteit te dragen; deze wordt verleend door de groep. Er is ervaring nodig dat de leerkracht deel is van het grotere geheel. Autoriteit is triangulair, dus autoriteit staat of valt met de externe bron waarmee de driehoek wordt aangegaan.

Lang was er sprake van de klassieke autoriteit: het ‘vader weet het beter’-model. Dat is voorbij, we geloven er niet meer in; deze vorm van autoriteit verdwijnt. Als de autoriteit wegvalt, zijn de verhoudingen niet meer geregeld. Dus het traditionele patriarchaat zijn we kwijt. Verhaeghe stelt dat we een nieuwe vorm van autoriteit moeten zoeken. De externe bron is weggevallen (bijvoorbeeld het geloof) en we moeten een nieuwe bron vinden, op grond waarvan de verhoudingen op vrijwillige basis kunnen worden aangegaan.

Verhaeghe vertelt eerst op zoek te zijn gegaan naar een variant op het patriarchaat. Maar de oplossing ligt veel dichter bij huis dan je zou denken. Tegenwoordig komen kleinkinderen een dag bij opa en oma en een dag bij de andere opa en oma, en gaan naar de crèche. Wie voedt deze kinderen op? Een netwerk, en niet meer een centrale vaderfiguur, stelt Verhaeghe (dat is wel erg klassiek gesteld lijk mij, een centrale moederfiguur kan natuurlijk ook). Dat netwerk moet afspraken maken: ‘It takes a village to raise a child.’ Maar ieder kan uit een ander dorp komen, het is niet meer zo dat iedereen hetzelfde idee heeft. We zijn heel verschillend en daarom moeten we overleg plegen. Dus het antwoord heeft meer te maken met de organisatie, dan met een figuur.

We moeten kijken naar de structuren om autoriteit waar te nemen. Bij het patriarchaat is dat heel eenvoudig te begrijpen, de structuur is top-down en verticaal in de opbouw van een piramide. Wat is de nieuwe structuur? Exact het tegenovergestelde: een horizontaal netwerk met knooppunten en hiërarchische punten, het gezag zal er verschuiven op functie van tijd of competentie. Er is dan sprake van gezag vanuit een bepaald oogpunt bij zo’n knooppunt.

Er is tevens een maatschappelijke evolutie: het kan twee kanten op gaan. In de wereld kan er ontwikkeling zijn richting macht of richting nieuwe autoriteit. In de politiek zien we enerzijds machtsfiguren, maar ook meer en meer burgerinitiatieven; vanuit een collectief en horizontaal netwerk worden beslissingen genomen. Dit is gezag in onderlinge verbondenheid, in de vorm van een netwerkstructuur.

Autoriteit kan heel repressief zijn of heel toegeeflijk. Het kan heel snel een confrontatie worden. Onmiddellijke gehoorzaamheid wordt geëist, of er is geen sprake van begrenzing. De twee groepen beginnen elkaar te vermijden. Dat is geen goed idee, je moet wel aanwezig zijn. Het alternatief is een drieledige structuur met verbindend gezag, dus: ik samen met anderen om iets te bereiken. Het wordt een groepsproces. Niet meer nu, maar op de middellange termijn. We zijn ouders en daardoor zijn er hiërarchische verhoudingen. Die kun je niet zomaar installeren. Dit kun je niet opleggen, je kunt wel mensen samenbrengen en de ideeën naar buiten brengen.

We gaan afspraken maken en kinderen kunnen er ook deel van gaan uitmaken als ze ouder worden. Op deze manier heeft autoriteit alles te maken met identiteit. Want, zoals gezegd, identiteit kan onder meer ervaren worden in interactie met anderen die autoriteit op zich hebben genomen.

Verhaeghe lijkt in zijn uitwerking van het begrip autoriteit te kunnen putten uit zijn psychoanalytische achtergrond. Hij weet het psychoanalytische jargon te vermijden, zoals combined parent, waarbij ouders zich gezamenlijk hiërarchisch kunnen presenteren en de ‘oedipale driehoek’ te herkennen valt. Het kind kan zich ontwikkelen, doordat het zich in de triadische ervaring van de oedipale driehoek veilig kan voelen, maar zich ook gezien kan weten in wat hij kan en wat hij nog niet kan. Daarmee ervaart het kind zijn identiteit, in relatie tot autoriteit. Zoals Erikson de identiteitservaring bij het basisschoolkind ziet als de ervaring: ik ben wat ik kan en wat ik (nog) niet kan. En bij de adolescent: ik ben als (nog-)niet-volwassene steeds meer zelf verantwoordelijk.

Zo is ‘van onmacht naar kracht’ het creëren van autoriteit in de driehoek. Het ontwikkelen van verbinding met belangrijke anderen waarbij het kind de ervaring krijgt aangeboden dat deze verbinding niet meer dyadisch is: mama en ik, of papa en ik. Het is dan triadisch geworden: mama en papa en ik. Of mama, papa, grootouders en school en ik. Autoriteit is daarmee weer op grond van een externe bron gestoeld (het geheel van samenwerkende volwassenen). Het is interessant dat Verhaeghe stelt dat het gaat om succes op middellange termijn en niet om onmiddellijk succes. Zo gaan ouders ook een driehoek aan met de tijd: wat vandaag niet lukt, kan misschien morgen wel. Het succes van autoriteit is te vinden in het volhouden en niet in het afdwingen.

Haim Omer (hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Tel Aviv) verbindt zijn concept waakzame zorg met diverse vormen van presentie waarmee ouders en leerkrachten hun gezagsrol vorm kunnen geven, niet alleen bij ernstige gedragsproblemen, maar juist ook bij de talloze opvoedingsvraagstukken in het leven van alledag. Hij stelt dat oude autoriteit, de patriarchale autoriteit, is gebaseerd op afstand. Vanuit afstand was het gezag erop gericht het kind te controleren en te doen gehoorzamen. Ook was er sprake van onmiddellijke straf. Dat klopt niet met het idee dat we kinderen willen opvoeden tot autonomie. Bij een nieuw concept van autoriteit gaat het niet om afstand, maar om aanwezigheid: ‘Ik ben hier en ik blijf hier. Je kunt me niet uitsluiten en verbieden om je ouder te zijn. Dat is mijn taak en ik geef je niet op; je bent te belangrijk voor mij.’

Omer stelt voor om de mate van monitoring of the child bij signalen die aanleiding zijn tot zorg af te stemmen op de ernst van de signalen. Daarbij voorkom je dat het kind zich overmatig gecontroleerd voelt. Dit beschadigt juist de ouder-kindrelatie. Het antwoord is waakzame zorg: de ouders zijn aanwezig en houden de vinger aan de pols.

Hierbij zijn de volgende niveaus van waakzame zorg te onderscheiden.
 
Het gaat allemaal redelijk goed. Er is sprake van een open blik en interesse naar het kind: ‘We willen weten hoe het met je gaat, omdat we nieuwsgierig zijn en van je houden.’
 
Meer gefocuste aandacht ontstaat als er tekenen zijn tot alarm. Antwoord: ‘Kijk, wat gebeurt kan zo niet doorgaan en mag niet nog een keer gebeuren. Je houdt je niet aan de afspraken. Elke keer dat je weggaat, vraag ik je waar je heen gaat en wanneer je terug bent.’ De meeste kinderen klagen vervolgens, en protesteren. Ouders: ‘Ik vraag iets heel kleins: vragen te beantwoorden.’ Als het goed gaat, kan weer naar het vorige niveau worden teruggeschakeld; anders naar het derde niveau.
 
Er zijn al problemen bij het kind. Nu moet de ouder iets doen: beschermend gedrag. ‘Je vertelt het me niet en dat accepteer ik niet. Als je dat blijft doen, zal ik me verzetten tegen weggaan. Ik ben het er niet mee eens dat je weggaat en geef je helemaal geen geld meer, tot je meewerkt. Misschien krijg je dan geld van anderen. Dan ga ik je toch in de gaten houden.’ Ouders gaan bellen: ‘Ik zal je vrienden bellen waar je bent.’ Tegen een ouder van de vriend zeg je: ‘Ik wil je iets vragen: als je mijn dochter ziet, zeg haar dat ik erg ongerust ben.’ Je moet misschien wel vijf vrienden bellen. Dit kan leiden tot veel woede bij het kind. Ouders moeten dan niet antwoorden; hoe meer het schreeuwt, des eerder zal het stoppen. Het antwoord is: ‘Ik heb geen keuze, want ik kan je niet opgeven. Wat kan ik doen? Ik heb geen keuze’ (down gaan).

In een latere lezing op deze studiedag sluit Omer aan bij de hechtingstheorie. Het kind moet zich verbinden om te kunnen overleven. Hij vraagt zich daarbij af: ‘Where are the fathers?’ In veel schilderijen worden een moeder (een Madonna) en een kind getoond. ‘The father is in the stable with the cows’.

De traditionele hechtingstheorie gaat uit van twee basisfuncties die veilige en gezekerde hechting kunnen bewerkstelligen: de veilige-havenfunctie, waarbij ouders de ervaring geven van onvoorwaardelijke acceptatie, en de andere functie: de veilige haven die kan opengaan. De ouder geeft het kind een gevoel van veiligheid, wat de mogelijkheid biedt om de wereld te exploreren.

Er ontstaan verinnerlijkte modellen die het ontwikkelende kind toestaan de wereld te gaan ontdekken. Maar wat als er iets fout gaat? Dan moet er iets gedaan worden om het kind te stabiliseren en ankeren. Hij voegt aldus een derde functie toe: de veilig haven, de basis om te exploreren en de ankerfunctie bij signalen dat iets niet goed gaat met het kind. De meer afstandelijke oude autoriteit kan niet als een haven dienen. Dit hechtingsproces duurt langer dan twee jaar. Het kind blijft nog lang kwetsbaar en moet ook langdurig gestabiliseerd kunnen worden.

Ziv Gilad (arbeids- en organisatiepsycholoog, gedurende twintig jaar werkzaam bij de Politieacademie te Tel Aviv en nu aan de Universiteit van Haifa) vertelt over zijn ervaringen in het spanningsvolle publieke domein, waar politieagenten hun gezag moeten uitoefenen, en de principes van constructieve strijd op basis van geweldloos verzet in plaats van machtsvertoon van grote waarde blijken. Het komt steeds meer voor dat politieagenten zelf het slachtoffer zijn van agressie. Gilad geeft trainingen om politiemensen het verschil te laten zien tussen using force en using violence’.

Hij laat twee films zien met hetzelfde scenario, met een man die moet worden opgehaald voor verhoor. De ene film is een voorbeeld van agressief verbaal optreden door de politieagenten, de andere film geeft een voorbeeld hoe je ook met respect kunt invoegen en rekening kunt houden met een wens van de arrestant. Zo mag de arrestant zich op diens verzoek snel wassen, maar het verzoek om daarna nog iets te doen wordt door de agent geblokkeerd: ‘Ik heb respect voor jou: je mocht je wassen. Maar jij hebt ook respect voor mij, omdat ik nog meer te doen heb vandaag.’

Zo is verbindende autoriteit mogelijk. De agent maakt tevens een driehoek met de identiteit van de arrestant en met de tijd: de arrestant vindt het prettig om zich te wassen en het is voor de agent mogelijk om uit te stellen. Zo kan een escalatie voorkomen worden en is er een verschuiving van onbewuste hulpeloosheid naar bewuste hulpeloosheid.

Frank van Holen (psycholoog en directeur hulpverleningsbeleid van Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel en universitair gastdocent aan de Vrije Universiteit Brussel) geeft weer wat resultaten uit onderzoek tot nu toe hebben opgeleverd bij behandeling volgens de geweldloos-verzetmethode. De cliënttevredenheid blijkt zeer hoog en bovendien is er sprake van een hoge therapietrouw. Pleegouders die vanuit deze methode opvoeden, tonen zich eveneens tevreden. Minder tevreden is men over de aangeboden duur van de methode ten behoeve van het onderzoek. Er is nog niet genoeg onderzoek gedaan om de werkzaamheid van de methode wetenschappelijk te kunnen onderbouwen.

Vervolgens komen er betrokkenen uit de praktijk aan het woord. Een leerkracht geeft weer hoe zij haar klas in het kader van de methode aanspreekt vanuit de grondhouding: ik ben namens de school verantwoordelijk voor de sfeer en de veiligheid in de klas, maar jullie moeten mij helpen.

Betrokkenen bij de top 600 meest overlast gevende jongeren in Amsterdam vertellen over hun aanpak vanuit nieuwe autoriteit. Een regisseur wordt toegewezen en adopteert de jongere; de regisseur als spin in het web. Gedragsverandering is het doel en er is veel aandacht voor broertjes en zusjes van de jongere. Er worden goede resultaten geboekt: er blijkt sprake van een forse vermindering van de delicten.

Enkele ouderparen tonen veel moed, door te getuigen over hun ervaringen om met behulp van de principes en interventies van verbindend gezag weer contact te kunnen maken met hun kind, dat ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het vraagt veel energie en geduld, maar levert meer op dan vanuit frustratie en irritatie het kind tegemoet treden. De ouders tonen dat de methode hen zelf ook heeft gevormd en positief heeft beïnvloed; ze zijn er andere mensen door geworden. Ze zijn nu in staat zijn om eigen gevoelens te hanteren en een ruimer perspectief te hebben: wat vandaag niet lukt, lukt misschien morgen wel. Ze kunnen anders denken over winst en verlies: wij hoeven niet te winnen, maar moeten samen weer succes(jes) kunnen boeken.

Ik vond het een geslaagde dag. De lezing van Verhaeghe was, gezien zijn vermogen om bijna muziek te maken met zijn Vlaamse tongval en door het kiezen van de juiste woorden, mooi om naar te luisteren. Omer liet zien hoe het denken over en de praktische mogelijkheden van zijn begrip nieuwe autoriteit zich steeds verder ontwikkelt.

In deze studiedag was het begrip verbindend gezag de ‘drager’ voor de hele dag en de opbouw van de bijeenkomst leek te tonen hoe verbindend gezag kan werken. De ervaringsverhalen toonden uitvoering en activiteit, de theoretische bijdragen nodigden uit tot reflectie. Zo vindt verbindend gezag ook in de praktijk plaats: het ene moment naar voren en het andere moment weer naar achteren.

Persoonlijk houdt het me nog steeds bezig hoe het toch te begrijpen is dat kinderen en jongeren zo destructief kunnen zijn ten aanzien van zichzelf en hoe het te begrijpen is dat deze methode helpt. Mij helpt het dat zo’n destructieve neiging gezien kan worden als een afsplitsing door het kind van een deel van zichzelf dat blijkbaar niet verdragen kan worden, bijvoorbeeld boosheid over verlies en zich afhankelijk voelen. Met behulp van projectieve identificatie nodigt het kind uit tot afstoting van zijn hele persoon. Verbindend gezag helpt om het destructieve gedrag van het kind te zien als een deel van het kind dat zich vijandig toont, maar hulp nodig heeft om dit aspect van zijn functioneren te integreren. Verbindend gezag kan daarom helpen om het vaak vijandige en destructieve gedrag van het kind te beschouwen als een schreeuw om hechting.

Naar boven