Een nieuwe instelling

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0199-3

Forum

Een nieuwe instelling
Column

Danielle OprelContact Information

(1)  Den Haag, Nederland

Contact Information Danielle Oprel
Email: doprel@gmail.com

: 19  2017


D. Oprel  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut.

Maandagochtend. In zijn zonnige praktijkkamer zet Jeroen een stap naar achteren en inspecteert de nieuwe designluidsprekers op zijn antieke houten bureau – nog een erfstuk van zijn opa.

Wat een verschil met zijn vorige werkplek, bij een grote GGZ-instelling. In zijn eerste psychotherapiekamer daar schiep hij met wat mosterdgele kussens en uitvergrote reisfoto’s een persoonlijke sfeer. Tot hij vanwege bezuinigingen zijn kamer moest delen met een jonge GZ-psychologe. Zij hield niet van mosterdgeel. Hoe dan ook: toen had Jeroen in elk geval nog een eigen werkkamer gehad. Een paar jaar later zou de instelling overgaan naar flexplekken. ’s Morgens inloggen in een kantoortuin, en voor de behandeluren via een onoverzichtelijk Excelbestand een kaal kamertje zien te reserveren.

Hoe symbolisch, denkt Jeroen. Van kussens naar kantoortuin. En van persoonlijk contact, therapeutische relatie en ‘de patiënt centraal’ naar richtlijnen, zorgpaden en voorgekauwde modules. Het einde van de menselijke maat.

Jeroen kijkt op zijn klokje. Nog vijf minuten voor de eerste afspraak. Met Aletta, die hij sinds een jaar ziet voor persoonsgerichte therapie. Een mooi proces, waarin de patiënte duidelijk inzicht opdoet.

Diezelfde maandagochtend klapt Marloes in haar strak ingerichte praktijk haar laptop open. Ze logt in op haar e‑health-portal en checkt haar agenda. In één oogopslag ziet ze welke berichten zijn binnengekomen en welke patiënten huiswerk deden dit weekend. Sinds ze een eigen praktijk heeft, maakt ze zelf behandelprogramma’s die bestaan uit korte evidence-based therapieprotocollen. Zo kan ze kosteneffectief meer patiënten behandelen. Waarom lukte dit niet in de GGZ-instelling waar ze werkte?

Marloes denkt terug aan haar tijd daar. Nog tijdens haar psychotherapieopleiding was ze gevraagd er een managementpositie te bekleden. In haar jeugdige overmoed zag ze dit als erkenning van haar talent, als een mooie kans om door te groeien. Hoe anders bleek de praktijk. Bij elk maandelijks overleg met haar leidinggevenden kreeg ze nieuw beleid mee om op de afdeling uit te rollen; de rest van de maand deden haar bazen aan leading from behind ofwel, vrij vertaald: ‘Zoek het zelf maar uit.’ Marloes werkte de abstracte visie van de instelling uit tot concrete zorgpaden met modules voor de werkvloer, pakte de inefficiëntie van de oudere collegae op haar afdeling voortvarend aan en stortte zich op nieuwe ontwikkelingen zoals e‑health. Na twee jaar in de wringer tussen werkvloer en hoger management was alle energie uit haar geperst.

Marloes tikt op haar smartwatch. Nog vijf minuten voor de eerste afspraak: een behandelplanevaluatie met Bert, die twee modules bij haar volgde. Zijn ROM-gegevens zien er goed uit.

Psychotherapeutisch zijn Jeroen en Marloes tegenpolen. Maar wat ze gemeenschappelijk hebben, is dat ze werden bevangen door het eigenpraktijkvirus. En niet als enigen. Overal bouwen ervaren collegae hun dienstverband bij de instelling af – en hun eigen praktijk op. Waarom? Wie met vrijgevestigden praat, hoort veel positieve geluiden: autonomie, uitdaging, vrijheid, de ruimte om creatief te zijn, je eigen koers uitstippelen, baas over eigen tijd. Ook veelgehoord: variatie. In de inhoud van het werk, in de doelgroep, in de zwaarte van de werkzaamheden. En vooruit: het verdient ook beter.

Veel vertrekkende collegae heb ik horen benadrukken dat de voordelen van een eigen praktijk de juiste drijfveren zijn om er een te starten – niet de nadelen van het werken in een instelling. Want een bloeiende praktijk bouw je niet met de wrakstukken van wrok.

Wrok, zegt u? Jazeker. Ik zag de jaren voor hun vertrek dezelfde collegae wankelen onder productie- en administratiedruk, onzeker raken van snelle beleidswisselingen en mokkend reageren op top-downbeslissingen waar ze niet achter konden staan. Soms volgde, na jaren uitholling van de professionele autonomie, een genadeklap: geen plek meer voor de eigen psychotherapeutische specialisatie, nog maar één doelgroep mogen behandelen, of een volgende bezuinigingsronde met dreigend ontslag tot gevolg.

Jeroen kreeg in de instelling een permanente frons tussen zijn wenkbrauwen, en de wallen van Marloes hingen na verloop van tijd als een tweede paar wangen over haar smalle gezicht. Beide therapeuten begonnen met een paar uur eigen praktijk, naast hun dienstverband. Maar zoals één dag zon in een koude week extra behaaglijk is, zo voelde één dag eigen praktijk naast het werk in de instelling al snel paradijselijk. Na enige tijd namen Jeroen en Marloes ontslag – en hadden daar geen moment spijt van. Natuurlijk valt er ook in het paradijs wel eens een buitje; vrijgevestigden hebben zo hun eigen worstelingen. Maar zowel voor Jeroen als voor Marloes bleek de eigen praktijk de beste botoxbehandeling denkbaar.

Ondertussen regent het ergens anders pijpenstelen: in de instelling. Met het vertrek van de Jeroenen en Marloezen stroomt kostbare psychotherapeutische expertise de instelling uit, met straaltjes langs de goten. En die expertise wordt nergens in een regenton opgevangen. Want Jeroen biedt patiënt A nu dan wel een individuele, inzichtgevende behandeling, en Marloes presenteert patiënt B fraaie, kortdurende evidence-based therapieprotocollen – er zijn ook doelgroepen voor wie deze therapieën niet voldoende zijn.

Neem patiënt C. Voor hem is ook een psychotherapeutische behandeling aangewezen. Alleen heeft hij een teamaanpak nodig, met naast de psychotherapie een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en farmacotherapie. En dan patiënt D: ook zij heeft een psychotherapie-indicatie. Met noodzaak voor zowel een teamaanpak als een crisisbed.

Patiënten C en D moeten tijdens hun behandeling in de instelling de psychotherapeutische expertise en ervaring van de vertrekkende psychotherapeuten missen. En wat doen Jeroen en Marloes in hun praktijk nog met deze doelgroep? Niet veel. Want de meeste vrijgevestigden krijgen een multidisciplinaire teamaanpak met crisisopvang in de eigen praktijk niet georganiseerd.

Nu wil ik het niet hebben over psychotherapeuten die altijd gedroomd hebben van een eigen praktijk, die solist zijn in hart en nieren, die de voorkeur hebben voor patiënten A en B. Ik wil het hebben over de Jeroenen en Marloezen. Over de therapeuten die bij de instelling gingen werken omdat zij ook graag patiënten C en D behandelen. Die daar specialistische opleidingen voor volgden. Die op hun sterkst zijn als ze intensief multidisciplinair werken. Over de therapeuten die nu uit de instelling vertrekken en zich wentelen in de vrijheid van hun praktijk, als dansende koeien bij de eerste weidegang.

Mijn oproep aan hen is: combineer die energie van de eigen praktijk met je eerdere ervaring. Vergeet die wrakstukken uit je tijd in de instelling juist níet. Ze bevatten vitale informatie. Want ook instellingen willen de beste behandeling bieden – juist voor patiënten C en D. Wat ging er mis? Waardoor was dat zo moeilijk? Waar liep je tegenaan? Recycle de wrakstukken: bouw er iets nieuws mee!

De kans om dat te doen, ligt er. Er is op dit moment een trend naar de wijk, naar samenwerking tussen zelfstandige professionals, naar kleinschalige instellingen dicht bij de burger. Voor vrijgevestigde psychotherapeuten biedt deze ontwikkeling de mogelijkheid om toch weer samen te werken. De mogelijkheid om kleine eigen instellingen te vormen, en daardoor ook de doelgroep te behandelen die een intensief samenwerkend multidisciplinair team nodig heeft.

Dus Jeroen: kom achter je opa’s erfstuk vandaan. En Marloes: klap dicht die kekke laptop. Het is tijd. Patiënten C en D wachten op jullie.

Naar boven