Met nieuwsgierigheid ga ik met een aantal bevriende collega’s naar het congres met de veelbelovende titel ‘Professionele openheid in de moderne GGZ’. Een spannend onderwerp, dat relatief weinig aan bod komt in opleidingen en literatuur. Erwin van Meekeren, psychiater/psychotherapeut en dagvoorzitter, opent de dag met een toelichting op het thema zelfonthulling. Hij plaatst onthullen tegenover verhullen, waarbij hij onderscheid maakt tussen onthullen door de therapeut op eigen initiatief of op initiatief van de patiënt, bijvoorbeeld naar aanleiding van vragen van de patiënt over het persoonlijk leven van de therapeut.
Er zijn nauwelijks richtlijnen over zelfonthulling, behalve met betrekking tot grensoverschrijdingen, wat hopelijk voor de meesten nogal evident zal zijn. Artikel III. 2.3.4 van de beroepscode sluit enigszins aan en betreft het vermijden van het vermengen van professionele rollen. In de praktijk is dit echter bepaald niet altijd vanzelfsprekend, zoals bij de rol van directeur en behandelaar. Wat wel eenduidig wordt beschreven, is dat zelfonthulling ten dienste moet staan van de patiënt en het therapeutisch proces. Tot slot haalt Van Meekeren een van de weinige onderzoeken naar zelfonthulling aan: dat van Schnellbacher en Leijssen (2008), waarin betekenis en aspecten van zelfonthulling worden omschreven en aan de hand van een kwalitatieve casestudy beschreven wordt welke kenmerken cliënten belangrijk vinden bij zelfonthulling.
Marjan ter Avest (directeur van het Landelijk Platform GGz, de cliënten- en familiekoepel van de GGZ) benadrukt het belang van een goede ‘klik’ tussen hulpverlener en cliënt. Cliënten verschillen in wat zij prettig vinden in de bejegening. Sommige cliënten vinden gelijkwaardigheid en wederzijds respect het meest belangrijk, anderen vinden juist professionele afstand prettig. Naar aanleiding van vragen uit het publiek ontstaat een gesprek over de timing van zelfonthulling. Iets vertellen over een eigen scheiding als hulpverlener kan steunend zijn, maar daarbij is het wel van belang dat de hulpverlener er controle over heeft en niet meer midden in een worsteling met hevige emoties zit.
Gerrit Glas (psychiater, filosoof en hoogleraar) schetst vervolgens een model van zelfonthulling, om orde in de chaos van vele vormen en aspecten van zelfonthulling te scheppen. Hij start met het in kaart brengen van de verschillende verhoudingen die een professional heeft ten opzichte van de patiënt en van zichzelf. Zo richt de professional zich niet alleen op het ziek-zijn van de patiënt, maar ook op hoe de patiënt met zijn ziekte omgaat, wat de invloed is van de context, wat de invloed is van de symptomen op hoe een patiënt met de ziekte omgaat, en tot slot de invloed van de persoonlijkheid van de patiënt op de ziekte.
Daarnaast kent de professional verschillende verhoudingen tot de eigen professionele rol: de manier waarop de professional omgaat met de patiënt of het ziek-zijn, de manier waarop je als persoon omgaat met je professionele rol, de invloed van de context, de invloed van de professionele rol op hoe je met deze rol omgaat, en tot slot de invloed van je persoonlijkheid op hoe je met je rol omgaat.
Al deze verhoudingen kennen verschillende vormen van zelfonthulling. Allereerst laat je eenvoudigweg wat zien van jezelf door te doen, bijvoorbeeld door de manier waarop je je kleedt of de wijze waarop je therapie bedrijft. Je kunt tevens iets onthullen over de context van je professionele rolvervulling, bijvoorbeeld over de situatie waarin de organisatie waar je voor werkt zich begeeft (ik denk aan een opmerking over een reorganisatie).
Je kunt ook iets onthullen over jouw professionele opvatting over je rol. Wanneer je in de afgelopen periode veel suïcides hebt meegemaakt, en vindt dat het beter is nu even geen suïcidale patiënten in zorg te nemen, zal dat je handelen bepalen. Je reflectie op jouw rol heeft ook invloed op de uitoefening van je vak; zo zullen de eigen achtergrond, motieven en opvattingen meespelen in hoe men zijn rol vormgeeft.
Er is sprake van indirecte zelfonthulling wanneer je actief bent op sociale media, in de krant of op tv komt, of wanneer je een patiënt op straat tegenkomt. Tot slot kan er van alles ontstaan in de ontmoeting van persoon tot persoon; je wordt geraakt door iets wat de patiënt vertelt of je voelt je geschokt. Glas benadrukt met zijn model dat het niet gaat om de persoon naast of achter de rol – zoals hij (zelfonthullend) vertelt het eerder te hebben beschouwd – maar veeleer om de persoon in de rol. Verschillende aspecten worden als het ware in één geïntegreerd. Bij zelfonthulling zou je kunnen zeggen dat er ‘iets mee resoneert van de eigen kwetsbaarheid’.
Flip Jan van Oenen (arts/systeemtherapeut en onderzoeker) en Saskia van Deursen (kinder- en jeugdpsychiater en systeemtherapeut) verzorgen hierna samen een presentatie, waarbij ze het onderwerp van de dag op een speelse, interactieve wijze in de praktijk brengen: ze tonen video’s van zichzelf in gesprek met patiënten over zelfonthullingen in de therapie. Daarmee wordt een extra dimensie aan zelfonthulling toegevoegd: feedback vragen over de zelfonthulling en daar samen met de patiënt op reflecteren. Toepasselijke citaten komen aan bod zoals: ‘It’s a joy to be hidden and a disaster not to be found’, van Winnicot en: ‘Iedereen is maar een verzinsel van degene die hij ontmoet’, van drs. Okke Zielknijper uit de Bommel-saga van Marten Toonder.
Er wordt verschil gemaakt tussen een statische visie op het zelf (ik), waarbij het zelf historisch bepaald is, gekenmerkt wordt door feiten en makkelijk te beschrijven is; het is vaststaand (‘should be’) en werkt meer verhullend. Daartegenover staat een dynamische visie op het zelf (mij), waarbij het zelf bepaald wordt door het hier en nu, waarden en emoties en veel moeilijker te definiëren is; het is in beweging (‘could be’) en is veel meer onthullend.
Het gaat om het evenwicht tussen beide. Ook Van Oenen en Van Deursen presenteren een model waarbij zij zelfonthulling koppelen aan een specifieke rolvervulling in de therapie: het drierollenmodel. De rollen van expert, procesconsulent en participant worden onderscheiden. De rol van expert is verbonden met het natuurwetenschappelijk kader, die van procesconsulent met het systeemtheoretisch kader en die van participant met het persoonsgerichte kader. De rollen wisselen elkaar af in een behandeling en kennen elk een eigen benadering. Bij de rol van participant staat de dialoog centraal en is er ruimte voor spontane uitwisseling. Aan deze rol wordt het gebruik van zelfonthulling gekoppeld, dat als een belangrijk behandelonderdeel wordt beschouwd.
Hoewel het logisch lijkt zelfonthulling bij deze rol onder te brengen, is het naar mijn idee tevens een kunstmatige indeling. Ook als expert of procesconsulent zul je niet ontkomen aan zelfonthulling, zij het mogelijk in een andere vorm.
Derek Strijbos en Alan Ralston (beiden psychiater en filosoof) beschouwen in twee achtereenvolgende lezingen zelfonthulling vanuit een filosofisch kader. Strijbos, tevens postdoc onderzoeker in de leerstoelgroep filosofie van cognitie en taal van de Radboud Universiteit Nijmegen, start zijn lezing met een sprekende zelfonthulling, waarbij hij vooral een eigen dilemma met het publiek deelt, zonder er een eenduidig antwoord op te hebben. Hij maakt onderscheid tussen openheid in de vorm van direct antwoorden op een persoonlijke vraag van een cliënt, en transparant zijn over wat je van de vraag vindt en waarom je deze niet beantwoordt. Verder introduceert hij het begrip ‘metaniveau’ van zelfonthulling, waarbij de manier waarop je iets over jezelf onthult iets zegt over je identiteit als professionele hulpverlener.
Strijbos pleit ervoor zelfonthulling niet alleen te beschouwen als technische interventie, maar ook als een (deugd)ethisch begrip. Voor de toelichting haalt hij het onderscheid van Aristoteles aan tussen poièsis (doel van de handeling ligt buiten de handeling zelf) en praxis (de handeling is intrinsiek waardevol). Zelfonthulling als technische interventie past bij het principe van poièsis, terwijl zelfonthulling als ethisch begrip past bij het principe van praxis. Het gaat dan veel meer om de vraag wat goed hulpverlenerschap is, en hoe zelfonthulling daarbinnen past.
Tot slot deelt hij zijn visie op de veranderende GGZ en de betekenis daarvan voor zelfonthulling. Met een paradigmaverschuiving van een medisch kader naar herstelgerichte zorg verandert de therapeutische relatie naar meer gelijkwaardigheid en wederkerigheid en zal ook de kijk op en het gebruik van zelfonthulling verschuiven.
Ralston sluit hierbij aan met zijn betoog ‘van zelfonthulling naar zelfexpressie’ en ‘van regels naar deugden’. Gezien de organiciteit en pluriformiteit van professionele integriteit, en meer in het bijzonder van zelfonthulling, is dit begrip niet te vatten in een statische richtlijn. Veel meer moet worden uitgegaan van casuïstiek, zorgethiek en deugdenethiek. Zijn betoog is vrij abstract-theoretisch, waardoor de aansluiting met het thema van de dag wat zoek raakt. Vanuit het publiek komen kritische vragen over het proberen te vatten van het begrip in een model, en lijkt er een schijnbare tegenstelling te ontstaan, waarbij Ralston lijkt te willen pleiten voor een niet-stringent kader, maar de uitwerking tegengesteld lijkt.
Ad Vingerhoets (hoogleraar emoties en welbevinden aan het Departement Medische en Klinische Psychologie van de Universiteit van Tilburg) en Catelijne ’t Lam (psycholoog in opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog) gaan in op emoties van de therapeut en in het bijzonder de tranen van de therapeut. Vingerhoets houdt een kort en krachtig betoog over de sociale informatie die besloten ligt in expressie van emoties. Daarbij noemt hij twee gedragsmoderatoren: (a) of de observator bereid en in staat is om de informatie te verwerken, en (b) in hoeverre de emotionele uiting als gepast wordt beschouwd.
’t Lam beschrijft haar onderzoek naar huilen in therapie. Gaat u eens bij uzelf te rade: huilt u wel eens tijdens therapie? Hoeveel therapeuten huilen wel eens, denkt u? Ik vind deze vraagstelling wat misleidend. Onder de huilers blijken ook de therapeuten te vallen die wel eens tranen in de ogen hebben tijdens een sessie. Toch geeft het onderzoek stof tot nadenken en discussie. In een opleidingsgroep tot GZ-psycholoog heeft niemand ooit gehuild, een enkeling heeft wel eens tranen gehad, maar deed dan erg zijn best deze te verbergen. Het onderzoek toont andere cijfers. Van de ruim achthonderd therapeuten huilt (traant) 87 % wel eens tijdens een sessie. Wellicht is er een verschil tussen beginnende en meer ervaren therapeuten? Therapeuten scoren hoger op de huilneiging dan de algemene bevolking, hoewel de meesten geneigd zijn het huilen te onderdrukken.
Menno Oosterhoff (kinder- en jeugdpsychiater met als specialisatie dwangspectrumstoornissen) sluit de dag zelfonthullend af. Hij heeft zelf ervaring met een dwangstoornis. Hij neemt het publiek op mooie verhalende wijze mee in zijn ervaringen, dilemma’s en vragen. ‘Uit de kast komen’ wat betreft de eigen ziekte past bij de huidige trend van focus op ervaringsdeskundigheid, zoals bij de beweging ‛Samen sterk tegen stigma’. Oosterhoff maakt de pakkende vergelijking met een oogarts; als die vertelt zelf ook een bril te hebben, kijkt niemand daarvan op. De opvatting lijkt eraan ten grondslag te liggen dat de oogafwijking je overkomt. Bij psychische aandoeningen lijkt vaak impliciet de idee te heersen dat de aandoening iets is wat je doet, in plaats van wat je overkomt.
Mooi citaat uit zijn betoog: ‘Een ongelijke relatie wordt ongelijkwaardig, als je de polariteit in je zelf niet uithoudt.’ Oosterhoff benadrukt de kracht van het onderkennen van de eigen kwetsbaarheid van professionals, zonder het als verplichting te zien hier transparant over te zijn. Hij beschrijft ook de moeilijkheden van de transparantie, de complexiteit van het combineren van je professionele rol met de rol van lotgenoot. Er is een verschil of je een zelfonthulling doet in het publieke domein of in de behandelrelatie, hoewel de kans uiteraard bestaat dat het eerste doorsijpelt naar het tweede. Hij geeft ons tot slot een advies mee: spreek pas in het openbaar over eigen problematiek als je niet meer afhankelijk bent van de reacties van anderen.
De dag brengt een aantal zeer inspirerende sprekers voor het voetlicht. Over de gehele linie is echter, naar mijn smaak, gekozen voor een nogal abstract theoretische inkleuring van het onderwerp, met een beperkte informatiedichtheid, wat toch enigszins teleurstellend is. Paradoxaal genoeg word ik tijdens het schrijven van dit verslag, en het lezen van het bijbehorende boek (Meekeren et al. 2017), alsnog weer enthousiast. Het is een verdienste van de organisatoren dat zij dit belangrijke, kwetsbare en onderbelichte onderwerp opnieuw op de kaart zetten.