Oliver Sacks (2015). Onderweg. De autobiografie . Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij. 427 p., € 15,00
Kort voor zijn overlijden op 82-jarige leeftijd verscheen de Nederlandse vertaling van de autobiografie van de neuroloog Oliver Sacks. De titel, ‘Onderweg’ (oorspronkelijk ‘On the move. A life’ uit 2015), geeft het levenspad van Sacks goed weer. Hij beschrijft hoe hij als jongvolwassene zijn keuzes maakt in het Londen van zijn Joodse ouders (beiden arts), tijdens de opleidingsjaren in Engeland en Amerika en als volwassene tijdens zijn latere beroepsactiviteiten in New York.
Zijn eerdere levenservaringen, de invloed van de oorlogsjaren en het ondergaan van een kil en vijandig internaatregime staan beschreven in het eveneens autobiografisch gekleurde boek ‘Oom Wolfraam en mijn chemische jeugd’ (oorspronkelijk ‘Uncle Tungsten: memories of a chemical boyhood’ uit 2001). Het hier besproken boek is een autobiografie die zich op verschillende manieren laat lezen. Vanuit psychotherapeutisch oogpunt zijn de nodige behartigenswaardige zaken te ontdekken.
Net als in zijn eerdere werken, veelal over spectaculaire ervaringen met indrukwekkende neurologische symptomen, schrijft hij gemakkelijk en boeiend over zijn eigen leven. Het boek is in de eerste plaats een avonturenroman van een ondernemende, energieke en nieuwsgierige man op zoek naar een zinvolle invulling van zijn leven en naar zijn professionele identiteit. Avontuurlijk in de zin van zijn leven met en op zijn motor, de lange tochten die hij daarmee onderneemt, de ontmoetingen met allerlei mensen onderweg, zijn zoektocht in de homowereld, de prestaties als gewichtsheffer, zijn ervaringen met en zijn verslaving aan drugs, de confrontatie met ernstige lichamelijke verwondingen, het zwemmen in gevaarlijk water, het snorkelen en zijn blijvende interesse in de biologische variëteit, waarnaar hij in zijn reizen op zoek gaat. Darwin is daarbij een van zijn inspiratiebronnen.
Als neuroloog moet hij erkennen dat het zuiver wetenschappelijk werk, dat veel geduld en statistische kennis vraagt, niet echt aan hem besteed is. Hij is meer een man van de praktijk, die het contact met patiënten met hun soms vreemde afwijkingen verkiest. Hij staat open voor verwondering, zeker als blijkt dat de symptomen van zijn patiënten vaak niet blijken te passen binnen bepaalde ziektecategorieën. In deze zoektocht klinken de nodige wetenschapsfilosofische vragen door: ‘Hoe vergaren wij kennis? Hoe toetsen wij wetenschappelijke inzichten? Zien wij enkel zichtbare symptomen, of zoeken wij ook naar context en betekenis? Hoe kan een N = 1‑studie soms meer kennis opleveren dan kennis van de grote getallen?’
In zijn hele houding stelt hij, zonder deze term zelf te gebruiken, de fenomenologie van de verschijnselen centraal. Vervolgens bekijkt hij in hoeverre kennis dit begrijpelijk kan maken; wanneer dit niet lukt, moet volgens hem gezocht worden naar een andere betekenisverlening. In die zin straalt hij steeds uit dat falsificatie een grote opdracht is, even vruchtbaar als het zoeken naar een statistische bevestiging van een veronderstelde verklaring. Zelf formuleert hij graag in narratieve en historische termen.
Aangrijpend zijn de passages over zijn jongere broer Michael, die in zijn ontwikkeling gebukt gaat onder terugkerende psychoses, die uiteindelijk gekaderd worden binnen de diagnose schizofrenie. Hij schrijft openhartig over hoe hij zich tot zijn broer en de symptomen van diens ziekte verhoudt, zijn onmacht, en over zijn tekortschieten bij tijd en wijlen door afstand te houden, en zijn latere schuldgevoelens daaromtrent. Hij weet het inwendige proces van zijn broer inlevend te beschrijven en de impact op hemzelf en het gehele gezin; zij lijden allen.
Vanuit deze ervaringen en ook vanwege zijn (tijdelijk) werk binnen de zorginstellingen van de Little Sisters of the Poor schetst hij een beeld over de ontwikkelingen (ook medicamenteus) binnen de behandeling en begeleiding van mensen met psychiatrische ziekten. Zijn ervaringen met mensen met het syndroom van Gilles de la Tourette en met mensen met gehoorproblemen hebben hem verder tot boeiende inzichten gebracht over de werking van de hersenen, die hij inzichtelijk bespreekt. Zijn ervaringen met de mensen die een apathisch leven leiden ten gevolge van de slaapziekte komen uiteraard ook aan bod – Sacks is er wereldberoemd mee geworden – evenals zijn korte ervaringen met de filmwereld. Een anekdote over Robert de Niro, aanwezig op zijn verjaardagsfeestje, is kostelijk.
Onderweg dreigt Sacks lichamelijk en geestelijk te ontsporen, zeker ten tijde van zijn ernstige drugsverslaving. Uiteindelijk zoekt hij hulp bij een psychoanalyticus. Hij stelt dat psychoanalyse herhaaldelijk zijn leven heeft gered. Dit is een niet mis te verstane uitspraak: psychotherapeuten weten dat door psychotherapie mensenlevens daadwerkelijk gered worden, suïcide en moord kunnen worden voorkomen. Een gegeven dat moeilijk is aan te tonen en daarmee zelden in het debat over de betekenis van psychotherapie wordt meegeteld. Dan is het goed te lezen dat een man van het statuur van Sacks een dergelijke ontboezeming doet.
Over de inhoud en het verloop van de therapie doet hij verder geen mededelingen, wel dat hij het levenslange contact met zijn analyticus zeer is blijven waarderen; met name de professionele afstand die in stand is gehouden. Er is geen amicale of vriendschapsband ontstaan. Over wat hij geleerd heeft, concludeert hij: te luisteren naar wat er mogelijk schuilgaat achter schijnbaar achteloze woorden (van hemzelf en de ander). Dit sluit aan bij wat hij van zijn patiënten hoort over eerdere onbevredigende behandelingen. De grootste klacht was overwegend dat te weinig naar hen werd geluisterd. Sacks concludeert dan ook herhaaldelijk dat psyche en soma verbonden zijn. Enkel aandacht voor het lichamelijke aspect is lang niet altijd voldoende. Een determinerende uitspraak als: ‘Wij zijn ons brein’, past niet in zijn wetenschappelijke denken.
Een van de wetenschappers die hij bewondert is neuropsycholoog Luria, enerzijds vanwege de zorgvuldige verhalende stijl waarin deze zijn denkbeelden verwoordt, anderzijds vanwege de inhoud van diens werk (onder meer over de werking van het geheugen).
Het laatste hoofdstuk van zijn boek gaat over zijn verouderingsproces en de grote liefde die hij leerde kennen. Op het één na laatste hoofdstuk (‘Een nieuwe visie op de geest’) wil ik nog kort ingaan; dat vormt een essentiële neerslag en integratie van al het voorgaande in het boek. Hij spreekt zijn verwondering over en bewondering voor het werk van Nobelprijswinnaar Edelman uit, die in het boek ‘Neural Darwinism’ verwoordt wat Sacks als wezenlijk voor het menselijk bestaan (h)erkent. Een mensenkind is niet klaar voor het leven; dat moet zijn ervaringen leren ordenen om de wereld te begrijpen. Zo schept een mens een individuele, persoonlijke wereld voor zichzelf. De implicaties van een dergelijke visie verwoordt Sacks op een hoopvolle manier, van belang voor het begrijpen van de veranderbaarheid en flexibiliteit van mensen, het werkveld van de praktiserend psychotherapeut.