Procesdiagnostiek vanuit vier perspectieven

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0192-x

Artikel

Procesdiagnostiek vanuit vier perspectieven
Ervaringsgerichte oefeningen

Árpi SüleContact Information

(1)  Hoegaarden, België

Contact Information Árpi Süle
Email: arpi.sule@gmail.com

: 18  2017

Samenvatting  
Psychische gezondheid betekent, volgens het mensbeeld van de cliëntgerichte experiëntiële therapie, dat een individu in een proces van groei en ontwikkeling is. Psychische problemen kunnen vanuit dit perspectief worden begrepen als stagnaties of blokkades in dit proces. Procesdiagnose is gericht op het identificeren en helpen opheffen van deze blokkades. Er zijn vier perspectieven uitgewerkt binnen deze therapeutische richting om naar het proces en naar de stagnaties in het proces van de cliënt te kijken: het proces als betekenisgeving, als ervaringswijze, als relationele verbinding met anderen en als existentiële zelfverwezenlijking. Na een korte beschrijving van deze vier perspectieven worden ze in dit artikel op een praktisch niveau geïllustreerd. Vier oefeningen worden voorgesteld die bij een cliëntbespreking of supervisie kunnen worden aangewend om inzicht te krijgen in een gestagneerd cliëntproces. Elke oefening illustreert een ander perspectief om naar de stagnaties in het proces van de cliënt te kijken.

Processdiagnostics in four perspectives
Experiential exercises
Abstract  
Mental health means that a person is in a process of growth and development, according to the concept of the person in person-centred experiential psychotherapy. On the other hand psychological difficulties are seen as stagnations or blockades of this process. There are four perspectives elaborated in this therapeutic approach to look at the process of the client and its stagnations: the process as a creation of meaning, as a manner of experiencing, as a relational connection with others and as an existential self-realization. After a short description of these four perspectives, they are illustrated on a practical level. Four exercises are presented, which can be used in a supervision or case discussion, to get insight in the stagnations in a client’s process. Each exercise illustrates a different perspective at the process of the client.
Á. Süle  
is klinisch psycholoog, cliëntgerichte psychotherapeut en door de VVCEPC erkend supervisor. Hij is als individuele, relatie- en groepstherapeut werkzaam bij CGG Brussel, deelwerking Zuid. Hij is tevens als leertherapeut betrokken bij de postgraduaatopleiding in de cliëntgerichte psychotherapie van de Katholieke Universiteit Leuven.

Inleiding

In een eerder artikel (Süle 2013) werden vier perspectieven beschreven die bij cliëntgerichte experiëntiële therapie gehanteerd worden om naar stagnaties in het proces van de cliënt te kijken. Er werden tevens parallellen getrokken met enkele concepten uit andere psychotherapeutische oriëntaties. De vier beschreven perspectieven bieden steeds een andere kijk op de stagnaties en ze laten ook verschillende wegen zien om deze op te heffen. Dit werd aan de hand van een concrete casus geïllustreerd.

In deze bijdrage wordt de praktische toepassing van procesdiagnostiek besproken, aan de hand van ervaringsgerichte oefeningen. Met behulp van deze oefeningen kan het proces van de cliënt telkens vanuit een ander perspectief belicht worden. Deze oefeningen kunnen gebruikt worden bij een cliëntbespreking, bij supervisie of ook alleen als een procesdiagnostisch instrument om stagnaties in een cliëntproces zichtbaar te maken.


Proces van de persoon vanuit vier perspectieven

In de cliëntgerichte experiëntiële therapie wordt procesmatig functioneren beschouwd als een van de karakteristieken van psychische gezondheid (Rogers 1961). Bij procesmatig functioneren is een persoon in groei en in ontwikkeling, beantwoordend aan de eigen behoeften en de uitdagingen die hij in zijn leven tegenkomt. Psychische problemen worden, in deze visie, begrepen als stagnaties in dit groei- of ontwikkelingsproces. Het proces ontwikkelt zich dan niet, maar bevriest of komt in zich herhalende patronen terecht.

Er zijn verschillende opvattingen ontwikkeld binnen deze therapierichting over wat dit proces betekent. Deze kunnen samengevat worden in vier perspectieven die elkaar aanvullen (Süle 2013). Ze bieden steeds een andere kijk op het functioneren van een persoon en op de stagnaties die zich hierin voordoen. Het proces van de cliënt wordt gezien als betekenisgevingsproces, ervaringsproces, relationeel proces en existentieel proces.

Het proces als betekenisgeving betekent dat de cliënt zichzelf en de gebeurtenissen in zijn leven voortdurend probeert te begrijpen, terwijl hij zijn beeld over zichzelf, anderen en de wereld ontwikkelt. Binnen psychotherapie krijgt dit uitdrukking in het inhoudelijke verhaal van cliënten en in de manier waarop dit evolueert. Hoe mensen de gebeurtenissen in hun leven begrijpen, bepaalt in sterke mate hoe ze zich voelen en gedragen.

Men kan spreken van een gestagneerd betekenisgevingsproces als iemand rigide opvattingen hanteert om de wereld te begrijpen. Deze opvattingen worden dan niet verder ontwikkeld, als ze niet volstaan om aan bepaalde ervaringen adequaat betekenis te verlenen. Ze filteren het begrijpen van de wereld. Uiteenlopende situaties krijgen steeds dezelfde of gelijkaardige betekenissen (zoals: ‘Ik ben het slachtoffer van anderen’).

Daarentegen leiden bij een procesmatig verlopende betekenisgeving nieuwe ervaringen tot het verfijnen van het zelfbeeld en het beeld van anderen of van de wereld. De concepten en betekenissen die men hanteert om deze ervaringen te begrijpen, zijn eerder hypothetisch van aard, ruimte latend voor nuances of alternatieve interpretaties. Men is zich ook bewust van de eigen rol bij het toekennen van betekenissen.

Het ervaringsproces verwijst naar het proces waarin externe en interne prikkels via biologische en psychologische processen verwerkt worden tot bewuste ervaringen. Terwijl het bij het betekenisgevingsproces gaat over het inhoudelijke aspect van de ervaringen, verwijst het ervaringsproces naar de vorm van het ervaren, naar de ervaringswijze. Niet zozeer wat er beleefd wordt staat in dit perspectief centraal, maar veeleer hoe het beleefd wordt. Deze belevingswijze weerspiegelt op welke manier de verschillende ervaringscomponenten (extern en intern) bepalend zijn voor het ervaren van de situatie.

Bij een gestagneerd ervaringsproces is de verwerking van de ervaringen niet aangepast aan de situatie. Men blijft steken in een ervaringswijze die in een andere situatie gepast kan zijn, maar hier niet helpend is. Handelen uit intense angst, wanneer men zonder nadenken achteruit springt voor een auto, is bijvoorbeeld adaptief. Maar dezelfde ervaringswijze, vanuit intense angst direct handelen zonder nadenken, is problematisch tijdens een examen.

Binnen de psychotherapeutische situatie gebeurt het verwerken van ervaringen door bewuste zelfreflectie. In deze situatie kan het ervaringsproces zich optimaal ontwikkelen, als de ervaringswijze gekenmerkt wordt door een vriendelijke, verwelkomende houding ten opzichte van alle aspecten van de beleving (Weiser 2005). Deze ervaringswijze probeert de therapeut bij de cliënt te bewerkstelligen, waarbij een juiste afstand tussen de ervaring en het reflecterend ik essentieel is (Leijssen 1995).

Het proces van de persoon kan ook gezien worden als een relationeel gebeuren. Psychische problemen worden vanuit dit perspectief gezien als het gevolg van de manier waarop iemand relaties aangaat met anderen (Vanaerschot et al. 2008). Naargelang de relatie, de eigen doelen en behoeften en de situationele verwachtingen kan iemand zich op verschillende manieren opstellen in relaties. Bij een gestagneerd relationeel proces stelt men zich in de meeste situaties op gelijkaardige manier op, waardoor bepaalde behoeften nooit bevredigd kunnen worden. Iemand die zich steeds aanpast aan de verwachtingen van de ander, zal bijvoorbeeld de indruk hebben weinig directe invloed te kunnen hebben op relaties.

Bij een procesmatig verlopend relationeel proces slaagt een persoon er wel in om zich in verschillende situaties zodanig op te stellen dat hij eigen behoeften kan realiseren, terwijl hij ook rekening houdt met anderen. Zijn relaties worden daardoor authentieke ontmoetingen, waarbij zorgen voor zichzelf en zorgen voor de ander in evenwicht zijn (Bouwkamp 1999).

De verwezenlijking van de mogelijkheden die vervat zijn in iemands leven wordt het existentieel proces genoemd (Wollants en Lietaer 1998). Dit verwijst naar de manier waarop mensen door hun alledaagse doen en laten antwoord geven op existentiële vragen als: ‘Wat is de zin van mijn leven?’, ‘Wat doe ik met mijn leven?’, ‘Welke keuzes maak ik?’, en: ‘Hoe verhoud ik me tot de dood en andere beperkingen in mijn leven?’ (Renders en Cooper 2008). Vanuit dit perspectief zijn psychische problemen het gevolg van het verzuim van het subject om de uitdagingen van het leven echt aan te gaan, vanwege de angsten die deze existentiële uitdagingen oproepen. Bij een gestagneerd existentieel proces maakt iemand keuzes die eerder in functie zijn van het vermijden van angst, dan dat ze voortvloeien uit authentieke waarden en doelen. Swildens (1988) spreekt in dit verband over het ‘alibi’ van iemand, waarmee hij zich excuseert waarom hij niet het leven leidt dat hij zou willen.

Een goed verlopend existentieel proces betekent niet het formuleren van intellectuele antwoorden op de grote vragen des levens. Het is wel het aangaan van het leven zelf, het durven zoeken naar eigen zin en betekenis in het leven en daarvoor gaan, het nemen van de verantwoordelijkheid voor eigen keuzes en het erkennen en kunnen omgaan met de beperkingen in het leven.

Deze vier perspectieven vullen elkaar aan. Ze bieden telkens een andere kijk op het proces van een cliënt en ze tonen ook verschillende invalshoeken voor verandering. Ze hangen sterk samen, omdat verandering in het ene perspectief vaak ook verandering in de andere perspectieven met zich meebrengt. Als we gezond functioneren als een proces zien en psychische problemen als stagnaties in dit proces, dan is het doel van psychotherapie het opnieuw in proces brengen van de persoon. Deze opvatting gaat uit van een fundamenteel vertrouwen in de groeicapaciteit van mensen. Psychotherapie wordt dan ook gezien als een deel van een continu ontwikkelingsproces dat door cliënten ook buiten en na de therapie wordt voortgezet (Greenberg 2002).


Ervaringsgerichte oefeningen

In deze paragraaf worden vier ervaringsgerichte oefeningen beschreven die als doel hebben om stagnaties in een vastlopend cliëntproces telkens vanuit een ander perspectief te identificeren. Deze kunnen toegepast worden in de context van een supervisie of gevalsbespreking, maar men kan ze ook gebruiken om een eigen casus onder de loep te nemen.

Bij de beschrijving van de oefeningen wordt de lezer uitgenodigd deze toe te passen bij een eigen cliënt. De opdrachten worden beschreven op een manier die het mogelijk maakt om er direct mee aan de slag te gaan in verschillende hulpverleningssituaties. Elke oefening wordt daarna geïllustreerd met een concreet voorbeeld.

In de oefeningen wordt men steeds uitgenodigd een metafoor te zoeken voor bepaalde aspecten van het proces van de cliënt. Een metafoor kan van alles zijn dat iets op een symbolische manier uitdrukt: een voorwerp, een dier, een plant, een natuurfenomeen, enzovoort. Om een metafoor te zoeken, kan het helpen eerst enkele woorden op te schrijven die de vragen oproepen. Het is meestal gemakkelijker om zich daarna, aan de hand van deze woorden, een beeld te vormen. De aandacht kan ook gericht worden op het innerlijk lichamelijk aanvoelen (felt sense) dat opgeroepen wordt door een vraag. Vervolgens kan een beeld opkomen door te focussen op dat lichamelijk aanvoelen (Gendlin 1981).

Een metafoor krijgt doorgaans geleidelijk vorm. Vaak komt er eerst een beeld op dat maar een enkel aspect van de ervaring uitdrukt, waarna het verder vorm krijgt als we erop reflecteren. In de oefeningen wordt vervolgens gevraagd de metafoor te tekenen. Deze tekening hoeft uiteraard niet mooi of correct te zijn. Het enige wat telt is dat de metafoor voorgesteld wordt en dat men voor zichzelf weet waar de tekening voor staat.

Kies een cliënt uit de praktijk bij wie je de indruk hebt dat jullie op een of andere manier vastlopen. Het kan een gevoel zijn van impasse of dat jullie in cirkels ronddraaien. Het is ook mogelijk dat iets je erg stoort in de cliënt of een ander probleem. Het kan helpen als je aan een concreet moment denkt, aan een bepaalde sessie of aan een gedeelte van een sessie waar je dat gevoel van vastlopen ervoer.

Emma, een cliënte van 32 jaar, is na verschillende jarenlange ambulante therapieën en kortere opnames in ons Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg terechtgekomen. Tijdens haar laatste opname kreeg ze de diagnose paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Ze wil aan relaties met anderen werken, omdat ze zich steeds weer gekwetst en verstoten voelt, wat meestal (ook met hulpverleners) in ruzie eindigt.

Ik heb haar sinds een half jaar in therapie. De laatste tijd komt haar wantrouwen ook in onze relatie meer en meer op de voorgrond te staan. Elke sessie komt ze terug op iets van de vorige sessie, wat ik gezegd zou hebben en waaruit zou blijken dat ik haar belachelijk of zielig vind. Mijn uitspraken krijgen intentioneel en inhoudelijk een heel andere betekenis voor haar dan hoe ik ze bedoeld heb. Tijdens onze pogingen om dit te bespreken raken we meer en meer vast in iets wat aanvoelt als een strijd, ondanks mijn pogingen om mij in haar te verplaatsen en er begrip voor te hebben als mijn uitspraken op deze manier zijn overgekomen. Mijn pogingen om wat er tussen ons speelt in verband te brengen met haar hulpvraag – of ze herkent dat zoiets ook speelt tussen haar en anderen – komen bij haar over als beschuldigingen dat alles haar fout is en dat er iets mis is met haar. Ze voelt zich meer en meer onbegrepen en afgewezen door mij, terwijl ik ook gefrustreerd raak en mij miskend voel in mijn goede intenties. Daarom besluit ik in een vrij uur tussen twee cliënten aan de hand van deze oefeningen te bekijken waardoor het proces vastloopt.


Vragen om een perspectief te kiezen
Je kunt kiezen om het proces van de cliënt vanuit alle vier de perspectieven te bekijken of slechts vanuit een aantal. Als je niet alle vier oefeningen wilt doen, kunnen de volgende vragen helpen om een perspectief te kiezen. Je hoeft ze niet allemaal te beantwoorden; het zijn hulpmiddelen om tot een keuze te komen. Ga uit van hoe het aanvoelt: welke vraag prikkelt jou het meest op dit moment? Bekijk vervolgens de oefening die dat perspectief onderzoekt (betekenisgeving, ervaringswijze, relationele opstelling of existentiële zelfverwezenlijking).
 
In welk perspectief situeert de hulpvraag van de cliënt zich?
 
In welk perspectief lijkt het proces van de cliënt het meest geblokkeerd?
 
Welk van deze vier perspectieven kreeg tot nu toe niet genoeg aandacht?
 
Als er al helpende momenten waren, binnen welk perspectief kun je die veranderingen dan plaatsen?
 
Met welk perspectief heb jij in het algemeen de meeste affiniteit? Welk perspectief mag meer ruimte krijgen in je werk?
Betekenisgeving

Denk aan de cliënt en aan de manier waarop hij over zichzelf vertelt. Hoe ziet hij zichzelf? Hoe zou je zijn zelfbeeld kunnen omschrijven? Zoek een beeld of metafoor waarmee je dat kunt uitdrukken en teken dit op een blad.

Verplaats daarna je aandacht naar hoe jij deze cliënt ervaart. Wat ervaar je als zijn krachten en kwaliteiten? Wat zie je als zijn beperkingen? Zoek een metafoor die jouw beeld over de cliënt weergeeft en teken deze naast je metafoor over het zelfbeeld van je cliënt op je blad.

Reflectie:
 
Als je deze twee beelden naast elkaar ziet, wat valt je dan op? Wat verrast je?
 
Wat zijn de kwaliteiten en krachten van de cliënt, die je wel ervaart in jullie relatie maar die niet aanwezig zijn in zijn zelfbeeld? Hoe zou het komen dat hij deze niet ziet van zichzelf? Welke invloed zou het hebben op hem en zijn functioneren, als hij zich zou zien zoals jij hem ziet?
 
En omgekeerd, welke kwaliteiten zijn vervat in zijn zelfbeeld die jij misschien minder ervaart of waaraan je minder belang hecht? Wat in jou maakt eventueel dat je bepaalde krachten van je cliënt minder opmerkt? Welke invloed heeft dit op jullie relatie? Wat voor invloed zou het hebben op jullie relatie als je die kwaliteiten meer zou ervaren?
 
Hoe rigide ervaar je zijn zelfbeeld? In welke mate staat hij open om nieuwe aspecten van zichzelf te kunnen zien?
Om uit te beelden hoe Emma zichzelf voorstelt in onze gesprekken, teken ik een plant die steeds weer vertrapt wordt, waardoor ze niet tot groei en bloei kan komen (zie fig. 1).
MediaObjects/12485_2017_192_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1 Het beeld van de therapeut over hoe Emma zich voorstelt tijdens de gesprekken

Als ik mijn beleving van haar probeer te verbeelden, komt het beeld van dezelfde plant in mij op, maar deze keer helemaal omwikkeld met prikkeldraad (zie fig. 2). Het prikkeldraad verstikt haar en belet haar te groeien. Anderzijds worden de mensen die dicht bij haar willen komen, erdoor geprikt en raken ze erin verstrikt. Daardoor houden ze eerder afstand. Bij vergelijking van de twee beelden valt op dat ze de agressieve component helemaal buiten zichzelf legt, terwijl ik die tussen haar en de anderen plaats. In haar beeld is ze het slachtoffer van de agressie van de anderen, terwijl in het beeld met het prikkeldraad beide partners er last van hebben.
MediaObjects/12485_2017_192_Fig2_HTML.jpg
Figuur 2 Het beeld dat weergeeft hoe de therapeut Emma beleeft in hun relatie

Het prikkeldraad, haar agressie, zie ik ook als een kracht waarmee ze in sommige situaties zichzelf kan beschermen. Maar doordat ze zich deze agressie niet toe-eigent maar helemaal aan de ander toeschrijft, kan ze deze ook niet gericht gebruiken. In haar beeld zie ik voornamelijk volharding als haar kracht. Ze begint steeds opnieuw als ze vertrapt wordt; ze geeft het niet op.

We hebben hier al vaak over gesproken, en het is iets belangrijks, maar het is ook wel ‘oude koek’. Maar als ik nu naar haar beeld kijk, besef ik plots dat achter dit ‘niet opgeven’ iets anders schuilgaat: met name haar overtuiging dat ze nog kan groeien en eventueel bloeien, en dat er meer in haar schuilt dan wat ze op dit moment in haar leven kan verwezenlijken. Dit geeft me iets nieuws. Ik denk dat als ik haar deze overtuiging voor ogen kan houden op moeilijke momenten tussen ons, dit me zeker zal helpen om vol te houden met haar en het niet op te geven.

Ervaringsproces

Neem even de tijd om de ervaring op te roepen die de cliënt exploreerde, wanneer je het gevoel kreeg dat jullie vastliepen. Waar had hij het over? Wat gebeurde met hem, wat deed hij, wat voelde hij en wat dacht hij? Zoek een metafoor die deze ervaring zou kunnen uitdrukken en maak daar een tekening van.

Neem wat afstand van de ervaring waar de cliënt het over had en verplaats je aandacht naar de manier waarop de cliënt zich verhield ten opzichte van deze ervaring. Hoe stond hij er tegenover? Was hij in staat op de ervaring te reflecteren of viel hij er helemaal mee samen? Probeerde hij zijn opkomende gevoelens te onderdrukken of kon hij ze vriendelijk ontvangen? Of stond hij erg kritisch tegenover zichzelf? Zoek een beeld dat de verhouding van de cliënt ten opzichte van de eigen ervaring uitdrukt en teken dit naast de vorige metafoor die de ervaring zelf uitbeeldt.

Reflectie:
 
Wat valt je het meest op, als je naar deze tekeningen kijkt?
 
Op welke manier verhindert de belevingswijze van de cliënt (de manier waarop hij zich verhoudt tegenover deze ervaring) het ontvouwen van deze ervaring?
 
Hoe sta jij tegenover deze belevingswijze in je eigen leven? Maak je dit soms ook mee? Of staat dit juist ver van je af?
 
Wat is de functie van zo’n belevingswijze? Wat is er het voordeel van en wat het nadeel?
 
Wat zou de cliënt nodig hebben om zich anders te kunnen verhouden ten opzichte van deze gevoelens/ervaringen?
Als concreet voorbeeld denk ik aan onze laatste sessie, toen ze vertelde dat ze bleef zitten met iets wat ik haar de keer daarvoor gezegd had. Ik heb de indruk dat deze ervaring voor haar nogal verwarrend was, met verschillende tegenovergestelde gevoelens. Om dit te verbeelden teken ik een stuk koord dat helemaal in de war zit, vol met knopen, in een soort bol. Als ik erover nadenk hoe Emma zich verhoudt tot deze warrige knoop, dan kom ik tot de constatering dat ze er middenin zit, bijna samenvallend met deze gevoelens, er helemaal in verstrikt. Ik teken haar dus erin, met stukken koord rond haar nek, armen en benen (zie fig. 3).
MediaObjects/12485_2017_192_Fig3_HTML.jpg
Figuur 3 Het beeld van de therapeut over de verhoudingswijze van Emma ten opzichte van haar gevoelens tijdens het gesprek

Als ik van een afstand naar dit beeld kijk, wordt mij enerzijds duidelijk dat Emma samenvalt met haar gevoelens, dus dat ze niet genoeg afstand heeft om erop te kunnen reflecteren. Anderzijds besef ik ook plots dat ze op zo’n moment in een fragiele proceswijze (Warner 2000) verwikkeld is. Als er een klein beetje aan het koord getrokken wordt, dan spant dit zich direct rond haar nek of rond haar armen en benen, en ze raakt in een nog benauwender situatie. Met andere woorden, als ik haar beleving of gevoelens anders teruggeef dan hoe ze deze zelf beleeft (ik trek eraan), dan beleeft ze dit als agressief. Maar omdat ze zo in de knoop zit en alleen er niet uit kan, vraagt ze steeds hulp van anderen.

Wat ze eigenlijk nodig heeft om uit de knoop te raken is dat iemand de verschillende stukken koord die ze benoemt (haar beleving), gewoon vasthoudt voor haar, zodat ze niet nog meer rond haar komen vast te zitten, als ze zich er geleidelijk uit probeert los te maken. Concreet wil dit zeggen dat ik haar beleving teruggeef bijna letterlijk zoals ze deze benoemt, zonder er iets aan toe te voegen of er uit weg te laten. Ik houd deze met mijn woorden gewoon vast voor haar, zonder er iets aan te veranderen, zonder eraan te trekken, zoals mensen dat in een fragiel proces nodig hebben (Warner 2000).

Relationeel proces

Als dit de eerste oefening is die je over deze cliënt maakt, zoek dan eerst een metafoor die uitdrukt hoe je de cliënt ervaart en maak daar een tekening van. Als je al een van de andere oefeningen hebt gedaan, kun je met die metafoor of een van die metaforen aan de slag gaan.

Breng dan je aandacht naar jezelf in de relatie met deze cliënt. Hoe beleef je jezelf in deze relatie? Wat is jouw positie en jouw houding tegenover deze cliënt? Hoe voel je je en wat probeer je te doen? Zoek een metafoor die je verhoudingswijze tot deze cliënt uitbeeldt. Probeer deze tekenend in verband te brengen met de metafoor die je gemaakt hebt over hoe je je cliënt beleeft.

Reflectie:
 
Wat valt je op, als je het beeld over de cliënt en jezelf bekijkt?
 
Is deze relatiewijze tussen jou en de cliënt kenmerkend voor de moeilijkheden waarmee hij worstelt in zijn leven? En, als dat het geval is, wat in de opstelling van je cliënt maakt dat anderen zich zo tot hem verhouden?
 
Is het beeld over jezelf een herkenbare relatiewijze voor jou of juist iets ongewoons? Wat is de kracht en wat is de valkuil van deze relatiewijze?
 
Wat geef je hier op van je echtheid in het contact met de cliënt? Waarom doe je het, wat probeer je in plaats daarvan aan je cliënt te geven?
 
Hoe zou je je eventueel anders kunnen verhouden ten opzichte van je cliënt, zodanig dat je ook je echtheid behoudt, maar tegelijk de cliënt kan bieden wat hij in de relatie nodig heeft?
Om mijn verhouding ten opzichte van Emma uit te drukken, kies ik de tekening uit waarin ik haar uitgebeeld heb als een plant met prikkeldraad erom. Ik zie mezelf als iemand die haar van dit prikkeldraad probeert te bevrijden, maar ik word er ook door geprikt en raak er zelf in verstrikt. Ik druk dit uit door er een hand bij te tekenen die het prikkeldraad vastpakt (zie fig. 4).
MediaObjects/12485_2017_192_Fig4_HTML.gif
Figuur 4 Het beeld dat voorstelt hoe de therapeut zich probeert te verhouden ten opzichte van Emma

Reflecterend op dit beeld besef ik dat ik iets onmogelijks probeer te doen. Ze is de plant en het prikkeldraad samen, en niet alleen de plant die bevrijd moet worden van het prikkeldraad. Tegelijk realiseer ik me dat ik haar ook onrecht zou aandoen als ik hierin zou slagen, aangezien het prikkeldraad ook een functie heeft in haar leven. Het heeft haar vroeger vaak beschermd tegen de kleinerende opmerkingen van haar vader; daarom heeft ze het ontwikkeld. Het prikkeldraad is ondertussen meer een belemmering geworden, waarin mensen die dicht bij haar willen komen, zich pijn doen en verwikkeld raken, maar de draad is een deel van haar. Dit gebeurt ook met mij en dit is ook de moeilijkheid met anderen waarvoor ze in therapie komt.

Ik herken hierin ook een valkuil van mij, dat ik het lang verdraag als cliënten me kwetsen. Mijn bedoeling is dan de gedeelde interactionele ruimte tussen mij en de cliënt (Süle 2008) te vrijwaren van mijn beleving, zodat we op de beleving van de cliënt kunnen reflecteren. De valkuil ligt erin dat ik dit automatisch doe, zonder er congruent bewust van te zijn dat ik gekwetst word. Dit kan een echt aanvaardende houding ten opzichte van de belevingen van de cliënt in de weg staan. Bij Emma heb ik de indruk dat een klein beetje meer afstand me zou helpen, waarbij ik haar niet alleen als plant benader, maar ook het prikkeldraad als deel van haar reflecteer en valideer.

Existentieel proces

Neem even de tijd en probeer vanuit een zekere afstand naar de levensloop van de cliënt te kijken. Waar gaat het leven over voor deze cliënt? Waarom leeft hij, wat is de zin van zijn leven? Wat zijn dingen die er echt toe doen voor hem? Durft hij zijn waarden en doelen na te streven? Wat belet hem hierin en wat is zijn ‘alibi’ dat hij niet het leven leidt dat hij zou willen? Waarin voelt hij zich niet vrij? Neemt hij verantwoordelijkheid voor zijn leven en voor de keuzes die hij maakt? Hoe gaat hij om met de beperkingen die hij in het leven tegenkomt en met eindigheid? Wat zijn de grote uitdagingen en dilemma’s in zijn leven?

Als je over deze vragen nagedacht hebt, zoek je een verhaal dat past bij het leven van de cliënt. Het kan een bestaand verhaal zijn of je kunt zelf iets bedenken. Het kan helpend zijn als je voor jezelf eerst een beeld (of metafoor) zoekt over de cliënt en daarna dat beeld in een verhaal brengt. Als je al een van de andere oefeningen gedaan hebt, kun je het verhaal ook opbouwen rond een van die metaforen.

Reflectie:
 
Zou de cliënt zich herkennen in dit verhaal? Wat denk je dat hem hierin het meest zou raken?
 
Wat zou het eventueel moeilijk maken voor jou om dit verhaal met hem te delen?
 
Heeft het verhaal een vast einde? Probeer verschillende mogelijkheden te bedenken waarop het verhaal kan verdergaan of aflopen.
 
Welke krachten, hulpbronnen of helpers zou de cliënt in je verhaal moeten aanspreken om het tot een goed eind te kunnen brengen? Hoe zou dat vertaald kunnen worden naar de realiteit van zijn leven?

Mijn verhaal over het leven van Emma klinkt als volgt: ‛Er was eens een kleine geneeskrachtige plant die door omstandigheden midden op een weg wortel geschoten had. De mensen die daar passeerden vertrapten haar steeds opnieuw, waardoor ze niet kon groeien, in bloei komen of geneeskrachtige vruchten kon dragen. Het zou haar echter heel gelukkig gemaakt hebben, als ze met haar vruchten de mensen kon helpen die het nodig hadden.

Op een dag blies de wind een stuk prikkeldraad tegen haar aan dat geleidelijk rondom haar werd gewikkeld en ze kwam er helemaal in vast te zitten. Lange tijd probeerde ze zich tevergeefs te bevrijden van het prikkeldraad. Ze werd er steeds door geprikt en ze raakte er meer en meer in verstrikt. Na een tijd merkte ze op dat de mensen die haar vroeger platgetrapt hadden, haar nu vermeden vanwege het prikkeldraad. Maar dit was ook niet wat ze wilde, want op deze manier kon ze de mensen niet helpen.

Geleidelijk was ze gestopt met het vechten tegen het prikkeldraad en begon ze te aanvaarden dat het rondom haar zat. Omdat ze haar energie niet meer gebruikte om tegen het prikkeldraad te vechten, begonnen haar bladeren en takken langzaam over het prikkeldraad heen te groeien. Als iemand nog over haar probeerde te lopen, werd hij geprikt. Maar dit gebeurde nog maar af en toe, omdat ze intussen uitgegroeid was tot een vrij grote struik die je niet zomaar kon negeren.

Op een dag begon ze ook te bloeien en daarna vrucht te dragen. De mensen van de buurt kwamen langs om van haar geneeskrachtige vruchten te plukken. Het prikkeldraad bleef nog wel rond haar stam gewikkeld, al waren sommige delen ervan ondertussen aangetast door roest.’

Procesdiagnose op macroniveau

Als alle vier oefeningen gedaan zijn, kan men een beschouwing maken over het relatieve belang van de vier perspectieven in het stagneren van het proces. Dit wordt procesdiagnose op macroniveau genoemd (Süle 2013), waarbij men de rol van de vier deelprocessen en hun wederzijdse invloed op elkaar evalueert.

De volgende vragen kunnen hierbij aan bod komen:
 
Welk deelproces wordt het meest geblokkeerd en welk verloopt eventueel goed of redelijk?
 
Op welk deelgebied drukt de problematiek of de psychopathologie zich het sterkst uit?
 
Waar lijkt een zekere beweging of deblokkering mogelijk?
 
Hoe beïnvloeden de verschillende deelprocessen elkaar?

Elke oefening wierp een ander licht op de manier waarop het proces van Emma in de relatie met mij vastloopt. Haar problematiek manifesteert zich het meest zichtbaar in het interactionele proces, in de manier waarop ze omgaat met anderen. Dit is ook het gebied waar haar hulpvraag over gaat. Het vastlopen in haar interactie met anderen wordt in grote mate beïnvloed door de manier waarop ze betekenis geeft aan anderen (die haar vertrappen) en aan zichzelf (met name dat ze haar eigen aandeel in de conflicten niet kan zien).

Vanuit de oefening met het betekenisgevingsproces neem ik nog haar onderliggende overtuiging mee dat ze meer in zich heeft dan wat ze op dit moment in haar leven kan verwezenlijken. Dit geeft ook perspectief aan haar existentiële proces en helpt me op moeilijke momenten naast haar te gaan staan, om haar haar doelen in het leven te helpen verwezenlijken.

Maar de oefening gericht op haar ervaringsproces geeft me het belangrijkste inzicht in hoe ik met haar verder kan werken. Het besef dat ze in een fragiel proces verwikkeld is (Warner 2000), maakt me duidelijk dat mijn voornaamste taak op dergelijke momenten bestaat uit het ‘vasthouden’ van haar ervaring, zodat ze erop kan reflecteren. Dit blijkt ook te werken in de volgende sessies, waarbij mijn focus voornamelijk hierop gericht is. De strijd tussen ons blijkt daarmee ook verdwenen te zijn.


Toepassing van de oefeningen

Bij het doen van de opdrachten kan men op verschillende manieren te werk gaan. Men kan alle vier de perspectieven na elkaar uitwerken of er een keuze uit maken. Bij de inleiding werden enkele vragen geformuleerd om een keuze te maken uit de vier perspectieven die men bij een bepaalde cliënt wil onderzoeken. Nadat men een perspectief uitgewerkt heeft aan de hand van een oefening, raad ik aan om ten minste nog een andere te doen. Men komt vaak tot vernieuwende inzichten over een cliënt, als het proces vanuit meerdere perspectieven wordt bekeken. Worden alle vier de oefeningen achter elkaar uitgevoerd, dan levert dit het meest rijke beeld op over het proces van de cliënt. Maar dit vraagt wel wat tijd en volhouding.

Deze oefeningen kan men alleen doen of in gesprek met een collega of in een groep. Als iemand anders de oefening begeleidt, kan men zich meer inhoudelijk op de vragen concentreren. Samen nadenken over een cliënt kan vruchtbaar zijn en men komt vaak op verrassend nieuwe ideeën. Anderzijds kan iemand misschien beter zijn eigen tempo volgen als hij alleen werkt. Dit vergt ook minder organisatie.

In groepssupervisie kan men de groep opdelen in vier subgroepen, die elk vanuit een ander perspectief naar de supervisant luisteren. Nadat de casus en de vraagstelling uitvoerig besproken zijn, mag men vanuit elk subgroepje nog enkele vragen stellen aan de supervisant, om meer zicht te krijgen op het proces. Daarna krijgt elk subgroepje de oefening aangeboden die bij het perspectief past van waaruit naar de casus is gekeken. Men kan er ook voor kiezen om, in plaats van te tekenen, gebruik te maken van sculpting (Süle 2010), rollenspel of een andere non-verbale werkwijze. Om de beurt stellen de groepen dan metaforen voor en volgt er een gemeenschappelijke reflectie, waarbij het gevoel en de behoeften van de supervisant richtinggevend zijn.


Tot besluit

In dit artikel werden vier oefeningen voorgesteld die gebruikt kunnen worden als procesdiagnostische hulpmiddelen om een vastlopend hulpverleningsproces onder de loep te nemen. Ze kunnen aangewend worden in uiteenlopende situaties, zoals intervisie, individuele of groepssupervisie of andere cliëntbesprekingen. Doel was tevens om het concept procesdiagnose, zoals dit uitgewerkt werd in vier perspectieven binnen de cliëntgerichte experiëntiële therapie, op een praktisch niveau te illustreren.

De beperkingen van deze manier van diagnostiek zijn elders besproken (Süle 2013). Een procesdiagnose hoeft ook niet altijd op een vastlopend therapeutisch proces te slaan. Men kan evengoed in de intakefase een inschatting maken van het functioneren van de cliënt, aan de hand van deze vier perspectieven (Leijssen 2006). Een procesdiagnostische analyse kan ook als basis dienen voor het uitwerken van een behandelplan en de evaluatie van het therapeutisch proces samen met de cliënt (Bloemsma 1999).


Literatuur

Bloemsma, F. (1999). Evalueren als therapeutische interventie. ‘Always check with the client’ (Carl Rogers). Tijdschrift voor Psychotherapie, 25, 162–177.
SpringerLink
 
Bouwkamp, R. (1999). Helen door delen. Maarssen: Elsevier, de Tijdstroom.
 
Gendlin, E. T. (1981). Focusing (2e druk.). New York: Bantam Books.
 
Greenberg, L. S. (2002). Termination of experiential psychotherapy. Journal of Psychotherapy Integration, 12, 358–363.
CrossRef
 
Leijssen, M. (1995). Kenmerken van een helende innerlijke relatie. In G. Lietaer & M. Van Kalmthout (red.), Praktijkboek gesprekstherapie. Psychopathologie en experiëntiële procesbevordering (pag. 26–37). Utrecht: de Tijdstroom.
 
Leijssen, M. (2006). Kortdurende cliëntgerichte psychotherapie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 44, 19–31.
 
Renders, K., & Cooper, M. (2008). De pijn van het zijn. Confrontatie met existentiële dilemma’s in cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie. In G. Lietaer, G. Vanaerschot, J. A. Snijders & R. J. Takens (red.), Handboek gesprekstherapie. De persoonsgerichte experiëntiële benadering (pag. 233–250). Utrecht: de Tijdstroom.
 
Rogers, C. R. (1961). On becoming a person. A therapist’s view of psychotherapy. Londen: Constable.
 
Süle, Á. (2008). De oevers van de rivier. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 46, 5–16.
 
Süle, Á. (2010). Sculpting. In M. Gundrum & N. Stinckens (red.), De schatkist van de therapeut. Oefeningen en strategieën voor de praktijk (pag. 237–238). Leuven: Acco.
 
Süle, Á. (2013). Procesdiagnose in vier perspectieven. Een integratieve kijk op therapeutische verandering. Tijdschrift voor Psychotherapie, 39, 100–114.
SpringerLink
 
Swildens, J. C. A. G. (1988). Procesgerichte gesprekstherapie. Utrecht: de Tijdstroom.
 
Vanaerschot, G., Lietaer, G., & Gundrum, M. (2008). Interactioneel proceswerk. In G. Lietaer, G. Vanaerschot, J. A. Snijders & R. J. Takens (red.), Handboek gesprekstherapie. De persoonsgerichte experiëntiële benadering (pag. 205–231). Utrecht: de Tijdstroom.
 
Warner, M. S. (2000). Client-centered therapy at the difficult edge: work with fragile and dissociated process. In D. Mearns & B. Thorne (red.), Person-centred therapy today: new frontiers in theory and practice (pag. 144–171). Thousand Oaks: SAGE.
 
Weiser, A. (2005). The radical acceptance of everything. Living a focusing life. Berkeley: Calluna Press.
 
Wollants, G., & Lietaer, G. (1998). De existentiële dimensie. De betekenis van het existentieel-fenomenologisch gedachtegoed voor de psychotherapeutische praktijk. In W. Trijsburg, S. Colijn, E. Collumbien & G. Lietaer (red.), Handboek integratieve psychotherapie (pag. II 4‑1–II 4‑32). Utrecht: de Tijdstroom.
 
Naar boven