In de meer dan honderd jaar dat de psychoanalyse bestaat, heeft haar ontwikkeling bepaald niet stilgestaan. De psychoanalyse is verrijkt en heeft een stevig fundament gekregen. Tegelijkertijd blijven er discussies bestaan over theorie en techniek. Concepten van het eerste uur (zoals overdracht en psychisch conflict) staan nog steeds centraal, maar worden inmiddels wel anders ingekleurd. Een fundamentele verandering is de ontwikkeling van Freuds eenpersoonspsychologie naar de hedendaagse tweepersoonspsychologie, waardoor er ruimte is ontstaan voor integratie van kennis over cognities, hechting, objectrelaties en neurobiologie.1 In een psychoanalytische behandeling nemen duidingen van psychische conflicten nog steeds een belangrijk plaats in.
In dit artikel richt ik mijn aandacht op een beschrijving van nieuwere psychoanalytische concepten en behandelingsaccenten. Een van die nieuwe concepten is het impliciete scenario, gebaseerd op het impliciete geheugen (Ladan 2010). In de vroegste kinderjaren worden onze ervaringen in het geheugen vastgelegd, zonder dat daar woorden of beelden aan te pas kwamen. Neurowetenschapper Damasio (2010) noemt dit complexe, grotendeels geautomatiseerde handelingstendensen. Dergelijke patronen in het impliciete geheugen hebben als kenmerk dat over de onderliggende ervaringen nooit is gedacht (prereflectief), dat ze nooit zijn verwoord (preverbaal), noch in symbolen konden worden gedacht (presymbolisch). De patronen zijn dus geen waarheidsgetrouwe foto’s of (verdrongen) herinneringen zoals in het expliciete geheugen, maar de neerslag van de beleving van relaties, gecombineerd met behoeften en wensen die toen speelden.
Het impliciete scenario vormt een manier om de wereld draaglijk te maken. We proberen de wereld zoveel mogelijk te modelleren naar ons impliciete scenario. ‘In onze relaties zijn we steeds bezig met het scheppen van illusies, om daarmee de discrepantie tussen de innerlijke stand van zaken en die in de buitenwereld niet te groot te laten worden’, aldus Ladan in zijn mooie boek ‘Het vanzelfzwijgende’ (2010, pag. 113). Het verlangen naar veiligheid, naar een gevoel van welbevinden en naar het hebben van controle over ons eigen leven zijn belangrijke aspecten van het impliciete scenario (Sandler en Sandler 1998). Wanneer de discrepantie tussen het impliciete scenario en de realiteit groot is, is het vaak heel lastig om voldoende ‘desillusionerend’ in de wereld te staan en het leven te nemen zoals het is. Het ontdekken en onderzoeken van het impliciete scenario geeft dan veel angst en woede. De weerstand tegen de realiteit, de desillusie en de rouw over het tekort vragen vaak langdurige en zorgvuldige aandacht om te kunnen veranderen.
Het impliciete scenario onttrekt zich aan de bewuste waarneming en kan alleen afgeleid worden uit allerlei verbale en non-verbale elementen (zoals gedragingen, gevoelens, invallen, fantasieën en dromen). Om in een behandeling het impliciete scenario te leren kennen, laat de therapeut zich erin meevoeren. Sandler en Sandler (1998) noemen dat role responsiveness. Wanneer de therapeut zelf onderdeel is geworden van het scenario, is het mogelijk om het te leren kennen en ook te veranderen. Deelname aan het impliciete scenario geeft voorts de mogelijkheid om als therapeut voor de patiënt als nieuw ‘object’ te fungeren. De beschutting die het impliciete scenario brengt, geeft ruimte aan een patiënt om zich aan het contact met de therapeut, die er onderdeel van is, te ontwikkelen.
De kracht van het impliciete scenario is dus op meerdere manieren bruikbaar in een psychoanalyse. In dit artikel schets ik drie impliciete scenario’s: ‘De ander zal mij vullen’, ‘De ander zal me steunen’ en ‘Ik kan de ander dwingen’. Ik zal illustreren hoe we de impliciete scenario’s leerden kennen, op welke manieren mijn deelname aan het impliciete scenario mogelijkheden heeft geschapen, hoe we met vallen en opstaan en stagnaties de scenario’s gingen doorgronden, hoeveel angst en woede het opriep om te desillusioneren en hoe het na verloop van tijd mogelijk werd om te komen tot verandering van de impliciete scenario’s.
Mevrouw Anselms2 was een hardwerkende vrouw van begin veertig, die altijd klaarstond voor man en kinderen. Ze was een doenerige, opgeruimde en opgewekte Limburgse. Niets aan de hand, leek het, totdat ze geveld werd door een ernstige depressie. Ze wilde geen gedragsmatige of oplossingsgerichte aanpak voor haar problemen, omdat ze zelf al allerlei pogingen had gedaan op dat vlak. Ze deed aan bootcamp om zichzelf goed te voelen en kende de strategieën uit de damesbladen, die ze spelde.
Ze voelde aan dat een langdurige, intensieve vorm van therapie noodzakelijk was, hoewel ze nog maar amper woorden had voor wat ze eigenlijk wilde. ‘Ik voel me al heel lang totaal niet goed. Maar niemand die dat aan me kan zien en ik vertel het ook aan niemand. Ik wil me graag beter voelen. Ik snap ook wel dat het met mijn verleden te maken heeft. Mijn moeder was chronisch depressief, maar wat ik kan doen om me beter te voelen – ik heb er geen idee van. Behalve dat het wel lang zal duren.’
Ze groeide op in een gezin zonder emotionele uitwisseling: ‘Wij deden niet aan gevoelens. Ik denk dat mijn vader getraumatiseerd was door de mishandeling door zijn hardvochtige vader, die in de mijnen had gewerkt.’ Ik voelde met haar mee, toen ze over haar chronisch depressieve moeder zei: ‘Ze was er wel, maar ik zag als het ware alleen haar rug.’ Ze ging verder: ‘Als kind was ik erg eenzaam. Pas toen ik snoep ging uitdelen op school, mocht ik meedoen. Thuis hadden ze niks door. Ik werd het zonnetje in huis genoemd, ik zorgde voor een goeie sfeer en deed niet moeilijk. Ik ben geschapen voor de geruisloze aanpassing.’
De klachten bekijkend, gaat het om dysthymie en een depressie. Psychodynamisch zou ik zeggen dat patiënte een sterke façade had opgebouwd en nodig heeft gehad om zichzelf staande te houden bij ouders met beiden ernstige ontwikkelingsinterferenties. Het klimaat thuis was onveilig en patiënte was vervreemd geraakt van de eigen behoeften en verlangens, alsof haar innerlijke wereld leeg was en ze op de automatische piloot functioneerde om in leven te blijven. Omdat mevrouw Anselms enerzijds goed functioneerde, maar er anderzijds een chronische onderliggende leegte leek te bestaan, stelde ik een psychoanalyse voor.
Het begin van de analyse werd getekend door een zekere gemoedelijkheid. Ons contact kende geen wrijvingen of ingewikkeldheden. Mevrouw Anselms creëerde met mij een wereld zonder angst, verdriet en pijn. Het voltrok zich geruisloos. Toen ik vroeg hoe ze ons contact beleefde, zei ze: ‘Ik denk gewoon niet over je na.’ Ik voelde dat ik voor haar ‘vanzelfzwijgend’ aanwezig was en dat gevoelens of angsten met betrekking tot ons contact niet bespreekbaar waren. Ze was ook altijd redelijk gehumeurd, sprak op dezelfde toon, in hetzelfde ritme, ongeacht het onderwerp of het tijdstip en ik sprak op dezelfde manier met haar. Ze leek daarmee zichzelf en mij in evenwicht te houden en ervoor te zorgen dat die balans niet verstoord zou worden.
Ik begon het vermoeden te krijgen dat haar impliciete scenario erover ging dat een ander haar helemaal zou aanvoelen, zou volgen en zou voorzien. Onderliggend leek een grote angst te bestaan voor wat er zou gebeuren als ik niet meeging in deze constellatie, alhoewel het nog onduidelijk was hoe die angst er uitzag. Maar in ieder geval was er een samenspel ontstaan, waarbij ik voorzienend was, haar ‘vulde’ en mevrouw Anselms zich veilig voelde.
Van zo’n impliciet scenario gaat aldus een dwingende kracht uit, en het is belangrijk om het de kans te geven zich te laten ontvouwen en te laten bestaan. Zo kon mevrouw Anselms op een voor haar veilige en vertrouwde manier met mij omgaan en lieten we de storm, die het onderzoeken ervan teweeg zou brengen, nog even liggen. Op deze manier leerden we het scenario goed kennen en tevens hebben we deze relatieve rust gebruikt om ander belangrijk werk te verzetten, ‘in de luwte’, om haar affectregulatie te verbeteren en het proces van mentaliseren op gang te brengen.
Conceptueel zijn dit betrekkelijk nieuwe loten aan de stam van de psychoanalyse (Fonagy et al. 2002). We bespraken hoe ze vanuit inleving met haar kinderen zou kunnen omgaan, in plaats van hen te zeggen dat ze flink moeten zijn. Het was een hele ontdekking voor haar dat ze zoveel contact met hen kon hebben. Ook verkende ze gevoelens van verontwaardiging, teleurstelling en boosheid over haar ouders. Door de containment die ik bood, werd het haar mogelijk om dergelijke gevoelens te integreren. Met het vrijkomen van teleurstelling in en boosheid op haar ouders kon ze zich ook meer van hen gaan afscheiden. Ze begon haar gevoelens serieus te nemen, in plaats van ze weg te werken om het zonnetje in huis te zijn.
Een ander belangrijk aspect aan het laten ontvouwen van het impliciete scenario is dat de therapeut zich de binnenwereld van de patiënt in laat trekken. Er is als het ware geen ontkomen aan. Doordat ik me hiervoor openstelde, kon ik aan den lijve via projectieve identificatie ervaren hoe mevrouw Anselms het leven ervoer en kon ik gaan meevoelen waar haar angsten over gingen. Het kon gebeuren dat mevrouw Anselms zelf rustig aan het praten was en ik me gaandeweg verloren ging voelen, er niet bij bleef, maar afdreef.
Daarmee liet ze me voelen hoe zij zich voelde: veraf, leeg, alsof je kan oplossen in een mist. Zelf verwoordde ze dat op een gegeven moment met de metafoor van eindeloos dobberen op het water, zonder richting of contact, eenzaam en alleen. Ze noemde het ook wel angst om te verdwijnen, om in een zwart gat te vallen en de angst dat er niks meer van haar zou overblijven. Vanuit een meevoelen met haar, contact houdend met haar angsten voor leegte en verdwijning, kon ik de interventies doen die nodig waren om verder beweging te krijgen in haar binnenwereld (Feldman 1997). Contact houdend met haar pijn en angst was het mogelijk om geleidelijk en voorzichtig te gaan bespreken waar het impliciete scenario over ging.
Het beschouwen en bewerken van het impliciete scenario is uiteindelijk het scharnierpunt van een analyse (durcharbeiten; Freud 1914). We bespraken dat ze met haar manier van doen en laten steeds probeerde een ‘vullend contact’ met iemand (met mij) tot stand te brengen. Ze was op zoek naar een reddingslijn voor het leven, zo noemde ze het: ‘Ik wil iemand die er altijd voor mij is. En als dat niet kan, dan zal mijn leven voortaan peilloos verdrietig zijn. Dan hoef ik niet meer te leven en is het leven zinloos.’
Dat hier woorden voor kwamen betekende een kentering. Met schaamte en verdriet vertelde ze op een gegeven moment: ‘Ik zou willen dat jij mijn moeder was. Eigenlijk heb ik altijd een beeld voor ogen, waarin we allebei tachtig zijn en elkaars hand vast houden.’ Het was mogelijk geworden om iets wat voorheen ‘gerealiseerd’ moest worden in ons contact – ik móest er gewoon zijn – nu te bezien en te bespreken als een verlangen. Zo kon ze ook zeggen: ‘Ik ben altijd doende geweest om dat gat, die leegte, niet te voelen.’
Het hart van de analyse bestaat eruit dat het impliciete scenario voelbaar en zichtbaar wordt en er tegelijkertijd ruimte voor desillusie komt, voor het besef en de teleurstelling dat er verlangens bestaan die grotendeels onvervuld zullen blijven. Het gemorrel aan het impliciete scenario gaat dan ook vaak gepaard met een sterke weerstand en, zeker bij mevrouw Anselms, leidde het tot grote woede: ‘Jij denkt dat er nog iets verandert, maar ik ben al zo lang bezig, doe zo mijn best en ik blijf me zo rot voelen, er verandert heus niks meer.’
Na veel heen-en-weerbewegingen tussen illusie en desillusie, kwam er uiteindelijk plaats voor rouw. We bespraken dat we wel samen konden zijn, maar ook gescheiden personen waren. Ze zei: ‘Als wij het hier over anderen hebben, ben je een beetje mij en dat voelt dan heel veilig. Maar als we het over ons hebben, over ons contact, dan val je niet meer met me samen, dan ben je opeens een apart persoon.’ Hieraan was mooi te zien hoe ze zich begon te realiseren (en kon verwoorden) dat ik niet haar leven kon vullen, dat ik los van haar stond en er altijd iets zou ontbreken.
De differentiatie, noodzakelijk voor psychische groei, kwam op gang en er ontstond triangulatie; er kwam ruimte voor gemis (Britton 1989). Maar doordat dat in de beschermende veiligheid van de analytische situatie gebeurde, waarin de affectregulatie was verbeterd en ik mee kon voelen hoe moeilijk het voor haar was, waren deze pijnlijke inzichten voor mevrouw Anselms uiteindelijk verteerbaar: ‘Ik haatte het als je me voor mijn gevoel te veel liet dobberen. Ik vond eigenlijk dat dat niet kon. Ik was zo bang om weer in de leegte te verzinken, maar gaandeweg wist ik wel steeds beter waar ik zelf naartoe wilde.’
Het was een gestage, maar onomkeerbare wending in haar leven; een kentering waarbij haar levenswijze fundamenteel in het geding was (Symington 1993). Mevrouw Anselms rondde de analyse af met de woorden: ‘Ik had nooit gedacht dat een analyse zo zou verlopen. Ik voel me voor het eerst rustig. Ik dobber niet meer, ik zie niet meer op tegen het leven. Ik weet nu wat het betekent om te leven, om zelf te leven.’
Meneer Bergsma, een 36-jarige freelance-adviseur, stoer in zijn presentatie maar sjofel gekleed, betrok me op een totaal andere manier bij zijn impliciete scenario. Zijn bewuste klachten kregen we snel helder: dysthymie en psychosomatische klachten. Met name regelmatig terugkerende migraineaanvallen brachten hem in de problemen, omdat hij dan niet kon werken. Hij had al diverse therapieën achter de rug (zoals een medisch traject in verband met de hoofdpijn), dus hoopte hij dat een psychoanalyse hem zou helpen.
Ik vroeg naar zijn huidige situatie. ‘Het gaat allemaal maar net goed, er moet niet te veel gebeuren. We hebben ook zorgen over de kinderen. Dan bellen de leraren van school op over incidentjes, maar het blijft altijd behoorlijk vaag. Mijn vrouw is dominant, terwijl ik slecht voor mezelf kan opkomen, maar met betrekking tot de kinderen weet zij het ook niet.’ Bij de vraag naar zijn verleden, vertelde hij timide: ‘Mijn ouders hebben bijzonder weinig aandacht voor mij gehad. Ze gingen uit elkaar toen ik twee jaar was en ze hadden allebei al snel een nieuwe partner en nieuwe kinderen. Ik heb in beide gezinnen nooit meegeteld. Ik dacht altijd: ze kunnen zomaar op vakantie gaan en mij niet meenemen. Ik was voortdurend bang dat ik vergeten zou worden, maar dat gebeurde ook echt. Dan kwam mijn vader me niet ophalen op de afgesproken plek en stond ik te wachten.’
In ons contact was meneer Bergsma aardig, geïnteresseerd en soepel. Hij wist me makkelijk voor hem in te nemen. Gaandeweg merkte ik op dat hij van mij erg veel steun kreeg. Zo kon het gebeuren dat hij vastzat in het contact met een opdrachtgever en we concreet bespraken hoe hij dat kon aanpakken. Ik begon een vermoeden te krijgen van zijn impliciete scenario. Hij zei ook: ‘Ik ben eigenlijk iemand die altijd door het beeld loopt. Door een leraar ben ik weleens met een zwerfkatje vergeleken.’ Het leek erop dat hij met zijn aardige manier van doen – een soort kopjes geven – altijd weer kreeg waar hij zo’n behoefte aan had: warmte en steun. Ook van mij ontving hij dat ruimschoots en ik liet dat bestaan. Hij gebruikte mijn steun om anders in het leven te gaan staan en ontwikkelde zich goed. Hij herstelde de jarenlange breuk met zijn moeder, werd een betere vader voor zijn kinderen en ook zijn zelfzorg verbeterde. Hij zag in mij, denk ik, the gleam in the mother’s eye die hij eerder niet kende (Kohut 1971). Hij ervoer mijn betrokkenheid en genegenheid.
In theoretische termen heb ik mijzelf in onze relatie als een zelfobject aangeboden; als een belangrijke ander, wier warmte en aandacht hij zou kunnen verinnerlijken om zo zijn zelfgevoel te verstevigen. Het aanbieden van dit soort corrigerende emotionele ervaringen is een omstreden aspect van de psychoanalyse. Ik denk dat het werkzaam is om jezelf als therapeut ook als ontwikkelingsobject aan te bieden. Sterker, ik denk dat in elke behandeling de therapeut onvermijdelijk ook een ontwikkelingsobject is voor de patiënt, dat dit een onontbeerlijk aspect is van de therapeutische relatie (Boerwinkel 2004). Theoretisch wordt het onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingspathologie en conflictpathologie en de daarbij horende verschillende interventies van steun versus interpretatie, maar volgens mij zien we altijd een gemengd beeld bij patiënten en is het met het oog op de ontwikkelingspathologie ook nodig om als ‘nieuw object’ voor een nieuwe ervaring te zorgen.
Dit verschaffen van steun ging gepaard met het beschouwen en doorwerken van datgene wat zich ‘als vanzelf’ voltrok tussen hem en mij, van het impliciete scenario. Bij meneer Bergsma gebruikte ik vooral mijn tegenoverdrachtsgevoelens, om de implicaties van zijn impliciete scenario te verhelderen. Op een keer, toen ik aandroeg dat hij toch gewoon een cadeautje bij de Hema kon gaan kopen, bemerkte ik een gevoel van verveling bij mezelf. Zijn voortdurende impliciete vraag om steun had een keerzijde. Het was een beetje alsof hij zonder mijn steun als een pudding in elkaar zou zakken. Hij noemde me ook eens een ‛tentstok’. Maar waar was zijn passie en eigenheid, zijn wens om een fiere man zijn?
Doordat ik zo ondergedompeld was in zijn impliciete scenario van steun ontvangen en ik hem daarin ook tegemoetkwam, kon ik op een gegeven moment ook goed voelen wat hij daarin oversloeg. Leven volgens dit scenario bracht veel beperkingen met zich mee en ik kon vanuit mijn eigen gevoel van leegte, verveling en slapte, goed bedenken waaraan het hem ontbrak. ‘Heb je ooit weleens zin om te laten zien waar je trots op bent?’ Hij herkende de dubbelheid daarover en zei zich te schamen als hij eens een keer als topdog over zichzelf dacht, in plaats van als zwerfkatje.
Op een verhulde manier kon hij op een gegeven moment toch iets laten zien: ‘Ik heb zaterdag een nieuwe broek gekocht en daar ben ik best blij mee. Ik heb hem vandaag aan, maar zou er nooit over zijn begonnen als ik niet op weg hier naartoe volkomen vies was geworden door de plens regenwater die ik over me heen kreeg.’ Zo vond patiënt een compromis tussen zijn wens om zijn aanwinst te showen en zich te poneren en zijn angst voor dat soort gevoelens. Alhoewel zijn gedrag hier nog een onmiskenbaar ontsierende kwaliteit had, was er wel al wat aan het verschuiven in zijn impliciete scenario.
Doordat meneer Bergsma gaandeweg het probleem van zijn impliciete scenario van de niet aflatende zoektocht naar steun onderkende, kwamen we bij de kern van zijn analyse. We konden zijn innerlijke conflict bespreken van enerzijds de angst om niets voor te stellen en anderzijds zijn verlangen om mee te tellen. Ook bespraken we dat hij zichzelf kwelde en zich als een zwerfkat opstelde, om alsnog de steun te krijgen die hij zo had gemist, maar dat hij daarin ook boos en onverzadigbaar was.
Hij vertelde in deze periode van de analyse over de volgende dromen: ‘Ik was in een kamer en daar was een kachel, maar die gaf almaar niet genoeg warmte af. En ik werd daar ontzettend kwaad over!’ En ter zelfder tijd: ‘Er kwam gal uit mijn mond, onophoudelijk, een vieze stroom die maar door bleef gaan …’ Ik legde hem voor dat hij in de analyse bij mij ook nooit genoeg warmte zou krijgen, ik als een tekort schietende kachel. En ik zei dat die gal misschien wel goed aangaf hoe verschrikkelijk boos hij daarover was. Meneer Bergsma was lange tijd stil en zei: ‘Ja, ik vind het verschrikkelijk dat je hier bijna iedere dag wel bent voor me, maar dat ik het toch telkens weer alleen moet opknappen. In de weekenden bijvoorbeeld en vakanties, je weet dat ik me dan vaak als in een moeras voel zakken. Jij laat me ook weer in de steek, eigenlijk.’
Aan het eind van een zitting in diezelfde week schoot me te binnen hem te vragen of hij de volgende dag vijftien minuten eerder kon komen. Gelukkig was dat geen probleem voor hem. Die dag echter kwam hij tien minuten te laat. Ik vroeg: ‘Is het misschien toch moeilijker voor je dan gedacht, om hier vroeger te komen?’ Maar hij ontkende in alle toonaarden. Wat waren nu vijftien minuten? En ik vroeg hem bijna nooit zoiets. Ik hield aan en zei: ‘Maar zou het kunnen dat je je toch onbelangrijk gemaakt voelt?’ Hij barstte in tranen uit – tot zijn eigen verrassing – en kon uitbrengen dat hij zich altijd had moeten voegen naar de tijden van zijn ouders. Hij herinnerde zich opeens dat hij soms langer bij zijn vader moest blijven na een weekend, omdat die geen zin had om hem naar zijn moeder te brengen en dat hij dan op maandag onvoorbereid en in vieze kleren naar school moest.
Dergelijke momenten zijn voorbeelden waarin het impliciete scenario bewust gevoeld werd, de patiënt zicht kreeg op wat er aan ten grondslag lag en de pijn en de woede over het gemorrel aan het impliciete scenario gevoeld konden worden. In dit soort moments of meeting (Stern 1998) kantelt de oriëntatie van een patiënt van binnenuit en wordt een beweging richting zelfstandigheid gemaakt, waarbij het impliciete scenario wordt doorbroken. Het zijn keerpunten in een analyse. Bij meneer Bergsma werd de woede en het verdriet voelbaar over de verwaarlozing vroeger en ook over de analyse, waarin ik uiteraard de tekortschietende persoon was geworden. Dat is het moeilijke aan een analytisch proces. Het verlangen krijgt een plaats, maar uiteindelijk blijft er een pijnlijk gemis bestaan.
Ik denk dat het mogelijk was om de rouw daarover op gang te brengen, de gevoelens hierover met elkaar mee te maken en door te werken, doordat er ook genoeg mogelijkheden waren voor meneer Bergsma om zich bijna letterlijk aan mij te laven. Met andere woorden: ook hier waren twee sporen in de analyse te herkennen die onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, als beide kanten van een streng DNA. Enerzijds het mogen ontvangen van steun en warmte, en anderzijds het spoor van de bewustwording van het impliciete scenario en de duidingen. Zonder het eerste spoor hadden we het verdriet en de boosaardigheid, en de zelfkwellende kanten daarin, van meneer Bergsma denk ik niet kunnen bereiken; de rouw zou niet op gang gekomen zijn. Zou zijn migraine niet zijn verminderd, dan had hij niet zo zorgzaam kunnen worden naar zijn kinderen en had hij zijn werk niet volgehouden.
Hoe verschillend impliciete scenario’s kunnen zijn, wordt duidelijk aan de hand van de volgende casus. In de analyse van mevrouw Chavel had ik vaak het gevoel gevangen te zitten. Ze was eind twintig en dwong me in een passieve, submissieve positie. Bij haar luidde het impliciete scenario ongeveer als volgt: ‘Ik ben zo vaak gedwongen om gedwee en redelijk te doen, dat ik nu aan de beurt ben om te eisen en anderen te dwingen.’ Niet dat mevrouw Chavel dat kon verwoorden, maar in haar doen en laten liet ze dat blijken. Ze kende niet anders.
Bij aanmelding had ze depressieve klachten en voelde ze zich erg eenzaam. Contacten op het werk en daarbuiten waren ingewikkeld, omdat ze zo precies was en veel verwachtte van anderen. Partnerrelaties waren nooit betekenisvol geweest. Enkele jaren eerder had ze anorexia en boulimia gehad en die problemen had ze zelf weten op te lossen. Ze vertelde: ‘Ik groeide op in een gelovig gezin in Kampen, maar volgens mij klopte er van alles niet. Mijn vader sloeg ons, maar in zijn werk was hij wel een liefdevolle, gewaardeerde verpleegkundige. En mijn moeder was zwak, maar tegelijkertijd vaak neerbuigend naar anderen. We waren met drie kinderen en als oudste kreeg ik de verantwoordelijk voor mijn tweelingzusjes toegewezen. Vanaf hun puberteit hadden mijn zussen zware problemen. Ze bekrasten de muren thuis en we hadden heel veel ruzie.’
Mevrouw Chavel was eerder in individuele psychoanalytische psychotherapie geweest, maar verwikkeld geraakt in een conflict met haar therapeut, over wie ze zei: ‘Ze hielp me echt niet verder. Herhaalde wat in de boekjes stond, leek het wel.’ Een psychoanalyse leek aangewezen, om de diep gewortelde problematiek te bewerken.
In het contact met mij koos mevrouw Chavel ook vaak de aanval. Zij had in haar hoofd hoe een analyse moest verlopen, dat ik dienend moest zijn aan haar en dat, wanneer ik daarvan afweek, zij het recht had mij daarop aan te spreken. Wanneer ik bijvoorbeeld niet op mijn kamer was als zij aankwam, reageerde ze als door een wesp gestoken. Toen ik haar een keer niet helemaal liet uitpraten, zei ze: ‘Ik heb liever niet dat je me onderbreekt. En bovendien ben ik nog helemaal niet toe aan wat je daar zegt.’ Haar kwetsbaarheid was goed voelbaar in het contact en ik werd er ook regelmatig door bevangen. Dan zat ik achter de bank en dacht: als ik nu iets zeg wat niet precies aansluit bij hoe zij het beleeft, dan krijg ik het weer voor mijn kiezen. Elk onverwacht woord van mij verstoorde haar diep en ik moest me niet met haar bemoeien.
Als gevolg van deze constellatie – het impliciete scenario – bleef ik aanvankelijk vooral een toehoorder, waarbij ik procesmatig gezien haar een relatie aanbood, waarin ik haar stroom van expliciete en onderhuidse aanvallen overleefde. Ik liet haar steeds weer weten dat ik geïnteresseerd was in haar boosheid en lichtgeraaktheid, en nam geen wraak. Ik zou niet neerbuigend doen of ongeremd agressief worden, zoals ze dat van huis uit gewend was. Ze kon me niet werkelijk kapot maken en ik zou haar woede overleven (Winnicot 1969).
Bij mevrouw Anselms en meneer Bergsma liet ik het impliciete scenario in het begin van de analyse ongemoeid, om ‘in de luwte’ te kunnen werken (mevrouw Anselms) of om mezelf als zelfobject aan te bieden (meneer Bergsma), maar bij mevrouw Chavel was het nodig om de angst die ze voor haar agressie had te doen verminderen.
Mevrouw Chavel zette mij met haar impliciete scenario in de positie waarin zij zelf veelvuldig had verkeerd en liet mij voelen hoe zij zichzelf vaak als kind had gevoeld: ‘Ik ben onbelangrijk, ik voldoe niet en word in een keurslijf geperst.’ Ze behandelde me als onbeduidend en storend, zette me weg en benaderde me kritisch, waardoor ik in haar plaats kon voelen hoe het leven voor haar moest zijn: benauwd en bang, zich slecht voelend over zichzelf, alleen, veraf van anderen en heel verdrietig. Maar juist doordat ze me had laten voelen waar haar pijn zat, was ze er niet meer alleen mee, wat mij vervolgens de mogelijkheid gaf om er woorden aan te geven.
Zo ontstond er bij mevrouw Chavel geleidelijk ook een andere stroom in haar analyse, waarbij ik probeerde te verwoorden wat er gebeurde: ‘Je vindt het fijn hè, als mensen je goed aanvoelen en rekening met je houden. En het is zo erg als dat niet zo is. Je behoefte dat mensen nauw bij je aansluiten is groot, dat kunnen we wel merken.’ Op zulke momenten kon ik gevoelsmatig dichter bij patiënte komen. Dan was ze minder afgepast en konden we iets gezamenlijks creëren; ze kroop, in al haar kwetsbaarheid, uit haar schulp (Steiner 2011).
Het heeft begrijpelijkerwijs lange tijd geduurd voordat een ‘slechte afstemming’ van mijn kant door haar verdragen werd. Maar uiteindelijk was het feit dat ik zelf iemand ben die niet altijd helemaal fijnbesnaard is, niet meer bedreigend. Er konden twee mensen zijn, ieder met bestaansrecht: ‘Goh, ik begreep je net niet helemaal, maar zo erg is dat niet. Eerder zou ik daar niet tegen hebben gekund en zou ik bits zijn geworden. En eerlijk gezegd ben ik nog wel eens bang dat je mij wilt kwetsen en wilt overheersen, maar ik geloof nu toch niet meer dat je daar echt op uit bent.’
Nog veel later, tegen het einde van haar analyse, verwoordde ze hoe ze verlangde naar mijn goedkeuring. ‘Weet je, ik snap waarom ik zo heb gevochten met iedereen. Maar eigenlijk hoop ik gewoon dat je tegen me zal zeggen dat je me lief vindt en mooi.’ Ze kon zich haar verlangen naar afhankelijkheid toe-eigenen zonder al te veel angst, ze kon afwisselend klein en groot zijn en de angst voor verlangen naar samen hoefde ze niet meer af te weren met afstandelijkheid en dwingendheid. Ze vond een leuke partner, met wie ze in de periode van de analyse kinderen kreeg.
Ook in deze analyse werd op verschillende manieren haar impliciete scenario gehanteerd. Ze is minder angstig voor haar razernij en minder dwingend in de relatie geworden, omdat ze haar woede kon uiten en ik het ‘overleefde’. Ze kon – in het begin van de analyse veelal ongezegd – ervaren dat ik probeerde haar te begrijpen, in plaats van haar te pakken of haar met agressie te bejegenen. Zo groeide haar vertrouwen in onze relatie.
Verder werd, via haar impliciete scenario, mij op een hele indringende manier duidelijk waar haar pijn zat. Ze liet mij voelen hoe zij zich altijd had gevoeld. En juist ook daardoor verdroeg ik haar ‘aanvallen’ en kon ik, vertrekkend vanuit haar pijn en haar verlangen, gaan duiden wat er speelde in haar binnenwereld. Haar aanmeldingsklachten verdwenen, maar ze ervoer vooral een veel grotere bewegingsvrijheid en kon relaties aangaan op basis van vertrouwen en nieuwsgierigheid.
Met de voorgaande gevalsbeschrijvingen heb ik duidelijk willen maken wat de kracht is van impliciete scenario’s en hoe dit concept wordt gebruikt in een psychoanalyse. Ik heb proberen te laten zien dat het – vertrekkend vanuit de ontwikkelingspathologie – belangrijk is te fungeren als nieuw object, waarbij een patiënt de relatie met de therapeut kan gebruiken om nieuwe ervaringen op te doen. Anderzijds wordt het impliciete scenario gebruikt om – vanuit een gedeelde ervaring – de eerder ongekende en daardoor aan het bewustzijn onttrokken patronen te leren kennen en te interpreteren, en zo ruimte te maken voor de realiteit en de daaraan onvermijdelijk verbonden desillusie en rouw.
In de analyse van mevrouw Anselms ontstond, door de onderdompeling in haar impliciete scenario van vervulling door mij, de mogelijkheid om haar gevoelsleven te ontdekken en een proces van mentaliseren en affectregulatie op gang te brengen. Anderzijds kon ik, later in de analyse, vanuit mijn deelname aan haar impliciete scenario ervaren hoe sterk haar angst voor leegte en voor verdwijning was, en kon ik vanuit die beleving de differentiatie tussen haar en mij aanbrengen die noodzakelijk was voor psychische groei.
Meneer Bergsma en ik konden gemakkelijker oscilleren tussen middenin zijn impliciete scenario van steun verwachten zitten, en erover reflecteren. Ik kwam tegemoet aan zijn behoefte aan steun, om zijn zelfgevoel te verbeteren. Maar daarnaast voelde ik, in de tegenoverdracht, waar zijn steunvragende gedrag toe leidde. We bespraken zijn angst om onafhankelijk te zijn en zichzelf te poneren en ook de woede over het gebrek aan emotionele steun. Ten slotte kon meneer Bergsma rouwen om waar het hem zo aan ontbroken had. Zijn impliciete scenario werd bewust. Het verlangen naar enerzijds steun en anderzijds autonomie werd minder conflictueus.
Mevrouw Chavels impliciete scenario dat ze de ander zou dwingen leidde ertoe dat ik mezelf inderdaad het zwijgen liet opleggen, waardoor ik kon ervaren hoe machteloos en klein zij zichzelf vaak gevoeld moest hebben. Doordat ik haar agressie onderging, maar deze tegelijkertijd probeerde te begrijpen, werden de agressieve gevoelens voor mevrouw Chavel geleidelijk minder bedreigend en vernietigend voor haar, en lukte het uiteindelijk om de gevoelens van kleinheid en afhankelijkheid toe te laten en haar wens om gekend en gewaardeerd te worden expliciet te maken.
Het samen beleven van de impliciete scenario’s is een onontkoombaar en uiterst waardevol aspect van een psychoanalyse. Aanvankelijk valt het nauwelijks te verwoorden, maar wordt het voelbaar en zichtbaar in het krachtenveld van de overdracht en tegenoverdracht. Mijn patiënten gingen ervan uit – zonder dit van zichzelf te weten – dat ze gevuld of gesteund zouden worden of dat ze mij zouden kunnen dwingen en lieten me gevoelsmatig alle hoeken van de kamer zien.
Ik heb de impliciete scenario’s van binnenuit leren kennen, waardoor ik als ontwikkelingsobject heb kunnen fungeren, maar vooral ook vanuit (tegen)overdracht de interventies heb kunnen doen die nodig waren om de discrepantie tussen het impliciete scenario en de realiteit naar voren te kunnen brengen. Vanuit een gedeelde beleving werden de rauwe gevoelens met betrekking tot de desillusies verteerbaar en zo ontstond er geleidelijk ruimte voor het bewust ervaren van tekort en verlangen.
Literatuur
1 | In het klassieke model werd de psychologische ontwikkeling van het kind vooral als een intrapsychisch proces beschouwd en stond de behandeling in het teken van duiden van intrapsychische conflicten. In de tweepersoonspsychologie staat de ontwikkeling van het kind in relatie tot de ander centraal, waardoor er ruimte is ontstaan voor integratie van theoretische kennis over innerlijke representaties van het zelf en de ander, cognities en hechting (Schalkwijk 2006). |
2 | Om redenen van privacy zijn de gevalsbeschrijvingen onherkenbaar gemaakt. |