Sigmund Freud beweerde honderd jaar geleden dat het beroep van psychoanalyticus (psychotherapeut) een onmogelijk beroep was. Is dat nog zo in de tijd van hectiek, DBC’s, ROM en het overal en altijd bereikbaar zijn? Hoe kunnen we blijven luisteren en ons steeds weer zo vrij mogelijk maken, om de ander echt te verstaan en samen betekenis te blijven geven? Hoe spelen onze ervarenheid en de ernst van de pathologie van de patiënt een rol bij onze mogelijkheden en onmogelijkheden om een zo goed mogelijke therapeut te zijn?
Het twaalfde symposium van de Psychoanalytische Kern Zuid (PAK Zuid) werd op 7 oktober 2016 gehouden in het klooster voor zingeving ZIN te Vught. Komend met de auto, door het drukke verkeer op de parallelweg langs de autoweg, sla ik af richting het klooster. Vanuit deze drukte van alledag kom ik aan op het landgoed van het klooster. De rust en de stilte staan in schril contrast met mijn dagelijkse realiteit. Konijnen, parelhoenders, eekhoorns en mooie oude bomen, waarvan een (afgezaagd) met wel een diameter van vijf meter. Oude bomen die al veel hebben meegemaakt in de afgelopen eeuwen. Hoezo therapist at risk? Dit is bij uitstek een omgeving waar luisteren mogelijk is; ik ben benieuwd naar het programma.
De koffie wordt ingeschonken door geconcentreerde, hardwerkende mensen met een beperking. Ze doen veel moeite om alle handelingen goed te verrichten, en reiken met een blij en tevreden gezicht de koffie of thee aan als het hen gelukt is. Veron Dings, de jonge voorzitter van het PAK Zuid, vertelt over de ambivalentie die het therapeutisch werk met zich meebrengt. Om ons werk goed te kunnen verrichten hebben we, naast methodische vaardigheden en eigen motivatie, vooral empathie nodig. Ariëtte van Reekum vertelt ons, naar aanleiding van een YouTube-filmpje, dat niet alleen beeld belangrijk is maar ook de context. Zij roept ons op om onze psychoanalytische vaardigheden in te zetten om uit het gevoel van bedreiging van het vak te komen, en in plaats daarvan te kijken naar nieuwe deuren die geopend zouden kunnen worden. Daadwerkelijk lijden kunnen we soms niet opheffen – in die zin hebben we inderdaad een onmogelijk beroep – maar we kunnen wel de woorden veranderen, waardoor het perspectief voor de patiënt anders komt te liggen.
Nelleke Nicolai is vertegenwoordiger van de al lang werkende analytici. Zij werkt vooral met mensen die in hun vroege jeugd veel hebben meegemaakt. Ze onderscheidt op basis van de tegenoverdracht twee groepen patiënten. Wij voelen vooral compassie voor patiënten die veel trauma’s hebben opgelopen en een schokkend verhaal vertellen. Maar de groep cliënten die door vaak emotionele verwaarlozing en trauma’s een persoonlijkheidsstoornis ontwikkelden, roept veelal distantie en onverschilligheid op bij hulpverleners. Nicolai beschrijft niet alleen al het kwade, sadistische en wrede, en de onverschilligheid die steeds in de kamer zijn, maar tevens de eenzaamheid en het zwarte gat van het trauma.
In de therapie speelt vooral de waarneming van de behandelaar door de patiënt: welke rol krijgt de behandelaar toebedeeld door de patiënt? In de behandeling moet je er rekening mee houden dat bij ernstig getraumatiseerden er nauwelijks of geen besef van eigenheid is: als de patiënt in een denkbeeldige spiegel kijkt, ziet hij of zijn boosheid of de dader. Het is daarom belangrijk om het beeld dat de patiënt van zichzelf of van een ander en jou heeft, te betrekken bij de behandeling, waarbij het belang van de non-verbale laag groot is. Treffend beschrijft Nicolai hoe ze op kleine dingen let, bijvoorbeeld dat je een plaid in je kamer hebt voor het moment dat een patiënt zich koud voelt. Wat we niet kunnen, is de eenzaamheid en de leegte wegnemen – zelfs niet met honderd jaar psychoanalytische kennis.
Daarna worden we door Lisette Daenen meegenomen in een prachtige, persoonlijke en ontroerende beschrijving hoe een analyse werd geraakt door de sluiting van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut. Op patiënte en analytica kwamen allerlei concrete aspecten van buitenaf af, zoals het sluiten van het instituut en de onduidelijkheid en spanning die dat voor de continuïteit van de analyse met zich meebracht. Beiden worstelden met die invloeden, en het proces kwam pas weer daadwerkelijk op gang toen met name de rust bij de analytica was teruggekeerd.
Na deze lezing volgt een smakelijke lunch; weer met dezelfde toewijding verzorgd. Bijpraten met collega’s is altijd een fijn aspect van zo’n congres. Na deze pauze vertelt Marc Hebbrecht over een behandeling van een in de jeugd verwaarloosde vrouw die kampte met verslavingsproblematiek en voortdurend sterk erotiserend wierf om de aandacht van mannen. Eenmaal in psychoanalyse gekomen, kan ze niet loskomen van haar analyticus, die haar zelfs korte tijd in huis nam. Zijn levendige beschrijving neemt ons mee; we moeten ons heroriënteren, als het blijkt te gaan om de beschrijving van de analyse van Marilyn Monroe bij de alom gerespecteerde analyticus Ralph Greenson.
Hebbrechts thema is dan ook de illusie van het wensvervullende aspect van een analyse. Aanvankelijk laten we die illusie intact, om de patiënt weer in contact te brengen met zijn verlangens. Maar desillusie is onvermijdelijk en nodig, om de onbewuste verlangens en (grootheids)fantasieën ervan te gaan herkennen; de dragers van de psychische problematiek. Soms zullen we ook moeten toegeven dat we de patiënt met onze methode niet kunnen helpen, een werkelijke desillusie die opnieuw traumatiserend kan werken. En wellicht ook voor de analyticus …
Christien Brinkgreve laat ons zien dat we in deze tijd vooral naar de buitenkant kijken: wat doen we goed en hoe kunnen we letterlijk en figuurlijk onszelf nog beter laten zien, ondersteund door een sociaal medium als Facebook? Zij pleit voor hernieuwde aandacht voor het verhaal van de individuele mens, met diens ondergeschoven en verboden kanten, maar ook voor het verhaal van de maatschappij over gederfd levensgeluk, ziekteverzuim en ongezonde gezinssystemen. Het leren vertellen van het verhaal zorgt voor integratie, inzicht en gelaagdheid en herkenning van interne conflicten. Dit geeft de mogelijkheid om ook vrijheid van denken te ontwikkelen. Ze waarschuwt voor het sociale proces van framing, dat bepaalt waar het kwaad wordt gelegd, hoe het wordt benoemd en hoe het te bestrijden valt. Therapeuten moeten open en geïnteresseerde vragen stellen en zich bewust worden van de eigen (met name culturele) blinde vlekken. Een groot voordeel van een analytische therapie is dat afvinklijstjes niet nodig zijn en het denken in vaste labels minder van toepassing is. Het mag meer gaan over wat het betekent voor de patiënt, over diens betekeniswereld en betekenisgeving.
In de discussie gaat het vooral over de bewaking van de vrijheid van denken van de therapeut over zijn patiënten. Hebbrecht zoekt die vooral in internationale intervisiegroepen, omdat daar de anonimiteit van de patiënten optimaal gewaarborgd is. Nicolai vindt die in een veilige, lang bestaande intervisieclub in Nederland. Daenen beschrijft prachtig hoe het verloop van het psychoanalytisch proces fluctueerde met de mogelijkheid dit te bespreken. Intervisiegroepen horen bij uitstek plekken te zijn waar patiënten en de tegenoverdracht besproken kunnen en moeten worden, om zelf ruimte te blijven houden.
Wat heb ik geleerd van deze boeiende studiedag? Het kwade dat we elke dag in onze spreekkamer tegenkomen van buiten of van binnen leren te containen, is voor mij de belangrijkste boodschap. Theoretische kennis en compassie met het vak en onze patiënten, maar vooral ook met elkaar in een veilige super- en intervisie, zijn de belangrijkste elementen die deze dag naar voren zijn gekomen.