‘Wordt dat dan nog gedaan, psychoanalyse?’ Collegae of cliënten die me dat vragen, kan ik dit jaar antwoorden: ‘Zeker, daar zijn we exact honderd jaar geleden in Nederland mee begonnen, toen de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse werd opgericht, en dat doen we nog steeds. Sterker, die vereniging is verleden jaar gefuseerd met het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap en de Nederlandse Psychoanalytische Groep tot de Nederlandse Psychoanalytische Vereniging (NPaV). Zo konden we het jubileumjaar ingaan met gebundelde krachten.’
Ik vind het bijzonder dat het Tijdschrift voor Psychotherapie aandacht besteedt aan dit jubileum en er een themanummer aan wijdt; psychoanalyse is immers sinds 2010 geen verzekerde zorg meer in Nederland. Als gastredacteur, in samenspraak met hoofdredacteur Sjoerd Colijn, dit nummer te mogen samenstellen is dan ook een uitdagende taak. Ik hoop u, de lezer, te kunnen meenemen in de wereld van psychoanalyse en u te laten zien dat psychoanalyse alive and kicking is.
Dit themanummer gaat weliswaar alleen over de jubilerende psychoanalyse, maar laten we niet vergeten dat een veelheid van verschillende methoden voor psychoanalytische psychotherapie uiteindelijk op hetzelfde gedachtegoed is gebaseerd. Bij de hoogfrequente, overdrachtsgerichte en langdurende Transference Focused Therapy en inzichtgevende psychoanalytische psychotherapie is die verbinding gemakkelijk te herkennen. Maar ook schematherapie, affectfobietherapie en allerlei vormen van kortdurende (steunende) psychoanalytische therapie vinden hun oorsprong in de psychoanalytische theorie.
Veel psychoanalytici zien het verschil tussen psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie dan ook als verschillende posities op een continuüm, gebaseerd op het psychoanalytische gedachtegoed. Andere psychoanalytici zien beide vormen als wezenlijk verschillend en vinden dat psychoanalyse vrijwel altijd de voorkeur verdient bij een indicatiestelling.
Persoonlijk vind ik het jammer dat de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie (NVPP) niet ook deel uitmaakt van de eerdergenoemde fusie. De NVPP werd tenslotte in 1979 opgericht, door leden van de twee toen bestaande psychoanalytische verenigingen, om weer dichterbij elkaar te komen. Dat doel is met de fusie tot de NPaV wel bereikt, maar hun volwassen geesteskind is geen deel van die psychoanalytische familie.
Sinds de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse (in 1917) is er veel gebeurd. Het kleine clubje psychoanalytici van het eerste uur kreeg steeds meer invloed in de academische psychiatrie. Het is momenteel onvoorstelbaar, maar in de jaren zeventig van de vorige eeuw waren alle hoogleraren psychiatrie en vele hoogleraren psychologie psychoanalyticus, met vele evenzo geschoolde wetenschappelijk medewerkers. Later kregen de cognitieve gedragstherapie en de biologische psychiatrie de overhand en werd de psychoanalyse academisch gemarginaliseerd.
Parallel aan de academische erkenning in de jaren zeventig werd de psychoanalyse steeds meer serieus genomen als behandelmethode. Die bloeitijd ging voorbij, en na de jaren tachtig werden de universitaire psychologie en de psychotherapie gedomineerd door cognitieve gedragstherapie en neuropsychologie. In 2010 besliste een evaluatiecommissie van het College voor Zorgverzekeringen (het huidige Zorginstituut Nederland) dat psychoanalyse geen voldoende wetenschappelijk onderbouwde methode was en werd de psychoanalyse als verzekerde zorg geschrapt. Langdurende psychoanalytische psychotherapie werd wel toegestaan.
Tot dat moment werd in GGZ-instellingen de indicatie psychoanalyse gesteld, terwijl in de vrijgevestigde praktijk de financiering daarvoor al in de jaren tachtig was gestopt. Alleen kort, in de periode na de invoering van de nieuwe basisverzekering in 2006 tot het al genoemde besluit in 2010, kon er ook in de vrijgevestigde praktijk worden geanalyseerd. Vandaar dat analytici tot 2010 graag in GGZ-instellingen werkten: daar konden ze nog gefinancierd analyseren.
Toen de psychoanalyse in de GGZ nog vergoed werd, werd 1 % van het totale GGZ-budget aan analysen besteed. Anno 2016 moet de cliënt zelf betalen voor zijn een analyse; deze is alleen nog te vinden in vrijgevestigde praktijken. De NPaV heeft momenteel zo’n driehonderd leden, waarvan de meesten (gedeeltelijk) vrijgevestigd zijn. Een ruwe schatting is dat er jaarlijks tegen de zevenhonderd analysen lopen. Niet alle leden analyseren en sommigen hebben een analytische praktijk waarin ze meerdere analysen hebben. Vrijwel alle psychoanalytici doen ook psychoanalytische psychotherapie.
Voor mij is de interessantste vraag voor dit themanummer: ‘En, is er theoretisch nog wat veranderd in die honderd jaar?’ Veel, kan ik u zeggen. De psychoanalyse was vanaf het begin een ontwikkelingspsychologie, maar de theorie van Sigmund Freud of Melanie Klein was een eenpersoonspsychologie: de ontwikkeling van het kind werd bepaald door de noodzaak om in het reine te komen met een hoeveelheid aanwezige biologische seksuele en agressieve driften. Analytici die het driftmodel aanhangen – en dat zijn er niet weinig – zien de psychologische ontwikkeling tegenwoordig wel in een tweepersoonsperspectief: ze gebeurt in de relatie met belangrijke anderen (zoals ouders, siblings en grootouders). Dat onderschrijf ik, maar ik vind ook dat het model van seksuele en agressieve driften achterhaald is.
De moderne wetenschap laat ons zien dat de ontwikkeling wordt gedreven door biologische, basale emoties en door zelfbewuste emoties. Gehechtheid, mentaliseren en emotieregulatie zijn voor mij vanzelfsprekend verbonden met de psychologische ontwikkeling. Ik sta ver van de idee dat wij ons brein zijn, maar de neurobiologie is wel een belangrijke informatiebron voor psychoanalytici. We weten dat impliciete niet-bewuste reactiepatronen, die zijn ontstaan door vroegkinderlijke interacties, de blauwdruk zijn waarmee we in het leven staan; die komen vaak alleen in een langdurende, hoogfrequente therapie tevoorschijn in de therapeutische relatie.
De hedendaagse psychoanalytische behandeling sluit nog steeds aan bij het ontwikkelingspsychologische uitgangspunt. In de beginjaren van de psychoanalyse verwachtten psychoanalytici dat klachten vanzelf zouden verdwijnen, door inzicht in gebeurtenissen in het verleden. Tegenwoordig staat in een analyse veel meer de relatie tot ander in het heden centraal; psychoanalytici hebben het voortdurend over de emoties die je ervaart in relatie tot anderen (zoals de analyticus). Exploratie van het verleden is nuttig en nodig, omdat dit voor de cliënt een context creëert om te begrijpen en te verdragen waarom hij zich in het heden zo voelt en relaties ervaart. Het feitelijke verleden is onveranderlijk, maar het gevoel over het verleden en het gedrag en het gevoel in het heden kunnen wel veranderen.
De nadruk op overdracht is in honderd jaar ongewijzigd gebleven: de cliënt wordt het meest zichtbaar door wat zich in de therapiekamer manifesteert, met een behandelaar die geen eigenbelang heeft in het contact met de cliënt. Psychoanalyse gaat voor een belangrijk deel over de innerlijke representaties van het zelf en de ander, die zichtbaar worden in de relatie met een werkelijke ander. Maar meer dan voorheen gebruikt de analyticus ook zijn tegenoverdracht om de cliënt te begrijpen.
Claudia Schnitzler laat in haar artikel zien hoe in de preverbale ontwikkelingsfase interactiepatronen tussen zelf en ander ontstaan en worden verinnerlijkt, en de blauwdruk vormen voor het contact in het heden met de ander. Als deze verinnerlijkte zelf-anderpatronen maladaptief zijn, leiden ze tot een enorme vertekening van de beleving van zichzelf en de ander. Schnitzler laat zich meenemen in de overdrachtspatronen van haar cliënten, om zo hun impliciete relatiepatronen zichtbaar te kunnen maken en te behandelen.
Het boekessay van psychoanalytica en psychotherapeut Nelleke Nicolai in dit nummer gaat over hetzelfde thema: wat zijn de meest recente theoretische ontwikkelingen over de zelf-anderdifferentiatie, waarmee de psychotherapeut zijn voordeel kan doen?
In de jaren dat ik psychologie studeerde, werd vaak betoogd dat de werkwijzen van ervaren psychotherapeuten van verschillende theoretische oriëntaties meer op elkaar lijken, dan die van beginnende psychotherapeuten binnen eenzelfde theoretische oriëntatie. Dat is een geruststellende gedachte. Als we al werkend op elkaar gaan lijken, hoeven we elkaar immers de tent niet uit te rivaliseren. Tegelijkertijd blijft het interessant om te kijken waar we methodisch gezien in verschillen, en dat is tegenwoordig goed mogelijk, omdat theoretisch verschillend opgeleide psychotherapeuten soms dezelfde methode toepassen. Daarbij valt te denken aan schematherapie, maar ook aan affectfobietherapie (AFT). In hun artikel laten Quin van Dam en Jossien Kok de overeenkomsten en verschillen zien, als een psychoanalytisch en een gedragstherapeutisch georiënteerde psychotherapeut bij dezelfde cliënt een AFT-behandeling vormgeven.
Het derde artikel gaat in op de vraag of de psychoanalyse zich inmiddels gesteund weet door wetenschappelijk onderzoek. Veel van haar concepten zijn afzonderlijk bevestigd in wetenschappelijk onderzoek, zoals het bestaan van onbewuste verwerking van emoties, het gebruik van afweermechanismen (al dan niet coping-mechanismen genoemd) en specifieke aspecten van de psychologische ontwikkeling. Nel Draijer en Willie Langeland geven een overzicht van de huidige bewijskracht voor psychodynamische psychotherapie als een effectieve behandeling bij volwassen patiënten met depressie, angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Ze concluderen dat talloze psychoanalytische behandelingen (zoals psychoanalyse) voldoende evidentie leveren, om te voldoen aan de huidige eisen voor wetenschappelijk bewijs van het Zorginstituut Nederland. Ze troffen voldoende kwalitatief adequate onderzoeken aan, waaruit blijkt dat de effecten niet of nauwelijks verschillen van andere behandelingen.
Alle bijdragen aan dit themanummer – de artikelen, het boekessay, de congresverslagen en de boekbesprekingen – hebben hun wortels in het psychoanalytisch of psychodynamisch denken. We hebben zelfs een agenda opgenomen met activiteiten die plaatsvinden in het kader van de viering van honderd jaar psychoanalyse in Nederland. De diversiteit daarvan laat zien hoe alive and kicking de psychoanalyse inderdaad is: een Europees congres, een landelijk symposium met regionale workshops voor huisartsen, congressen waarin de cultuur of geschiedenis van de psychoanalyse centraal staat, de actualiteit van psychoanalytische behandelmethoden en een week durende Summer University voor studenten.