In het curriculum psychodynamiek van congresorganisator Lemion stond op 14 oktober 2016 parentificatie centraal: als een kind de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het welbevinden van een ouder. Bij naar schatting een kwart van de volwassen psychiatrische patiënten vormt het de primaire oorzaak van de stoornis. Verinnerlijking van die vroege systeemdynamiek kan leiden tot lang bestaande zelfwaarderingsproblematiek, hechtingsproblemen, stemmings- en angststoornissen, en persoonlijkheidsstoornissen.
In de openingslezing schetste Frans Schalkwijk de getraumatiseerde afhankelijkheid bij parentificatie, zoals Alice Miller beschrijft in ‘Het drama van het begaafde kind’. Schalkwijk stelt dat parentificatie altijd gaat over de beleving van de zelf-anderdynamiek met daarin een rolwisseling van zelf en ouders. Soms reguleert het kind de emoties van de ouders, soms past het zich aan tot verlengstuk van hun narcistische behoeften. Als de parentificatie tijdelijk en constructief was, kan zich een gezond gevoel van trots ontwikkelen en is er geen reden voor behandeling. Maar langdurende destructieve parentificatie kan leiden tot een de ontwikkeling van een onecht zelf.
Schalkwijk was het oneens met Miller: het is een romantische visie dat alle geparentificeerde kinderen ‘sensitief’ zijn, want soms kunnen ze gewoon niet anders en is het een noodzakelijke keuze, tegen hun zin. Sommige geparentificeerde kinderen blijven in de volwassenheid hangen in chronische verongelijktheid, die meestal alleen opgelost kan worden door de illusie van het recht op erkenning door de ouders op te geven. De therapeut kan dan wel empathisch erkenning voor het lijden in de toenmalige situatie geven. De verongelijkte cliënt moet uit de slachtofferpositie komen, door zich te beseffen dat hij als kind actief aan de situatie betekenis verleende en zichzelf toen zo beschermde.
Muriel Vermeulen vertelde over haar ervaringen vanuit Infant Mental Health (kinderen tot zes jaar): in de wieg gelegd om ouders te reguleren. Ze benadrukte het belang van hulp in een vroeg stadium en schetste een casus met een moeder met een bipolaire stoornis die kort na de bevalling suïcide pleegde. Het belang van vroeg interveniëren ligt in het feit dat veilige gehechtheid, het ontwikkelen van een mentaliserend vermogen en het reflectief functioneren de belangrijkste protectieve factoren zijn voor latere psychopathologie. Bij gebrek aan wederkerige regulatie tussen kind en ouder of onvoorziene separaties wordt het kind te vroeg teruggeworpen op zelfregulatie.
Juist bij getraumatiseerde ouders kunnen gemarkeerd spiegelen, interpretatie van de emotie en synchronisatie onder druk komen te staan. Voor de baby wordt de ouderlijke blik overspoelend en bedreigend, de baby beschermt zich door zich af te wenden en er ontstaat geen intermediaire ruimte. Een IMH-therapeut richt zich op de relatie tussen ouder en kind: hij helpt de ouder het gedrag van het kind te ‛ondertitelen’ door er betekenis aan te geven en zo de reflectieve functie van ouders te versterken.
De Vlaamse onderzoekster en systeemtherapeut Hanna van Parys beschouwde parentificatie ‘als een gezinsproces waarin kinderen de kwetsbaarheden van de ouder en de noden in het gezin aanvoelen, en ook actief trachten daaraan tegemoet te komen’. Parentificatie kan zowel positieve als negatieve aspecten voor het kind in zich dragen, afhankelijk van de balans tussen geven en nemen in het gezin.
In haar promotieonderzoek onder kinderen van ouders met depressie bleek parentificatie vaak voor te komen. Het bleek mogelijk tot acht thema’s in de kinderbeleving te komen: a) sensitiviteit voor pijn en verdriet bij de ouder, b) trachten te begrijpen wat er aan de hand is, c) bezorgdheid en verdriet, d) geen last ondervinden, e) steun vinden en manieren om spanning los te laten, f) spreken in het gezin moeilijk vinden, g) verantwoordelijkheid nemen binnen het gezin, en h) de ouder trachten te troosten/ondersteunen. Gezinstherapie kan parentificatie bespreekbaar maken en manieren zoeken om ermee om te gaan. Helpende vraag kan zijn: wie zorgt voor wie in het gezin? Naast erkenning van het kind is het van belang om ook onzekerheid en schuldgevoelens bij ouders bespreekbaar te maken.
Na de middagpauze hield Marc Hamburger een levendig betoog over parentificatie bij jongvolwassenen: de therapeut heeft de taak om de cliënt te ‛genezen van zijn zelfgenezing’ die de parentificatie in zijn jeugd betekende en die zijn symptomen (bijvoorbeeld paniekaanvallen, studieproblemen) teweegbracht. Jongvolwassenen bevinden zich in een separatie-individuatieproces waarvoor, naast separatie en identiteitsontwikkeling, af en toe thuis kunnen bijtanken nodig is.
Bij de geparentificeerde jongvolwassene staat de psychische ontwikkeling echter in het teken van risicotaxatie en structurele afstemming op anderen. Op eigen benen de wereld verkennen wordt levensgevaarlijk, omdat wat hij achter zich laat niet veilig meer is. Maar hij kan ook niet terugvallen op de eigen binnenwereld, want die is altijd gericht geweest op het belang van de ander. De geparentificeerde houding is de egosyntone manifestatie van een impliciet relatiepatroon, een vanzelfsprekende manier van zich verhouden tot anderen.
In een psychotherapie zijn geparentificeerde patiënten soms welhaast ideale patiënten, die non-verbale signalen in de interactie scannen en daarop hun reacties afstemmen. De setting van een liggende analyse is aanvankelijk onwennig en beangstigend, maar kan uiteindelijk juist zorgen voor het op gang brengen van innerlijke separatie en de ontwikkeling van een authentiek identiteitsgevoel.
Lutgarde Vanvuchelen sprak over hulpverleners en hun parentificatie. Ze onderscheidt bij hen zowel kwetsbaarheid als talent voor afstemming; soms is er in de voorgeschiedenis sprake van verwaarlozing. Omdat de therapeut ook zijn eigen instrument is, is een leertherapie van groot belang, volgens Yalom is het zelfs het belangrijkste deel van de opleiding. De therapeut moet eigen blinde vlekken leren kennen en tegenoverdracht herkennen, om deze niet te gaan uitageren op de cliënt. Daarom zijn ook supervisie en intervisie belangrijk.
Vanvuchelen besprak de casus van een man in leertherapie die een beeldschone, maar koele moeder had. Al vroeg was hij getraind als jong helpertje, wat als voordeel opleverde dat hij moeder feilloos kon aanvoelen en moeders grote jongen was. Maar als opleideling had hij grote moeite met kritiek van zijn supervisor en beleefde hij heimelijk zijn superioriteit. In zijn functioneren als therapeut probeerde hij via de cliënten zijn zelfgevoel te repareren; hij kon hen moeilijk begrenzen en liet sessies standaard uitlopen. Gaandeweg de leertherapie kwam hij in contact met zijn kleine Ik. Moeder bleef ontoegankelijk, ondanks pogingen tot contact. Uiteindelijk kon hij er vrede mee hebben.
Nelleke Nicolai sprak - in hoog tempo en met een hoge informatiedichtheid - over parentificatie vanuit gehechtheidsperspectief; een rolomkering waardoor het exploratiesysteem in de knel komt en er verlies van mind-mindedness (de mate waarin de ouder het kind kan kennen) is. Parentificatie is het vaakst verbonden met de gepreoccupeerde gehechtheidsstijl, waarbij er sprake is van lage vermijding van anderen en hoge angst over het zelf. Bij gedesorganiseerde gehechtheid is er daarentegen sprake van hoge vermijding van intimiteit en sociale vermijding. Dan is er vaak sprake van hulpeloze of getraumatiseerde ouders (door verlies, seksueel misbruik of mishandeling) en dient parentificatie om de ouder zoveel mogelijk voorspelbaar te maken.
Nicolai beschreef de motto’s bij de verschillende gehechtheidsstijlen: ‘Ik kan het aan, maar als het niet lukt kan ik hulp vragen’ (veilig), ‘Als ik het harder probeer of klein blijf, lukt het wel te krijgen wat ik nodig heb’ (gepreoccupeerd), ‘Ik kan het zelf en heb niemand nodig, ik ben perfect of moet dat worden’ (gereserveerd) en ‘Ik weet het niet en niemand weet het’ (gedesorganiseerd). Parentificatie zien we ook vaak bij KOPP-kinderen. Nicolai gaf als boodschap mee dat aanpassing de meest bekende overlevingsstrategie is om ‘iets’ te krijgen en dat vragen vanuit eigen behoefte dan onbekend is.
Gehechtheid beïnvloedt de cognitieve stijl en dus ook de mate van epistemisch vertrouwen, het vertrouwen dat je kennis op kunt doen van een ander, het vermogen om anderen op te zoeken om van hen te leren, gebruik te maken van alternatieven. Parentificatie vanuit gedesorganiseerde gehechtheid is een manier om de verwarring weg te maken, maar ook ten opzichte van de therapeut is er wantrouwen. Er is nog ‘nijd en spijt’ die doorgewerkt dient te worden, en die houdt niet op voordat ook negatieve gevoelens over de therapie en de therapeut zijn besproken.
Terugkijkend op dit symposium was er sprake van een goede en inspirerende atmosfeer en werd er veel klinisch relevante informatie en kennis gedeeld. Vooral leuk (en goed) was het feit dat vijf van de zes sprekers met een psychoanalytische achtergrond hun verhaal deden in begrijpelijke taal - in één geval zelfs met een hilarische startfilmpje.