Psychoanalyse, psychoanalytische psychotherapie en wetenschappelijke evidentie

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-016-0170-8

Artikel

Psychoanalyse, psychoanalytische psychotherapie en wetenschappelijke evidentie

Nel DraijerContact Information Willie Langeland2

(1)  Amsterdam, Nederland
(2)  Bascous, Frankrijk

Contact Information Nel Draijer
Email: draijerdelouw@hetnet.nl

: 11  2017

Samenvatting  
Psychotherapie dient aangetoond werkzaam te zijn. Zorginstituut Nederland (ZN) heeft eisen opgesteld voor het wetenschappelijk bewijs dat daarvoor nodig is. Welke psychodynamische of psychoanalytische behandelingen voldoen daaraan? Dit artikel geeft een overzicht van de huidige bewijskracht voor psychodynamische psychotherapie als een effectieve behandeling bij volwassen patiënten met depressie, angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Het is gebaseerd op acht meta-analyses die zich specifiek richten op de effectiviteit van psychodynamische psychotherapie. Hierin zijn de resultaten van 132 primaire onderzoeken, overwegend randomized controlled trials (RCT’s), geïntegreerd. De auteurs vergelijken de resultaten met de uitkomsten van de meest recente meta-analyses over de effectiviteit van psychologische behandelingen in het algemeen, waarin specifieke behandelingen met elkaar worden vergeleken. Voor talloze psychodynamische behandelingen bestaat voldoende evidentie om aan de ZN-eisen voor wetenschappelijk bewijs te voldoen, omdat er voldoende kwalitatief adequate onderzoeken zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de effecten niet of nauwelijks verschillen van andere behandelingen.

Psychoanalysis, psychoanalytic psychotherapy and scientific evidence
Abstract  
In the Netherlands, psychotherapy needs to be evidence-based. Zorginstituut Nederland (ZN) formulated requirements for scientific proof. Which psychodynamic or psychoanalytic treatments meet these criteria? This paper presents a review of current evidence for psychodynamic psychotherapy as an effective treatment for adult patients with depression, anxiety disorders and personality disorders. It is based on eight meta-analyses specifically aimed at the effectiveness of psychodynamic psychotherapy. These meta-analyses integrate about 132 primary studies, mainly randomized controlled trials (RCT’s). The authors compare the results with those of recent meta-analyses on effectiveness of psychological treatment in general, in which specific treatments were compared. For numerous psychoanalytic treatments enough qualitatively adequate studies are found that show that the effects do not or hardly differ from other treatments.
Dr. N. Draijer  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut. Zij heeft een eigen praktijk en is opleider en supervisor bij de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie.
Dr. W. Langeland  
is onafhankelijk werkend sociaal wetenschapper.

Inleiding

In 2010 werd psychoanalyse door het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), op basis van het destijds beschikbare onderzoek, niet meer als verzekerde zorg aangemerkt, want er werd te zwakke evidentie (geen quasi-experimentele vergelijkingen met andere behandelingen) aangetroffen voor de werkzaamheid ervan. Voor de werkzaamheid van psychoanalytische psychotherapie bestond wel voldoende bewijs (zie www.cvz.nl, Uitspraken 2010). De laatste vijf jaar is echter nieuw onderzoek verschenen naar de effectiviteit van psychodynamische psychotherapieën bij volwassenen met de drie meest voorkomende psychische stoornissen (angst, depressie en persoonlijkheidsstoornissen). In dit artikel onderzoeken wij de vraag of dit nieuwe onderzoek tot een ander oordeel kan leiden.

Voor het beantwoorden van die vraag baseren wij ons op het standpunt van het Zorginstituut Nederland (ZN), zoals het CvZ tegenwoordig heet. ZN is de instantie die adviseert over het verzekerde pakket (Staal et al. 2015). Het hanteert voor de geestelijke gezondheidszorg de maatstaf voor wetenschappelijk bewijs van effectiviteit van evidence-based medicine (EBM): doe wat werkzaam is gebleken in wetenschappelijk onderzoek en laat na wat niet-werkzaam is gebleken. Ook zorgverzekeraars zeggen zich erdoor te laten leiden. Deze maatstaf resulteert uiteindelijk in richtlijnen voor wat de behandelaar mag doen en de verzekeraar zal betalen.

Meestal wordt de ‘werkzaamheid’ in wetenschappelijk onderzoek afgeleid uit significante symptoomvermindering, zoals geconstateerd in een randomized controlled trial (RCT). Maar is symptoomvermindering het enige relevante criterium? Is wat patiënten zelf vinden ook belangrijk? En wat is wenselijk als maat voor effectiviteit bij psychoanalytische psychotherapieën, die immers structurele verandering beogen?

Wij beschrijven allereerst kort de ZN-maatstaven voor wetenschappelijk bewijs van werkzaamheid. Daarna preciseren we onze vraagstelling en vervolgens presenteren we onze selectie van de geïncludeerde meta-analyses, waarvan we de resultaten beschrijven. In de discussieparagraaf plaatsen we daar enkele kanttekeningen bij.

Evidence-based medicine, aldus ZN, wordt ten onrechte vaak alleen geassocieerd met (dubbelblinde) RCT’s en met meta-analyses van RCT’s (Staal et al. 2015). In zulke gecontroleerde klinische onderzoeken worden patiënten willekeurig toebedeeld aan verschillende interventiecondities - patiënt noch onderzoeker weet in welke conditie de patiënt zit - en vervolgens worden de resultaten van die condities vergeleken. In de somatische geneeskunde zijn medicatie-trials makkelijk dubbelblind uit te voeren, maar bij psychotherapie wordt dat blinderen moeilijk. Een meta-analyse is een kwantitatieve (getalsmatige) samenvatting van de resultaten van afzonderlijke zogenoemde primaire onderzoeken. Uiteindelijk worden de resultaten van meta-analyses over het algemeen beschouwd als het ‘beste bewijs’ voor de effectiviteit van een behandelmethode.

ZN benadrukt ‘dat het toepassen van de principes van EBM niet wil zeggen dat er alleen een positief standpunt over de effectiviteit van een interventie kan worden ingenomen als er sprake is van uit dergelijk onderzoek blijkende positieve resultaten over het effect van de interventie. Harde evidence (zoals uit RCT’s) is niet per definitie vereist; ook evidence uit andersoortige onderzoeken (zoals observationeel onderzoek) kan tot een positieve waardering en tot de kwalificatie ‘evidence-based’ leiden. Uiteindelijk gaat het om de ‘kwaliteit van de evidence’, zijnde een maat voor de geloofwaardigheid van de resultaten. EBM wil evenmin zeggen dat alleen aandacht wordt geschonken aan ‘harde’ uitkomstmaten (zoals mortaliteit). Ook ‘zachte(re)’ eindpunten (zoals kwaliteit van leven) worden, afhankelijk van de te beoordelen interventie, betrokken bij de beoordeling’ (Staal et al. 2015, pag. 24–25).

ZN stelt zich dus mild op in haar eisen en beschouwt als kern van evidence-based medicine dat de beschikbare evidentie – uiteenlopend van gerandomiseerd vergelijkend onderzoek tot praktijkervaring – systematisch is verzameld en geselecteerd, en op gestructureerde wijze is gewogen en gebruikt. Wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit weegt het zwaarst, waarbij toepasbaarheid in de reguliere praktijk uiteraard ook een voorwaarde is.


Opzet

In dit artikel beperken we ons tot onderzoek naar de effectiviteit van psychodynamische psychotherapieën bij volwassenen met de drie meest voorkomende psychische stoornissen: depressie, angst en persoonlijkheidsstoornissen. Onder psychodynamische psychotherapieën rekenen we psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie. We richten ons in eerste instantie op RCT’s en meta-analyses.

De ene RCT is echter de andere niet. Het kan zijn dat een interventie wordt vergeleken met treatment as usual (zoals een laagfrequent psychiatrisch contact of een wachtlijst), terwijl deze bij een actieve controleconditie wordt vergeleken met een andere specifieke interventie. Vanuit de horse race-mentaliteit (Gabbard 2007) wordt de voorkeur gegeven aan RCT’s waarin een vergelijking plaatsvindt met een andere specifieke interventie, boven RCT’s met een inactieve controleconditie.

Wij nemen de meta-analyses als kwantitatieve samenvatting van de resultaten van de afzonderlijke onderzoeken als uitgangspunt, omdat dit als strengste criterium geldt. Aan het eind van dit artikel bespreken we ook nieuw verschenen RCT’s en onderzoeken die nog niet in meta-analyses zijn opgenomen en dus ‘zachter’ bewijs voor werkzaamheid betekenen.


Methode

Voor het identificeren van meta-analyses zijn systematische zoekacties verricht in de bibliografische databestanden van MEDLINE, PsycINFO en Cochrane Database of Systematic Reviews, met de zoektermen ‘psychodynamic’, ‘dynamic’, ‘psychoanalytic’, ‘psychoanalysis’ en ‘meta-analysis’ (zowel trefwoorden als tekstwoorden). Ook zijn literatuurlijsten van de meta-analyses die we gebruikten nagelopen op nieuwe referenties.

Eerst selecteerden we meta-analyses die specifiek gingen over de effectiviteit van psychodynamische psychotherapie bij volwassen patiënten (18–65 jaar) vergeleken met controlegroepen patiënten die op een wachtlijst stonden of die geen interventie ontvingen (inactieve controleconditie), of die een andere behandeling kregen (actieve controleconditie). De meta-analyses moesten zijn gepubliceerd in peer reviewed Engelstalige tijdschriften tussen 1 januari 2011 en 1 mei 2016. Omdat in verschillende meta-analyses dezelfde primaire onderzoeken kunnen zijn gebruikt, hebben we op basis van de literatuurlijst naar mogelijke overlap gezocht.

Naast meta-analyses van uitsluitend onderzoek naar psychodynamische psychotherapie gericht op symptoomvermindering of herstel, hebben we ook gezocht naar meta-analyses van onderzoeken naar psychotherapeutische behandelingen voor depressie, angst of persoonlijkheidsstoornissen, waaronder psychodynamische psychotherapie. We gebruiken daarvan de meest recente meta-analyses, om het overzicht van effectiviteit bij depressie, angst of persoonlijkheidsstoornissen aan te vullen. Hierbij golden dezelfde genoemde inclusiecriteria.

Ter aanvulling op ons onderzoek van de meta-analyses hebben we ten slotte ook resultaten van de meest recente primaire onderzoeken naar de effecten van psychodynamische psychotherapie geanalyseerd. Hiervoor hebben we systematisch in MEDLINE gezocht, met als zoektermen de betreffende diagnosecategorie en ‘psychodynamic’, ‘dynamic’, ‘psychoanalytic’ en ‘psychoanalysis’. Volledigheid was binnen het kader van dit artikel niet mogelijk.


Resultaten

Acht meta-analyses die zich specifiek richten op de effectiviteit van psychodynamische psychotherapie voldeden aan de inclusiecriteria (Abbass et al. 2014; Maat et al. 2013; Driessen et al. 2015; Keefe et al. 2014; Kivlighan III et al. 2015; Leichsenring en Rabung 2011; Lilliengren et al. 2016; Smit et al. 2012). Zes van deze acht meta-analyses zijn gebaseerd op onderzoeken naar de effectiviteit van kortdurende of langdurende psychodynamische psychotherapie bij allerlei psychische stoornissen, een ervan richt zich specifiek op behandeling van depressie en een andere richt zich specifiek op de behandeling van angststoornissen. In deze acht meta-analyses zijn in totaal 132 primaire onderzoeken opgenomen, waarvan 99 geïncludeerd in een meta-analyse, twintig in twee meta-analyses en dertien in drie of meer meta-analyses. Er is dus sprake van een geringe overlap (25 %).

In tab. 1 geven we een overzicht van de aangetroffen effectgrootten van onderzoek naar uiteenlopende psychoanalytische behandelingen.
Tabel 1 Overzicht van meta-analyses specifiek gericht op de resultaten van psychodynamische psychotherapie (PDPT) bij verschillende patiëntgroepen (volwassenen).

auteur(s) (publicatiejaar):

periode, aantal en soort studies, patiëntgroep

Onderzochte behandelingen en vergelijkingen met controlecondities

Pre/post: effect PDPT op symptomen, remissie en uitval

PDPT versus controles (inactief) en versus andere behandelingen (actief)

Abbass et al. ( 2014 ):

– 1975–23 juli 2012, 33 RCT’s

– 2173 ambulante patiënten (≥17 jaar) met veelvoorkomende psychische stoornissen (somatoforme 8 studies, gemende stoornissen 8 studies, angst 7 studies, depressie 5 studies, persoonlijkheidsstoornissen 3 studies, eetstoornissen en zelfvergiftiging beide 1 studie)

Individuele KPDPT (≤40 weken en sessies, gemiddeld 15,0 sessies, SD = 8,9, range 4–40). Standaardduur sessies 45–60 minuten

Gebaseerd op Malan/Davanloo (11×), PIT (Hobson) (6×), anders (16×)

Inactief:

– KPDPT versus WL en MC;

– KPDPT versus TAU (medicatie, medische begeleiding of een vorm van psychotherapeutische ondersteuning met over het algemeen een minder frequente dosering dan in KPDPT groepen)

Inactief:

– KPDPT superieur aan WL, TAU en MC in reduceren psychische symptomen (SMD −0,50- −0,71 voor depressieve klachten, angstsymptomen en algemene psychische symptomen; minimaal 18 studies) direct na behandeling en 3‑9 maanden na behandeling (SDM −0,27- −0,46, minimaal 7 studies)

– KDPDT superieur aan controlecondities in verbeteren van sociale aanpassing (SMD −0,51, 9 studies) en verminderen van interpersoonlijke problemen (SMD −0,42, 6 studies) direct na behandeling

– positieve effecten KDPDT nemen over het algemeen toe op de langere termijn (>9 maanden na behandeling)

Driessen et al. ( 2015 ):

– update review (Driessen et al. 2010) 2010-maart 2014, 54 studies (33 RCT’s, 4 niet-random vergelijkende studies, 17 naturalistische studies zonder controlegroep)

– 3946 volwassenen met stemmingsstoornissen of met klinisch relevante depressieve klachten

KPDPT (gemiddeld 18 sessies, range 3–80)

Ondersteunend (28×), expressief (21×), anders (5×)

Interpretatief (47×), emotion-focused (6×), anders (1×)

Individueel (43×), groep (9×), online (2×)

Inactief:

– KPDPT versus controlecondities (WL, TAU, placebo, online begeleiding)

Actief:

– KPDPT versus andere psychologische behandelingen (CGT, kortdurende ondersteunende psychotherapie, art therapie)

Alle studies:

– KPDPT effectief in het reduceren van psychische symptomen (algemeen, depressie, angst; d 0,79–1,18; 14–41 studies) en verbeteren interpersoonlijk functioneren (d = 0,74, 95 % CI 0,51, 0,97; 15 studies) en kwaliteit van leven (d = 0,57, 95 % CI 0,23, 0,91; 5 studies)

– effect KPDPT neemt toe (d = 0,20 tot 1,04; 3–6 studies) of blijft behouden na behandeling

Uitsluitend RCT’s

Inactief:

– KPDPT effectiever dan controlecondities direct na behandeling voor depressieve klachten (d = 0,61, 95 % CI 0,33, 0,88; NNT 2,99; 10 studies), algemene psychopathologie (d = 0,69, 95 % CI 0,16, 1,23; 4 studies), kwaliteit van leven (d = 0,49, 95 % CI 0,24, 0,73; 3 studies)

Actief:

– Individuele KPDPT even effectief als andere psychologische behandelingen voor depressieve klachten direct na behandeling (d = −0,14, 95 % CI −0,34, 0,06; 13 studies) en bij follow-up (d = −0,06, 95 % CI −0,31, 0,19; 11 studies)

– KPDPT superieur aan andere psychologische behandelingen in reduceren angstsymptomen direct na behandeling (d = 0,35, 95 % CI 0,12, 0,59, NNT = 5,10; 5 studies) en bij follow-up (d = 0,76, 05 % CI 0,23, 1,28, NNT = 2,44; 4 studies)

Keefe et al. ( 2014 ):

– 1978–2014, 14 RCT’s

– 1073 volwassenen (≥18 jaar) met angststoornissen (sociale angst/fobie 5 studies, gegeneraliseerde angst 4 studies, paniek 2 studies en posttraumatische stress 1 studie, meerdere angststoornissen 2 studies)

KPDPT (varieert van gemiddeld 8,5–40 sessies) Ondersteunend expressief (3×), kort dynamisch (3×), dynamisch ondersteunend (2×), panic-focused (2×), trauma-based (1×), focal dynamic (1×), psychodynamische groepstherapie (1×)

Inactief:

– KPDPT versus controlegroepen (doorgaans placebobehandeling, minimale behandeling of WL)

Actief:

– KPDPT versus andere psychologische behandelingen (in 13 studies uiteenlopende vorm van CGT, zoals anxiety managementtraining, CGT ± exposure, cognitieve therapie, prolonged exposure, trauma-based/systematic desentisatie en verder gedragsgerelateerde hypnotherapie, oplossingsgerichte therapie, selectieve serotonineheropnameremmers en ondersteunende therapie gebaseerd op een handleiding) Doorgaans betreft het vergelijking van meerdere behandelingen met eenzelfde dosering

– KPDPT effectief in reduceren angstsymptomen (13 studies, g = 1,06, 95 % CI 0,79, 1,33)

– percentage uitval 0‑59 % (gewogen gemiddelde 17,1 %)

– percentage remissie 24–65 % (gewogen gemiddelde 45 %, 7 studies)

– geen significant verschil tussen KPDPT en andere behandelingen in percentage uitval (p = 0,94), remissie/behandelrespons (p = 0,77)

Inactief:

– KPDPT effectiever dan controlecondities in reduceren angstsymptomen direct na beëindiging behandeling (g = 0,64, 95 % CI 0,35, 0,94; 5 studies)

Actief:

– KPDPT even effectief als andere psychologische behandelingen bij sociale angststoornis/fobie en paniekstoornis in reduceren angstsymptomen direct na beëindiging behandeling (g = 0,02, 95 % CI −0,21, 0,26; 13 studies), korte-termijn-follow-up binnen eerste jaar (g = −0,11, 95 % CI −0,45, 0,23; 10 studies) en na een jaar (g = −0,26, 95 % CI −0,90, 0,39; 5 studies)

– KPDPT ook even effectief als andere psychologische behandelingen in reduceren bijkomende depressieve symptomen direct na beëindiging behandeling (g = −0,14, 95 % CI −0,79, 0,51; 5 studies)

Kivlighan III et al. ( 2015 ):

– 1972–2012, 25 RCT’s

– 1690 volwassen patiënten met uiteenlopende stoornissen (stemming 10 studies, persoonlijkheid 6 studies, angst 4 studies, stemming en angst 3 studies, eetstoornissen en opiaatverslaving beide 1 studie)

actief:

– bonafide (Wampold et al. 1997) PDPT versus bonafide andere (niet-dynamische) psychologische behandelingen (overwegend CGT)

– uiteenlopende PDPT-vormen

Actief:

– bonafide PDPT in het algemeen even effectief als andere bona fide psychologische behandelingen direct na behandeling (g = −0,05, 95 % CI −0,18, 0,07; 20 studies) en bij follow-up

– bonafide PDPT even effectief als andere bonafide psychologische behandelingen in reduceren target-problemen (g = −0,10, 95 % CI −0,23, 0,02; 19 studies), non-target-problemen (g = 0,10, 95 % CI −0,10, 0,29; 17 studies) en in structurele verandering (g = −0,10, 95 % CI −0,52, 0,33; 6 studies) na controle voor behandelduur

– geen significant verschil in toename effectgrootte na beëindiging behandeling tussen de bonafide behandelingen

Leichsenring en Rabung ( 2011 ):

– januari 1960–april 2010, 9 RCT’s, 1 niet-random vergelijkende studie

– 971 volwassen ambulante patiënten (≥17 jaar) met complexe stoornissen (persoonlijkheid, chronische psychische stoornissen of meer dan één psychische stoornis)

LPDPT (>1 jaar of 50 sessies) en behandeling beëindigd Gemiddeld aantal sessies 120,5 (SD = 117,5)

Gemiddelde behandelduur 78,0 weken (SD = 38,2)

Actief:

– LPDPT versus kortere psychologische behandelingen (uiteenlopende vormen van CGT/CT), cognitieve analytische therapie, DGT, KDPDT, gezinstherapie, oplossingsgerichte therapie, gestructureerde klinische begeleiding of TAU

– gemiddeld 45,5 (SD = 28,1) sessies in de vergelijkingsgroepen, gemiddelde behandelduur 62,9 weken (SD = 24,0)

Actief:

– LPDPT superieur aan minder intensieve (korte) psychologische behandelingen in het algemeen (overall d = 0,54, 95 % CI 0,41, 0,67; 10 studies), in verminderen target-problemen (d = −0,49, 95 % CI −0,27, −0,71; 9 studies), psychiatrische symptomen (d = −0,44, 95 % CI −0,15, −0,73; 9 studies) en verbeteren van persoonlijk (d = 0,68, 95 % CI 0,31, 1,04; 7 studies) en sociaal functioneren (d = 0,62, 95 % CI 0,18, 1,06; 8 studies)

Lilliengren et al. ( 2016 ):

– 1978–2014, 28 RCT’s

– 1782 volwassenen met stemmingsstoornissen, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, gemengde stoornissen

kortdurende experientiële dynamische therapie (EDT) gebaseerd op Malan/Davanloo

Individueel (23×), groep (4×), online begeleide zelfhelp (1×)

Inactief:

– EDT versus controlecondities (WL, TAU, ongestructureerde supportgroepen of MC)

Actief:

– EDT versus andere behandelingen (psychologisch/farmacologisch)

– EDT effectief in reduceren psychische symptomen (vooral algemene, angst, depressie) en verbeteren (interpersoonlijk) functioneren, kwaliteit van leven (wisselend aantal studies: 6–26, d 1,09–1,33)

– percentage uitval 0–59 % (gemiddeld 16,3 %) (26 studies)

– effect EDT neem toe na behandeling (wisselend aantal studies: 5–17).

– pre/post-subgroepanalyse: geen significant verschil in effectgrootte EDT, gebaseerd op Malan (20 studies) of Davanloo (6 studies).

– effect individuele EDT (21 studies) groter dan van groepsvormen (4 studies) (p = 0,003)

– effect EDT groter bij depressie dan bij de andere drie diagnostische groepen

Inactief:

– EDT effectiever dan controlecondities in reduceren uiteenlopende psychische symptomen direct na beëindiging behandeling (Cohens d 0,39–0,65, 3–16 studies) en ook bij follow-up (Cohens d 0,26–0,62, 2‑4 studies)

Actief:

– EDT even effectief als andere behandelingen (psychologisch/farmacologisch) in het reduceren van uiteenlopende psychische symptomen direct na behandeling (Cohens d −0,15–0,13, 2–14 studies) en bij follow-up (Cohens d 0,01–0,64, 1–10 studies).

– EDT is wellicht op langere termijn superieur aan ondersteunende therapie (d = 0,97 % CI 0,58, 1,36, p < 0,001; 4 studies)

Inactief en actief:

– geen significant verschil tussen EDT en (in)actieve controles in percentage uitval (p = 0,32) (inactieve 15,3 %, actieve 16,7 %)

Maat et al. ( 2013 ):

– 1970–2011, 14 (13 pre-post cohortstudies zonder een controlegroep, 1 RCT)

– 603 volwassenen (18–65 jaar) met depressie, angststoornissen, eetstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, werkproblemen, psychosomatische klachten, en misbruik van psychoactieve middelen

Psychoanalyse en langdurende psychotherapie (bankanalyse, 2–5 sessies per week)

Afgeronde behandeling

Aantal sessies per patiënt 234-971, behandelduur 2,5–6,5 jaar

– psychoanalyse over het algemeen effectief in reduceren symptomen en verbeteren persoonlijk en sociaal functioneren direct na behandeling (d = 1,27, 95 % CI 1,03, 1,50, p < 0,01; 10 studies; effect op symptomen d = 1,52, 95 % CI 1,20, 1,84, p < 0,01 en op persoonlijk en sociaal functioneren d = 1,08, 95 % CI 0,89, 1,26, p < 0,01) en bij follow-up (d = 1,46, 95 % CI 1,08, 1,83, p < 0,01; 5 studies; effect op symptomen d = 1,65, 95 % CI 1,24, 2,06, p < 0,01 en op persoonlijk en sociaal functioneren d = 1,31, 95 % CI 1,00, 1,62, p < 0,01).

– percentage uitval varieert van 3–33 % (9 studies)

Smit et al. ( 2012 ):

– tot juli 2011, 10 RCT’s en 1 quasi-random vergelijkende studie

– duidelijk gedefinieerde psychische stoornissen, uitgezonderd schizofrenie

– primaire diagnose: borderlinepersoonlijkheidsstoornis (6 studies), eetstoornissen (2 studies), angst- en/of stemmingsstoornissen (2 studies), cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen (1 studie)

LPDPT

(minstens 40 sessies en langer dan een jaar)

Actief:

– LPDPT versus controlecondities (in volgorde van geselecteerde voorkeur: een evidence-based niet-psychodynamische behandeling (zoals CGT, interpersoonlijke psychotherapie) en/of kortdurende behandeling, gestructureerde niet-evidence-based behandeling met eenzelfde intensiteit of eenzelfde format (individueel/groep) of setting (ambulant/klinisch), of geen behandeling (bijvoorbeeld wachtlijst))

Actief:

– LPDPT even effectief als controlecondities in het algemeen (overall d = 0,33 95 % CI −0,31, 0,96, p = 0,32; 10 studies)

– primaire uitkomst (% herstel vastgesteld over de langste follow-up-periode): LPDPT even effectief als controlecondities, inclusief gebruikelijke behandeling (odds ratio = −0,00, 95 % CI −0,17, 0,17, p = 0,96, 5 studies)

– Secundaire uitkomst: LPDPT even effectief als controlecondities in verminderen target problemen (d = −0,05, 95 % CI −0,55, 0,46 9 studies), psychiatrische symptomen (d = 0,69, 95 % CI −0,19, 1,57; 8 studies), persoonlijk functioneren (d = 0,17, 95 % CI −0,25, 0,59; 2 studies), sociaal functioneren (d = 0,20, 95 % CI −0,10, 0,50; 5 studies) en kwaliteit van leven (d = −0,37, 95 % CI −0,78, 0,04; 2 studies)

– subgroepanalyse reduceren kernproblemen: LPDPT superieur aan andere psychologische behandelingen zonder gespecialiseerde psychotherapeutische component (d = 0,57, 95 % CI 0,21, 0,93, p = 0,002; 3 studies) maar niet aan andere gespecialiseerde psychotherapeutische behandelingen (d = −0,30, 95 % CI −0,94, 0,34; 6 studies)

EDT = experientiële dynamische therapie; PDPT = psychodynamische psychotherapie; KPDPT = kortdurende psychodynamische psychotherapie; LPDPT = langdurende psychodynamische psychotherapie; PIT = Psychodynamic Interpersonal Therapy; CGT = cognitieve gedragstherapie; DGT = dialectische gedragstherapie; RCT = randomised controlled trial; SD = standaarddeviatie of -afwijking; SMD = gestandaardiseerd gemiddeld verschil; g = Hedge’s g; d = Cohens d; CI = 95 % Confidence Interval; p = p‑waarde of overschrijdingskans; ns = niet-significant; NNT = number needed to treat; WL = wachtlijst; MC = minimaal contact; TAU = gebruikelijke behandeling.

De resultaten zijn niet eenduidig te interpreteren, omdat meestal niet veel meer bekend is over de interventie dan dat de behandelmethode is gebaseerd op psychodynamische of psychoanalytische uitgangspunten. Sommige onderzoekers (Kivlighan III et al. 2015) hebben dit opgelost door clinici te laten beoordelen of ze de in het onderzoek beschreven behandeling als ‘bonafide’ psychodynamisch of niet-psychodynamisch definiëren. Werkzaamheid werd meestal aangetoond aan de hand van inactieve controlecondities. Als er wel vergeleken werd met een andere specifieke behandeling, dan betrof dit meestal een vorm van cognitieve gedragstherapie (CGT).

We vonden ook vijf meta-analyses van RCT’s naar de effecten van uiteenlopende psychotherapeutische behandelingen, zoals psychodynamische psychotherapie, bij depressie (Barth et al. 2013), bij angst (Bandelow et al. 2015; Mayo-Wilson et al. 2014; Pompoli et al. 2016) of bij persoonlijkheidsstoornissen (Stoffers et al. 2012).

We bespreken nu eerst de zes meta-analyses van onderzoeken naar de effectiviteit van kortdurende of langdurende psychodynamische psychotherapie bij diverse psychische stoornissen. Daarna behandelen we de andere meta-analyses van onderzoeken naar het effect van psychotherapie bij depressieve stoornissen, angststoornissen of persoonlijkheidsstoornissen. Nieuwe ontwikkelingen op basis van onderzoeken die na publicatie van de meta-analyses zijn verschenen, worden in de besprekingen meegenomen.


Effectiviteit bij gemengde stoornissen
Kortdurende psychodynamische psychotherapie

Twee meta-analyses (Abbass et al. 2014; Lilliengren et al. 2016) betreffen de werkzaamheid van therapieën gebaseerd op het werk van Malan en/of Davanloo, zoals de Affect Fobie Therapie (AFT). Deze experientiële dynamische therapieën (EDT) leggen de nadruk op het naar voren halen en verwerken van gevoelens.

EDT is effectiever dan inactieve controlecondities bij het reduceren van algemene psychische symptomen, depressieve klachten en angstsymptomen direct na afloop van behandeling (zie tab. 1) en voor depressieve klachten en angstklachten bij de follow-up-metingen na gemiddeld 11,5 maanden. Vergelijking van EDT met actieve controlecondities (zoals medicatie, CGT of ondersteunende therapie) liet geen verschil in effectiviteit zien direct na afloop van de behandelperiode (Lilliengren et al. 2016). Uit subgroepanalyses blijkt dat EDT waarschijnlijk het effectiefst is bij depressie en dat individuele EDT een significant grotere klachtenreductie geeft dan groeps-EDT.

De effectiviteit en toepasbaarheid van Davanloo’s intensieve kortdurende psychoanalytische psychotherapie werd bevestigd in een grootschalige studie (412 patiënten) in de specialistische GGZ (Johansson et al. 2014). Nadat Abbass et al. (2014) hun meta-analyse publiceerden, bleek bij nieuw verkennend onderzoek dat intensieve kortdurende psychoanalytische psychotherapie (acht weken) bij opgenomen patiënten met depressie en angststoornissen die niet van eerdere behandelingen hadden geprofiteerd, leidde tot significante vermindering van psychische symptomen en interpersoonlijke problemen (Solbakken en Abbass 2015).

De medische kosten kunnen aanzienlijk worden gereduceerd: een therapie met intensieve kortdurende psychoanalytische psychotherapie van gemiddeld 7,3 sessies levert een besparing op van 12.628 dollar per patiënt, bij follow-up na drie jaar (Abbass et al. 2015).

Langdurende psychodynamische psychotherapie

De meta-analyse van Leichsenring en Rabung (2011) laat zien dat langdurende psychodynamische psychotherapie met een duur van minstens een jaar of vijftig sessies superieur is aan minder intensieve vormen van psychotherapie bij complexe psychische aandoeningen.

Smit et al. (2012) vinden in hun meta-analyse dat langdurende psychoanalytische psychotherapie bij patiënten met uiteenlopende psychische stoornissen geen verschil in frequentie van herstel heeft, vergeleken met allerlei andere behandelingen. Zij tekenen bij hun meta-analyse wel aan dat deze is gebaseerd op de gegevens van acht RCT’s bij zeer verschillende groepen klachten (zoals eetstoornissen, bipolaire stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen). Die RCT’s verschilden nogal wat betreft de grootte en de richting van de effectmaten. Doordat slechts acht RCT’s werden geïncludeerd, konden Smit et al. geen subgroepanalyse of meta-regressie doen om de methodologische verschillen te onderzoeken.

De onderzoekers van CvZ konden destijds geen RCT’s of vergelijkende cohortstudies vinden voor psychoanalyse. Zij concluderen op basis daarvan dat evidentie voor de werkzaamheid van psychoanalyse ontbreekt. Maat et al. (2013) includeerden in hun meta-analyse naar het effect van psychoanalyse voornamelijk pre/post-cohortonderzoeken, waarbij een score op een meting voor de behandeling wordt vergeleken met de score na de behandeling. Op basis van pre/post-cohortonderzoeken zonder controleconditie kan niet aangetoond worden dat bij individuele behandeling voldoende patiënten beter af zijn met psychoanalyse dan zonder.

Zij beschrijven ook twee quasi-experimentele (gecontroleerde) studies met op termijn gunstige uitkomsten voor psychoanalyse of hoogfrequente psychoanalytische psychotherapie (Knekt et al. 2011; Huber et al. 2012a, 2012b). Zij concluderen dat er aanwijzingen voor de werkzaamheid zijn, maar de schaarste aan vergelijkend onderzoek achten zij een serieuze beperking.

Recente, nog niet in meta-analyses geïncludeerde onderzoeken laten ook gunstige resultaten zien voor langdurende psychodynamische psychotherapie. Een longitudinale cohortstudie (Nolte et al. 2016) onder 342 ambulante patiënten toonde aan dat langdurende psychodynamische psychotherapie werkzaam is, en dat bij een subgroep patiënten met depressie of een obsessieve-compulsieve stoornis doorbehandelen na het eerste jaar duidelijk meeropbrengst oplevert (medium effectgrootten respectievelijk 0,61 en 0,47).

Een RCT laat zien dat de toevoeging van langdurende psychodynamische psychotherapie aan de gebruikelijke behandeling bij patiënten met een therapieresistente depressie, 24-42 maanden na de start van de behandeling tot een significante vermindering van symptomen en verbetering in sociaal functioneren leidt (Fonagy et al. 2016).

Ook bleek dat langdurende psychodynamische psychotherapie alleen en in gecombineerde behandeling met fluoxetine effectiever was dan farmacotherapie alleen, bij ambulante patiënten met een middelmatige depressie (Bastos et al. 2015).

Kortdurende versus langdurende psychodynamische psychotherapie

Een recente nieuwe ontwikkeling is het vergelijken van het effect van kortdurende versus langdurende psychodynamische psychotherapie. In een quasigerandomiseerde studie (Knekt et al. 2016) bleek bij effectmeting over een korte follow-up-periode langdurend minder effectief dan kortdurend bij behandeling van angst- en stemmingsstoornissen. Maar op de langere duur had langdurend meerwaarde in termen van symptoomreductie, arbeidsgeschiktheid en remissie van psychische symptomen (langdurend 62 %, kortdurend 45 %).

In een RCT bleken kortdurende (twintig sessies) en langdurende (tachtig sessies) dynamische groepstherapie bij ambulante patiënten met gemengde stoornissen over een periode van drie jaar even effectief wat betreft verbetering van sociaal en persoonlijk functioneren. De langdurende variant bleek echter effectiever wat betreft symptoomvermindering (Fjeldstat et al. 2015), in het bijzonder bij patiënten met comorbide persoonlijkheidsproblematiek (Lorentzen et al. 2015).


Effectiviteit bij specifieke stoornissen
Depressieve stoornissen

In de meta-analyse van Driessen et al. (2015) bleek kortdurende psychodynamische (steungevende) psychotherapie (KPSP) effectiever voor het reduceren van psychische klachten dan inactieve controlecondities en bleek de effectiviteit niet significant te verschillen van die van andere evidence-based psychotherapieën bij depressie (zoals CGT). De netwerk meta-analyse van Barth et al. (2013), waarbij de werkzaamheid van zeven psychotherapeutische interventies bij depressie werd onderzocht, liet zien dat kortdurende psychodynamische psychotherapie evenals de meeste andere interventies effectiever is dan een wachtlijstconditie.

Het ontbreken van een verschil in effectiviteit tussen KPSP en CGT wordt ondersteund door de resultaten van een recente zogenoemde noninferiority trial, bedoeld om aan te tonen dat een behandeling niet minder effectief is dan een standaardbehandeling (Connolly Gibons et al. 2016). Een belangrijke voorspeller van behandelsucces bij stemmingsstoornissen blijkt de mate van rijpheid van de afweerstijl te zijn (Laaksonen et al. 2014); mogelijk is dat zelfs belangrijker dan het verschil in steungevende versus inzichtgevende interventies (Hendriksen et al. 2013).

Subgroepanalyse in de meta-analyse van Driessen et al. (2015) laat zien dat ambulante depressieve patiënten met een comorbide persoonlijkheidsstoornis minder profiteren van de behandeling dan patiënten zonder comorbide persoonlijkheidsstoornis. In een eerdere meta-analyse (gebaseerd op voor- en nametingen) onder zowel klinische als ambulante patiënten waren er aanwijzingen voor de werkzaamheid van kortdurende psychodynamische psychotherapie bij deze groep patiënten (Abbass et al. 2011).

Driesen et al. (2016) laten in een post-hocanalyse op basis van gegevens uit een grootschalige RCT zien dat de mate van comorbide angstklachten en de duur van de depressieve periode mogelijk factoren zijn die gerelateerd zijn aan differentiële effectiviteit van KPSP en CGT. KPSP bleek effectiever bij volwassen patiënten met een matige depressie die bij aanvang van de behandeling relatief weinig comorbide angstsymptomen rapporteerden (d = −0,40) en bij volwassen patiënten met ernstige, langer dan een jaar durende depressieve klachten die aanvullend werden behandeld met antidepressiva (d = −0,31). CGT bleek effectiever (d = 0,83) bij patiënten bij wie de depressie korter dan een jaar duurde. Dit vraagt zowel om vervolgonderzoek als procesonderzoek naar werkzame bestanddelen van psychodynamische psychotherapie bij depressie (Fisher et al. 2016).

Onderzoek naar de vraag of praten, pillen of een combinatie van beide het meest effectief is bij behandeling van depressie, wijst uit dat psychodynamische psychotherapie en CGT niet onderdoen voor het effect van antidepressiva (Driessen et al. 2015). Er zijn aanwijzingen dat toevoeging van KPSP aan medicatie meerwaarde kan hebben bij de behandeling van depressie (Dekker et al. 2014).

Angststoornissen

In de meta-analyse van Keefe et al. (2014) bleek psychodynamische psychotherapie superieur aan een wachtlijstconditie en even effectief in de vermindering van angstsymptomen als andere psychotherapeutische behandelingen (zoals CGT) bij frequent voorkomende angststoornissen, in het bijzonder sociale angststoornis en paniekstoornis. Het effect van psychodynamische psychotherapie lijkt nog toe te nemen na beëindiging van de behandeling en is sterker naarmate de therapeut meer ervaring heeft.

De netwerk meta-analyse van Mayo-Wilson et al. (2014) liet zien dat psychodynamische psychotherapie effectiever is dan een wachtlijstconditie bij de behandeling van sociale angststoornis. Ze was in deze meta-analyse even effectief als een placebobehandeling, maar inferieur aan CGT. Van de 101 onderzoeken in deze meta-analyse ging het echter bij slechts drie onderzoeken om psychodynamische psychotherapie.

In een recente meta-analyse (gebaseerd op voor- en nametingen) naar farmacotherapie en psychotherapie bij frequent voorkomende angststoornissen bleek dat psychotherapie (waaronder vijf RCT’s gericht op psychodynamische psychotherapie) minder effectief was dan behandeling met medicatie (Bandelow et al. 2015).

De recente RCT van Leichsenring et al. (2014) ondersteunt de bevindingen uit de meta-analyses dat psychodynamische psychotherapie superieur is aan een wachtlijstconditie en even effectief is als CGT bij sociale-angststoornis. Haar behandeleffecten houden 1‑2 jaar na de behandeling aan. De responsepercentages (70 %) en remissiepercentages (40 %) zijn vergelijkbaar voor psychodynamische psychotherapie en CGT. Vergeleken met andere patiëntkenmerken (demografische kenmerken, comorbide psychische problemen, interpersoonlijke problemen en persoonlijkheid) lijkt de ernst van de angstklachten het behandelresultaat het beste te voorspellen (Wiltink et al. 2016).

Meer kennis over de voorspellers van een behandeluitkomst is nodig om de (kosten)effectiviteit van verschillende psychotherapeutische benaderingen bij sociale angst te kunnen vergroten (Egger et al. 2016).

Bij een recente meta-analyse naar de behandeling van een paniekstoornis, al dan niet met agorafobie, werd een aanwijzing voor de werkzaamheid van psychodynamische psychotherapie gevonden (Pompoli et al. 2016). Deze conclusie was gebaseerd op twee onderzoeken, maar inmiddels is de wetenschappelijke onderbouwing sterker geworden.

Milrod et al. (2015) vergeleken in twee verschillende instellingen de werkzaamheid van panic-focused psychodynamische psychotherapie (19-24 sessies in twaalf weken; Milrod et al. 1997) met CGT en met applied relaxation bij 201 patiënten. De opmerkelijke uitkomst is dat in de ene instelling geen significante verschillen in effectiviteit werden aangetroffen, terwijl in de andere instelling psychodynamische psychotherapie minstens even effectief bleek als CGT (respectievelijk 71 % en 65 % responder) en superieur aan applied relaxation (30 % responder). Patiënten met ernstige klachten vielen vaker uit bij applied relaxation (41 %), dan bij CGT (25 %) of psychodynamische psychotherapie (22 %).

Terzijde maken we hier een opmerking over de werkzaamheid van online psychodynamische therapie bij depressie en angst, waarover nog weinig bekend is. De resultaten van een aantal Zweedse RCT’s laten zien dat online begeleide zelfhulp, gebaseerd op psychodynamische principes, veelbelovend is voor volwassenen met een depressie of een (gegeneraliseerde) angststoornis (Anderson et al. 2012; Johansson et al. 2012, 2013). In termen van een klinisch relevant effect op de gezondheid lijkt online begeleide zelfhulp gebaseerd op psychodynamische of CGT-principes even goed te werken (Anderson et al. 2012). In de RCT van Johansson et al. (2013) profiteerden patiënten met een depressie of angststoornis van deze blended vorm van AFT.

Persoonlijkheidsstoornissen

Hoewel psychotherapie de eerstekeuzebehandeling is voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis, zijn er naar ons weten geen meta-analyses die exclusief zijn gericht op de effectiviteit van psychodynamische behandelingen hiervoor. Wel vonden we primaire onderzoeken naar de effectiviteit van psychodynamische psychotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen, opgenomen in zes van de acht in het voorgaande genoemde meta-analyses (Leichsenring en Rabung 2011; Smit et al. 2012; Maat et al. 2013; Abbass et al. 2014; Kivlighan III et al. 2015; Lilliengren et al. 2016).

Een meta-analyse naar de effectiviteit van behandelingen bij een borderlinepersoonlijkheidsstoornis integreerde de resultaten van 28 RCT’s, waarbij allerlei specifieke therapieën wat betreft een aantal criteria (ernst van de borderlinepathologie, DSM-criteria, geassocieerde pathologie, uitval uit behandelingen en negatieve effecten) werden vergeleken met een controle-interventie (Stoffers et al. 2012). De onderzochte interventies waren onder andere dialectische gedragstherapie (DGT), Mentalization Based Treatment (MBT), Schema Focused Therapy (SFT) en Transference Focused Psychotherapy (TFP). Hoewel ze onderling aanzienlijk verschillen, bleken ze alle werkzaam. Toegespitst op psychoanalytische psychotherapie bleek MBT ten opzichte van treatment as usual in uiteenlopende settingen werkzaam, maar ze werd niet vergeleken met een specifieke andere interventie. Daarentegen is TFP slechts met SFT vergeleken en niet met treatment as usual (wat meestal de eerste stap is). Beide bleken in hoge mate werkzaam, maar doordat TFP een hogere uitval had, deed SFT het bij vergelijking beter.

De auteurs concluderen voorzichtig dat er indicaties zijn voor de werkzaamheid, zowel als psychotherapie onderdeel is van een uitgebreid pakket, als wanneer ze als enige interventie wordt aangeboden. Maar ze schrijven ook dat geen van de behandelingen een ‘robuuste evidentiebasis’ heeft voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen.

Na de meta-analyse van Stoffers is nog een RCT gepubliceerd, waarbij TFP is vergeleken met psychotherapie door experts in de behandeling van borderlinepatiënten; TFP gaf minder uitval van patiënten te zien en verbetering op meer symptoomgebieden (Doering et al. 2010).

De werkzaamheid van MBT bij borderlinepersoonlijkheidsstoornis wordt ondersteund door de resultaten van een recent gerandomiseerd onderzoek (Jørgensen et al. 2013) en van een Nederlands patiëntcontroleonderzoek met matching op basis van propensity scores (Bales et al. 2015). Deze scores maken het mogelijk observationeel onderzoek te doen dat lijkt op een RCT. Patiënten die een achttien maanden durend dagklinisch behandelprogramma volgden, werden daartoe gematcht met patiënten die een andere vorm van gespecialiseerde psychotherapie ontvingen. Er werden grotere verbeteringen gevonden voor MBT na 18 en 36 maanden, zowel wat betreft de psychische symptomen als wat betreft het functioneren.

In de gerandomiseerde studie, waarbij MBT werd vergeleken met ondersteunde psychotherapie bij borderlinepatiënten, gaf MBT een grotere verbetering in algemeen functioneren te zien (Jørgensen et al. 2013). Bij MBT kwam een grotere groep patiënten in remissie, maar het verschil met de controlegroep was niet significant.

Tot slot: uit een recente RCT blijkt dat psychoanalytische interactionele therapie en niet-protocollaire psychoanalytische psychotherapie in gelijke mate effectief zijn en superieur zijn aan wachtlijstcondities of treatment as usual bij patiënten met cluster-B-persoonlijkheidsstoornissen (Leichsenring et al. 2016). Er waren geen verschillen in effectiviteit naar type cluster-B-persoonlijkheidsstoornis.


Discussie

Dit artikel geeft een overzicht van de resultaten van acht meta-analyses die zich specifiek richtten op de effectiviteit van psychodynamische psychotherapie bij volwassenen met depressie, angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. We selecteerden meta-analyses van goede kwaliteit van de laatste vijf jaar. De grote heterogeniteit van de geïncludeerde onderzoeken maakt een eenduidige conclusie over de werkzaamheid niet mogelijk.

In hoofdlijnen zien we echter het volgende: voor talloze psychoanalytische behandelingen bestaat voldoende evidentie om aan de ZN-eisen voor evidence-based medicine te voldoen. Voor psychoanalyse hebben we sinds de negatieve beslissing van CvZ in 2010 twee quasi-experimentele onderzoeken aangetroffen die de superioriteit ten opzichte van andere behandelingen op langere termijn aantonen. Dat is een schrale oogst, in zes jaar.

De werkzaamheid van psychodynamische psychotherapie ten opzichte van inactieve controlecondities (zoals treatment as usual of een wachtlijst) is voor zowel kortdurende als langdurende psychodynamische psychotherapie vastgesteld. Bij kortdurende psychotherapie zien we een aantal onderzoeken die vinden dat psychodynamische psychotherapie even effectief is als andere behandelingen. Langdurende psychotherapie blijkt superieur aan behandelingen die geen gespecialiseerde psychotherapeutische component hebben, even effectief als andere gespecialiseerde behandelingen (Smit et al. 2012) en superieur aan minder intensieve behandelingen (Leichsenring en Rabung 2011).

Voor depressieve stoornissen is er bewijs dat psychodynamische psychotherapie effectief is. Er is enige evidentie voor de werkzaamheid van de specifieke vormen experiëntiële dynamische therapie (EDT), AFT en KPSP. Omdat verschillende vormen van psychodynamische psychotherapie effectief lijken te zijn, pleiten Leichsenring en Schauenburg (2014) voor een uniform psychodynamisch model voor de behandeling van depressie, waarin zowel het werken in de therapeutische relatie, de overdracht en tegenoverdracht, als de focus op affect en de afweer daarvan centraal staat. Zij verwachten dat met een dergelijk geïntegreerd psychoanalytisch behandelmodel de status van psychodynamische psychotherapie steviger wetenschappelijk onderbouwd kan worden en de training van therapeuten en kennisoverdracht naar de klinische praktijk makkelijker wordt.

Een klinisch relevante vraag is of verschillende groepen depressieve patiënten in gelijke mate profiteren van psychotherapie. Wetenschappelijk onderzoek richt zich steeds meer op de vraag welke patiënten baat hebben bij welke psychotherapeutische benadering (differentiële effectiviteit) en op werkzame ingrediënten van bestaande effectieve therapieën. Ook is het interessant na te gaan welke patiënten meer zouden profiteren van een behandeling waarin ook de achterliggende persoonlijkheidsproblematiek wordt behandeld, in plaats van dat alleen de depressie op de voorgrond staat.

Onderzoek naar psychodynamische psychotherapie bij angststoornissen heeft zich tot nu toe vooral gericht op drie frequent voorkomende stoornissen: de sociale angststoornis/fobie, paniekstoornis en gegeneraliseerde angststoornis. We constateerden al dat EDT, AFT en panic-focused psychotherapy bewezen effectief zijn. Leichsenring en Salzer (2014) hebben een uniform (transdiagnostisch) behandelprotocol bij angststoornissen voorgesteld. Want, zeggen zij, hoewel er bewijs is voor de werkzaamheid van psychodynamische psychotherapie bij deze stoornissen, vallen de behandelresultaten tegen wanneer je naar de response- en terugvalpercentages kijkt.

Daarom is het integreren van werkzame psychodynamische ingrediënten in een enkel behandelmodel het proberen waard. Het gebruikmaken van uniform omschreven psychodynamische psychotherapeutische interventies vergroot de kans voor opname in meta-analyses. Deze behandelvormen zouden dan ook in de opleiding voor psychotherapeut en klinisch psycholoog gedoceerd kunnen worden, zoals nu al het geval is met KPSP, AFT, MBT en TFP.

Onderzoek naar de behandeling van persoonlijkheidspathologie verkeert in een beginfase. We beschreven de werkzaamheid van verschillende psychodynamische vormen van psychotherapie (MBT, TFP). We weten nog weinig over onderliggende factoren van effectiviteit en werkingsmechanismen van psychodynamische therapie bij persoonlijkheidsstoornissen.

Borderlinepathologie wordt wel gerelateerd aan onveilige gehechtheid en gebrekkig reflectief functioneren (o. a. Fonagy et al. 2000). De veronderstelling is dan dat, als deze patiënten op symptoomniveau verbeteren, de onderliggende gehechtsheidsstijl en het reflecterend vermogen ook in positieve zin verbeteren (zie Draijer 2015). In twee RCT’s bleken deze veranderingen niet bij de controlecondities (zoals DGT) maar wel bij TFP op te treden: de ernst van de symptomen nam af, maar ook werd de gehechtheid veiliger en verbeterde het reflectief functioneren (Clarkin et al. 2007; Doering et al. 2010). Ook de persoonlijkheidsorganisatie verbeterde, zoals vastgesteld met het Structured Interview of Personality Organization (Doering et al. 2010; Fischer-Kern et al. 2015).

Dergelijke nieuwe uitkomstmaten voor structurele gegevens van de persoonlijkheid laten zien dat TFP bijdraagt in verbeteringen in wat Kernberg de belangrijkste criteria noemt: liefde en werk. Patiënten gaan beter functioneren binnen relaties, zowel privé als op het werk, doordat ze niet meer voortdurend vijandigheid en onveiligheid om zich heen zien. Hun innerlijke wereld wordt veiliger en humaner en ze kunnen de eigen en andermans beperkingen beter verdragen – een belangrijke voorwaarde om gelukkig te kunnen worden.

In de nabije toekomst ligt de uitdaging dergelijk onderzoek ook uit te voeren bij behandeling van andere persoonlijkheidsstoornissen, zoals de vaak lastig te behandelen narcistische persoonlijkheidsstoornissen (Diamond et al. 2013). Niet zelden wordt deze diagnose gemist en wordt de comorbide depressie tevergeefs klachtgericht behandeld, maar bovendien dreigt uitval uit de behandeling en suïcide.

Een beperking van ons onderzoek is gelegen in de verschillen in kwaliteit van de geïncludeerde onderzoeken; dit betekent dat enige voorzichtigheid bij het interpreteren van de uitkomsten in tab. 1 gewenst is. Ook belemmert de grote mate van heterogeniteit in de aangeboden interventies, de patiëntkenmerken, de gebruikte criteria en de instrumenten daarvoor en de follow-up-perioden het trekken van ‘harde’ algemene conclusies over de effectiviteit van specifieke vormen of de uitvoering (ambulant, klinisch, individueel of groep) van psychodynamische psychotherapie. Doordat analyses soms over een gering aantal onderzoeken (≤5) zijn uitgevoerd, zijn de bevindingen niet eenduidig te interpreteren.

Dit laatste geldt in het bijzonder voor de meta-analyses naar het effect van psychotherapeutische behandelingen in het algemeen, waardoor niet duidelijk wordt of psychodynamische psychotherapie even grote effecten op vermindering van symptomen heeft, als andere psychotherapieën.


Tot besluit

Na bestudering van de meta-analyses dringt zich een aantal vragen op. Ten eerste: wat hebben we hieraan in de praktijk? Wat doen we als een patiënt met complexe problematiek onze hulp inroept; iemand die niet voldoet aan de criteria voor een enkelvoudige depressie of een persoonlijkheidsstoornis, maar die een wirwar aan klachten en symptomen vertoont? En in hoeverre kan een goedopgeleide psychoanalytisch psychotherapeut hiermee uit de voeten? Gooien we niet het kind (de zorgvuldige manier van diagnostiek en contact maken van de psychoanalyse) met het badwater (‘geen evidence-based medicine’) weg, als alle behandelingen in een strak protocol moeten worden gevat? Het grootste probleem is dat er meer psychopathologie die psychodynamisch behandeld zou kunnen worden niet onderwerp van RCT is dan wel, en dat er dus grote gaten zitten in wat is onderzocht en wat als evidence-based medicine beschouwd kan worden.

Ten tweede: is symptoomvermindering het enige criterium dat relevant is? Het werd in elk geval in de besproken meta-analyses steeds als criterium voor vergelijkbaarheid gehanteerd. De sociaalwetenschappelijke onderzoekstraditie van het effectonderzoek is sterk georiënteerd op een psychiatrisch symptomatisch en klachtgericht gedacht (DSM-)begrippenkader, waarbij verbetering vooral in termen van symptoomreductie wordt geoperationaliseerd. Maar de meer structurele, psychoanalytische concepten zijn wat betreft het persoonlijk en relationeel functioneren minstens zo relevant, zo niet relevanter. Zij zijn van doorslaggevende betekenis voor het persoonlijk en sociaal functioneren.

Wij constateren dat psychodynamische aspecten van psychopathologie (gehechtheid, reflectief functioneren, persoonlijkheidsorganisatie), die uiterst relevant zijn voor psychodynamische psychotherapie, vaker niet dan wel onderwerp van een RCT zijn.

Wij stellen op basis van de beschikbare meta-analyses vast dat er voldoende wetenschappelijke evidentie bestaat om psychodynamische psychotherapie te handhaven in het verzekerde pakket, als we de maatstaven van ZN hanteren. Voor de behandeling van depressie is er substantieel en voor sommige angststoornissen enig bewijs voor de werkzaamheid van psychodynamische psychotherapie. Voor de persoonlijkheidsstoornissen blijkt een aantal psychotherapeutische protocollen werkzaam: naast SFT en DGT, de psychodynamische MBT en TFP.

Deze interventies zijn echter nog relatief weinig vergeleken met specifieke andere interventies. Ook is er nog weinig bekend over welk protocol het beste aansluit bij welk soort patiënt (verschillen in ernst, mate van narcisme, enzovoort). We weten nog weinig over welke patiënt (verschillen in ernst en chroniciteit, aard van de comorbiditeit) het meest baat heeft bij welke behandeling.

De maatstaven voor evidence-based medicine die thans worden gehanteerd door het Zorginstituut Nederland lijken ruimer dan die waarop in 2010 de psychoanalyse werd verworpen. Op grond van de geciteerde passages uit de maatstaven van Zorginstituut Nederland zou je kunnen veronderstellen dat de psychoanalyse nu zou zijn beoordeeld als werkzaam, zij het op wankele basis. De psychoanalyse is indertijd afgerekend op het ontbreken van ‘quasi-experimental studies or cohorts comparing psychoanalysis with any other treatment or no treatment in patients with mental disorders’ (Smit et al. 2012). Daar zijn er nu in elk geval twee van (Knekt et al. 2011; Huber et al. 2012a, 2012b).

Vanwege het niet kunnen blinderen van de vergelijkingscondities en het niet kunnen vinden van een evenwaardige vergelijkingsconditie liggen RCT’s in het geval van psychoanalyse echter niet voor de hand. Wachtlijstcondities zijn bij langdurende behandelingen evenmin mogelijk, om ethische redenen.

De overleving en doorontwikkeling van psychodynamische behandelmethoden zijn gebaat bij een juiste keuze van het ROM-instrumentarium, omdat daarmee betrekkelijk eenvoudig cohortonderzoek mogelijk zou zijn. Meta-analyses verbeteren sterk, als men tot eenduidige afspraken komt over het instrumentarium aan de hand waarvan effect wordt vastgesteld (bijvoorbeeld de BPDSI als maat van ernst van BPS-symptomen). Hetzelfde geldt voor een maat voor sociaal functioneren en kwaliteit van leven.

Psychodynamische psychotherapie is aanmerkelijk minder vaak empirisch onderzocht dan alternatieven (zoals CGT). Daarom willen we psychoanalytici en psychoanalytische psychotherapeuten aanmoedigen om het effect van hun behandelingen te onderzoeken.

Momenteel komt het merendeel van het onderzoek uit de afdeling Klinische Psychologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Om deze disbalans bij te kunnen stellen, lijkt het wenselijk om meer psychodynamisch georiënteerde hoogleraren en UHD’s aan te stellen. Ook zou het vermoedelijk helpen als de psychoanalytische verenigingen zich meer met de universiteiten zouden verbinden.


Literatuur

Abbass, A., Town, J., & Driessen, E. (2011). The efficacy of short-term psychodynamic psychotherapy for depressive disorder with comorbid personality disorder. Psychiatry, 74, 58–71.
CrossRef PubMed
 
Abbass, A. A., Kisely, S. R., Town, J. M., Leichsenring, F., Driessen, E., Maat, S. C. de, Gerber, A., Dekker, J., Rabung, S., Rusalovska, S., & Crowe, E. (2014). Short-term psychodynamic psychotherapies for common mental disorders (review). Cochrane Database of Systematic Reviews, 7, CD004687.
 
Abbass, A., Kisely, S., Rasic, D., Town, J. M., & Johansson, R. (2015). Long-term healthcare cost reduction with intensive short-term dynamic psychotherapy in a tertiary psychiatric service. Journal of Psychiatric Research, 64, 114–120.
CrossRef PubMed
 
Andersson, G., Paxling, B., Roh-Norlund, P., Ostman, G., Norgren, A., Almlov, J., Georen, L., Breitholtz, E., Dahlin, M., Cuijpers, P., Carlbring, P., & Silverberg, F. (2012). Internet-based psychodynamic versus cognitive behavioral guided self-help for generalized anxiety disorder: a randomized controlled trial. Psychotherapy Psychosomatics, 81, 344–355.
CrossRef PubMed
 
Bales, D. L., Timman, R., Andrea, H., Busschbach, J. J., Verheul, R., & Kamphuis, J. H. (2015). Effectiveness of day hospital mentalization-based treatment for patients with severe borderline personality disorder: a matched control study. Clinical Psychology and Psychotherapy, 22, 409–417.
CrossRef PubMed
 
Bandelow, B., Reitt, M., Rover, C., Michaelis, S., Gorlich, Y., & Wedekind, D. (2015). Efficacy of treatments for anxiety disorders: a meta-analysis. International Clinical Psychopharmacology, 30, 183–192.
CrossRef PubMed
 
Barth, J., Munder, T., Gerger, H., Nüesch, E., Trelle, S., Znoj, H., Jüni, P., & Cuijpers, P. (2013). Comparative efficacy of seven psychotherapeutic interventions for patients with depression: a network meta-analysis. PLoS Medicine, 10, e1001454.
CrossRef PubMed <Occurrence Type="PMCID"><Handle>3665892</Handle></Occurrence>
 
Bastos, A. G., Guimaraes, L. S., & Trentini, C. M. (2015). The efficacy of long-term psychodynamic psychotherapy, fluoxetine and their combination in the outpatient treatment of depression. Psychotherapeutic Research, 25, 612–624.
CrossRef
 
Clarkin, J. F., Levy, K. N., Lenzenweger, M. F., & Kernberg, O. F. (2007). Evaluating three treatments for bordeline personality disorder: a multiwave study. American Journal of Psychiatry, 164, 922–928.
CrossRef PubMed
 
Connolly Gibons, M. B., Gallop, R., Thompson, D., & Luther, D. (2016). Comparative effectiveness of cognitive behavioral therapy and dynamic psychotherapy for major depressive disorder in a community mental health setting. A randomized clinical noninferiority trial. JAMA Psychiatry, . doi:10.1001/jamapsychiatry.2016.1720.
 
Dekker, J., Hendriksen, M., Kool, S., Bakker, L., Driessen, E., Jonghe, F. de, Maat, S. de, Peen, J., & Van, H. L. (2014). Growing evidence for psychodynamic therapy for depression. Contemporary Psychoanalysis, 50, 131–155.
CrossRef
 
Diamond, D., Yeomans, F. E., Stern, B., Levy, K. N., Hörz, S., Doering, S., Fischer-Kern, M., Delaney, J., & Clarkin, J. F. (2013). Transference Focused Psychotherapy for patients with comorbid narcissistic and borderline personality disorder. Psychoanalytic Inquiry, 33, 527–551.
CrossRef
 
Doering, S., Hörz, S., Rentrop, M., Fischer-Kern, M., Schuster, P., Benecke, C., Buchheim, A., Martius, P., & Buchheim, P. (2010). Transference-focused psychotherapy v. treatment by community psychotherapists for borderline personality disorder: randomised controlled trial. British Journal of Psychiatry, 196, 389–395.
CrossRef PubMed
 
Draijer, N. (2015). Nieuwe ontwikkelingen in Transference-Focused Psychotherapie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 21, 274–284.
 
Driessen, E., Cuijpers, P., Maat, S. C. M. de, Abbass, A. A., Jonghe, F. de, & Dekker, J. J. M. (2010). The efficacy of short-term psychodynamic psychotherapy for depression: a meta-analysis. Clinical Psychology Review, 30, 25–36.
CrossRef PubMed
 
Driessen, E., Hegelmaier, L. M., Abbass, A. A., Barber, J. B., Dekker, J. J., Van, H. L., Jansma, E. P., & Cuijpers, P. (2015). The efficacy of short-term psychodynamic psychotherapy for depression: a meta-analysis update. Clinical Psychology Review, 42, 1–15.
CrossRef PubMed
 
Driessen, E., Smits, N., Dekker, J. J., Peen, J., Don, F. J., Kool, S., Westra, D., Hendriksen, M., Cuijpers, P., & Van, H. L. (2016). Differential efficacy of cognitive behavioral therapy and psychodynamic therapy for major depression: a study of prescriptive factors. Psychological Medicine, 46, 731–744.
CrossRef PubMed
 
Egger, N., Konnopka, A., Beutel, M. E., Herpertz, S., Hiller, W., & Hoyer, J. (2016). Long-term cost-effectiveness of cognitive behavioral therapy versus psychodynamic therapy in social anxiety disorder. Depression and Anxiety doi:10.1002/da.22540.
PubMed
 
Fischer-Kern, M., Doering, S., Taubner, S., Hörz, S., Zimmerman, J., Rentrop, M., Schuster, P., Buchheim, P., & Buchheim, A. (2015). Transference focused psychotherapy: change in reflective function. British Journal of Psychiatry, 207, 173–174.
CrossRef PubMed
 
Fisher, H., Atzil-Slonim, D., Bar-Kalifa, E., Rafaeli, E., & Peri, T. (2016). Emotional experience and alliance contribute to therapeutic change in psychodynamic therapy. Psychotherapy, 53, 105–116.
CrossRef PubMed
 
Fjeldstat, A., Høglend, P., & Lorentzen, S. (2015). Patterns of change in interpersonal problems during and after short-term and long-term psychodynamic group therapy: a randomized controlled trial. Psychotherapy Research, 25, 1–12.
CrossRef
 
Fonagy, P., Target, M., & Gergely, G. (2000). Attachment and personality disorder. Psychiatric Clinics of North America, 23, 103–122.
CrossRef PubMed
 
Fonagy, P., Rost, F., Carlyle, J.-A., McPherson, S., Thomas, R., Pasco Fearon, R. M., Goldberg, D., & Taylor, D. (2016). Pragmatic randomized controlled trial of long-term psychoanalytic psychotherapy for treatment-resistant depression: the Tavistock Adult Depression Study (TADS). World Psychiatry, 14, 312–321.
CrossRef
 
Gabbard, G. O. (2007). Do all roads lead to Rome? New findings on borderline personality disorder. American Journal of Psychiatry, 164, 853–855.
CrossRef PubMed
 
Knekt, P., Lindfors, O., Laaksonen, M. A., Renlund, C., Haaramo, P., Härkänen, T., Virtala, E., & Helsinki Psychotherapy Study Group (2011). Quasi-experimental study on the effectiveness of psychoanalysis, long-term and short-term psychotherapy on psychiatric symptoms, work ability and functional capacity during a five-year follow-up. Journal of Affective Disorders, 132, 37–47.
CrossRef PubMed
 
Hendriksen, M., Dekker, J. J. M., Jonghe, F. E. R. E. de, Gijsbers van Wijk, C. M. T., Peen, J., & Van, H. L. (2013). Afweerstijl en therapeutische techniek als voorspellers voor uitkomst van psychodynamische psychotherapie voor depressie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 55, 247–257.
PubMed
 
Huber, D., Zimmermann, J., Henrich, G., & Klug, G. (2012a). Comparison of cognitive-behaviour therapy with psychoanalytic and psychodynamic therapy for depressed patients: a three year follow-up study. Zeitschrift für Psychosomatische Medizin und Psychotherapie, 58, 299–316.
CrossRef PubMed
 
Huber, D., Heinrich, G., Gastner, J., & Klug, G. (2012b). Must all have prices? The Munich Psychotherapy Study. In R. A. Levy, J. S. Ablon & H. Kächele (red.), Current clinical psychiatry: psychodynamic psychotherapy research: evidence-based practice and practice-based evidence. New York: Humana.
 
Johansson, R., Ekbladh, S., Hebert, A., Lindstrom, M., Moller, S., Petitt, E., Poysti, S., Larsson, M. H., Rousseau, A., Carlbring, P., Cuijpers, P., & Andersson, G. (2012). Psychodynamic guided self-help for adult depression through the internet: a randomised controlled trial. PloS One, 7, e38021.
CrossRef PubMed <Occurrence Type="PMCID"><Handle>3362510</Handle></Occurrence>
 
Johansson, R., Borklund, M., Hornborg, C., Karlsson, S., Hesser, H., Ljotsson, B., Rousseau, A., Frederick, R. J., & Andersson, G. (2013). Affect-focused psychodynamic psychotherapy for depression and anxiety through the internet: a randomized controlled trial. Peer Journal, 1, e102. doi:10.7717/peerj.102.
CrossRef
 
Johansson, R., Town, J. M., & Abbass, A. (2014). Davanloo’s intensive short-term dynamic psychotherapy in a tertiary psychotherapy service: overall effectiveness and association between unlocking the unconscious and outcome. Peer Journal doi:10.7717/peerj.548.
 
Jørgensen, C. R., Freund, C., Bøye, R., Jordet, H., Andersen, D., & Kjølbye, M. (2013). Outcome of mentalization-based and supportive psychotherapy in patients with borderline personality disorder: a randomized trial. Acta Psychiatrica Scandinavia, 127, 305–317.
CrossRef
 
Keefe, J. R., McCarthy, K. S., Dinger, U., Zilcha-Mano, S., & Barber, J. P. (2014). A meta-analytic review of psychodynamic therapies for anxiety disorders. Clinical Psychology Review, 34, 309–323.
CrossRef PubMed
 
Kivlighan 3rd, D. M., Goldberg, S. B., Abbas, A., Pace, B. T., Yulish, N. E., Thomas, J. G., Cullen, M. M., Flückiger, C., & Wampold, B. E. (2015). The enduring effects of psychodynamic treatments vis-à-vis alternative treatments: a multilevel longitudinal meta-analysis. Clinical Psychology Review, 40, 1–14.
CrossRef PubMed
 
Knekt, P., Virtala, E., Härkänen, T., Vaarama, M., Lehtonen, J., & Lindfors, O. (2016). The outcome of short- and long-term psychotherapy 10 years after start of treatment. Psychological Medicine, 46, 1175–1188.
CrossRef PubMed
 
Laaksonen, M. A., Sirkiä, C., Knekt, P., & Lindfors, O. (2014). Self-reported immature defense style as a predictor of outcome in short-term and long-term psychotherapy. Brain Behavior, 4, 495–503.
CrossRef PubMed <Occurrence Type="PMCID"><Handle>4075638</Handle></Occurrence>
 
Leichsenring, F., & Rabung, S. (2011). Long-term psychodynamic therapy in complex mental disorders: update of a meta-analysis. British Journal of Psychiatry, 199, 15–22.
CrossRef PubMed
 
Leichsenring, F., & Salzer, S. (2014). A unified protocol for the transdiagnostic psychodynamic treatment of anxiety disorder: an evidence-based approach. Psychotherapy, 51, 224–245.
CrossRef PubMed
 
Leichsenring, F., & Schauenburg, H. (2014). Empirically supported methods of short-term psychodynamic therapy in depression: towards an evidence-based unified protocol. Journal of Affective Disorders, 169, 128–143.
CrossRef PubMed
 
Leichsenring, F., Salzer, S., Beutel, M. E., Herpertz, S., Hiller, W., Hoyer, J., et al. (2014). Long-term outcome of psychodynamic therapy and cognitive behavioral therapy in social anxiety disorder. American Journal of Psychiatry, 171, 1074–1082.
CrossRef PubMed
 
Leichsenring, F., Masuhr, O., Jaeger, U., Rabung, S., Dally, A., Dumpelmann, M., Fricke-Neef, C., Steinert, C., & Streeck, U. (2016). Psychoanalytical-Interactional therapy versus psychodynamic therapy by experts for personality disorders: a randomized controlled efficacy-effectiveness study in cluster B personality disorders. Psychotherapy Psychosomatics, 85, 71–80.
CrossRef PubMed
 
Lilliengren, P., Johansson, R., Lindqvist, K., Mechler, J., & Andersson, G. (2016). Efficacy of experiential dynamic therapy for psychiatric conditions: a meta-analysis of randomized controlled trials. Psychotherapy, 53, 90–104.
CrossRef PubMed
 
Lorentzen, S., Ruud, T., Fjeldstad, A., & Høglend, P. A. (2015). Personality disorder moderates in short- and long-term group analytic psychotherapy: a randomized clinical trial. British Journal of Clinical Psychology, 54, 129–146.
CrossRef PubMed
 
Maat, S. de, Jonghe, F. de, Kraker, R. de, Leichsenring, F., Abbass, A., Luyten, P., Barber, J. P., Van, R., & Dekker, J. (2013). The current state of the empirical evidence for psychoanalysis: a meta-analytic approach. Harvard Review of Psychiatry, 21, 107–137.
PubMed
 
Mayo-Wilson, F., Dias, S., Mavranezouli, I., Kew, K., Clark, D. M., Ades, A. E., & Pilling, S. (2014). Psychological and pharmacological interventions for social anxiety disorder in adults: a systematic review and network meta-analysis. Lancet Psychiatry, 1, 368–376.
CrossRef PubMed
 
Milrod, B., Busch, F., Cooper, A., & Shapiro, T. (1997). Manual of panic-focused psychodynamic psychotherapy. Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.
 
Milrod, B. L., Chambless, D. L., Gallop, R., Busch, F. N., Schwalberg, M., McCarthy, K. S., et al. (2015). Psychotherapies for panic disorder: a tale of two sites. Journal of Clinical Psychiatry doi:10.4088/JCP.14m09507.
PubMed
 
Nolte, S., Erdur, L., Fischer, H. F., Rose, M., & Palmowski, B. (2016). Course of self-reported symptoms of 342 outpatients receiving medium- versus long-term psychodynamic psychotherapy. BioPsychoSocial Medicine, 10, 23.
CrossRef PubMed <Occurrence Type="PMCID"><Handle>4966565</Handle></Occurrence>
 
Pompoli, A., Furukawa, T. A., Imai, H., Tajika, A., Efthimiou, O., & Salanti, G. (2016). Psychological therapies for panic disorder with or without agoraphobia in adults: a network meta-analysis. Cochrane Database of Systematic Reviews, 4, CD011004.
PubMed
 
Smit, Y., Huibers, M. J. H., Ioannidis, J. P. A., Dyck, R. van, Tilburg, W. van, & Arntz, A. (2012). The effectiveness of long-term psychoanalytic psychotherapy: a meta-analysis of randomized controlled trials. Clinical Psychology Review, 32, 81–92.
CrossRef PubMed
 
Solbakken, O. A., & Abbass, A. (2015). Intensive short-term dynamic residential treatment program for patients with treatment-resistant disorders. Journal of Affective Disorders, 181, 67–77.
CrossRef PubMed
 
Staal, P. C., Heymans, J., Ligtenberg, G., Derksen, J. T. M., & Couwenbergh, B. T. (2015). Beoordeling stand van wetenschap en praktijk. Den Haag: Zorginstituut Nederland. Volgnummer 2014116583
 
Stoffers, J. M., Völlm, B. A., Rücker, G., Timmer, A., Huband, N., & Lieb, K. (2012). Psychological therapies for people with borderline personality disorder. Cochrane Database of Systematic Reviews, 8, CD005652.
 
Wampold, B. E., Mondin, G. W., Moody, M., Stich, F., Benson, K., & Ahn, H. (1997). A meta-analysis of outcome studies comparing bona fide psychotherapies: empirically, ‘all must have prizes. Psychological Bulletin, 122, 203–215.
CrossRef
 
Wiltink, J., Hoyer, J., Beutel, M. E., Ruckes, C., Herpertz, S., Joraschky, P., et al. (2016). Do patient characteristics predict outcome of psychodynamic psychotherapy for social anxiety disorder? PLoS ONE, 11, e0147165.
CrossRef PubMed <Occurrence Type="PMCID"><Handle>4718454</Handle></Occurrence>
 
Naar boven