Er is altijd een zekere spanning tussen het nu en straks. Nu schrijf ik deze inleiding, is het nog geen vakantie; straks, als u deze inleiding leest, is het wel vakantie. Een van de redenen waarom ik zo graag vakantie vier, is dat ik dan tijd heb om bij te lezen. Gedurende het jaar groeit naast mijn bed, op mijn bureau en naast de bank een aantal stapels boeken en tijdschriften. Dat klinkt alsof deze boeken en tijdschriften een soort autonoom proces doormaken, alsof er zomaar vanzelf stapels ontstaan. Naar mijn idee koop ik bijna nooit een boek, maar toch is er elk jaar weer een groot aantal boeken en tijdschriften dat in de vakantie gelezen wil worden.
Soms denk ik dat ik in de vakantie geen vakliteratuur wil lezen – het is tenslotte vakantie – maar meestal kan ik de verleiding van een mooie titel of goede bespreking niet weerstaan. En als ik naar de inhoud van dit nummer van het tijdschrift kijk, hoop ik dat hetzelfde geldt voor u. Dat lijkt misschien wat vreemd als u naar de onderwerpen van dit nummer kijkt. Psychotherapeuten zien in hun spreekkamer maar een deel van de werkelijkheid, meestal een lelijk deel. Centraal in dit nummer staat het belang van ons werk bij mensen die overweldigd worden door de werkelijkheid die ze meemaken. Hoe mooi is ons werk, dat we juist op dat soort overweldigende momenten getuige mogen zijn en mogen helpen. Dat is ook in de vakantie de moeite waard.
In het eerste artikel beschrijven Fernanda Sampaio de Carvalho en Monique van Dijk het werk van psychologen bij stellen die te maken krijgen met ernstige zwangerschapsproblemen of prematuriteit. Intrigerend is de visie die in dit artikel beschreven wordt, waarbij niet de ouders of het kind, maar de ouder-kindrelatie als patiënt wordt gezien. Vanuit een heldere theoretische visie wordt beschreven hoe deze relatie onder druk komt te staan. Als vader kan ik het niet laten om op te merken dat in de theoretische beschouwing alleen de moeders worden genoemd, maar wat over hen geschreven wordt geldt, mutatis mutandis, ook voor de vaders. Vervolgens beschrijven ze op basis van statusonderzoek hoe het werk er in de praktijk uitziet. Met concrete situaties en concrete beschrijvingen van interventies die zijn gedaan, wordt zichtbaar gemaakt hoe belangrijk de ondersteuning voor ouders in deze fase is.
In het tweede artikel beschrijven Marcella Pommée, Niels van der Aa, Patricia Dashorst en Jackie June ter Heide de effectiviteit van een dagbehandeling voor getraumatiseerd politiepersoneel. PTSS is erkend als beroepsziekte voor politiemensen. De standaardbehandeling daarvoor is niet voor iedereen voldoende. Bij Stichting Centrum ’45 is een aanvullend programma ontwikkeld, dat uitgaat van het negatieve-veerkrachtmodel. Om met de soms gewelddadige incidenten te kunnen omgaan, moeten agenten gebruik maken van wat voorheen ‘vroege’ afweer genoemd werd: ontkennen en dissociëren. Je kunt in sommige situaties niet functioneren, als je je volledig realiseert wat je doet en welke impact dat heeft. Zo kan een chirurg zijn werk niet doen, als hij zich bij elke patiënt realiseert dat hij iemand ernstig verwondt.
De auteurs beschrijven wat er gebeurt als een dergelijke coping-stijl niet alleen selectief tijdens het werk, maar structureel ook daarbuiten wordt ingezet. Vervolgens wordt het intensieve behandelprogramma beschreven en tevens de effectiviteit daarvan. Ook al gaat het bij dit onderzoek om een kleine groep respondenten, de resultaten zijn indrukwekkend. In de beschouwing benadrukken de auteurs dat de lichaamsgerichte aandacht, het bieden van structuur en het versterken van verbondenheid de belangrijkste ingrediënten zijn.
Ook het derde artikel gaat over traumabehandeling. Floris Kersloot, Marc de Boer, Anton Hafkenscheid en Henk Schut onderzochten exploratief de werkzaamheid van EMDR bij complex getraumatiseerde oorlogsveteranen. Het is een onderzoek met intrigerende resultaten. De subjectieve lijdensdruk van PTSS neemt af, maar de meer objectieve (?) lijdensdruk (gemeten met de SCL-90), neemt niet af. Met andere woorden: de lijdensdruk van traumatische beelden neemt af, maar de klachten nemen niet af. In de discussie gaan de auteurs uiteraard in op deze bevinding. Het is een bevinding die u als lezer mogelijk ook tot nadenken stemt: wat betekent het als de subjectieve lijdensdruk wel afneemt, maar de klachten niet? En weten we dat altijd van onze cliënten?
De auteurs noemen in de discussie dat EMDR mogelijk niet past binnen het concept van Corrective Emotional Processing. Dat is een interessante overweging, gezien de conclusies van de voorgaande artikelen. In die beide artikelen wordt, direct of indirect, gehint op het belang van verbondenheid, zowel binnen als buiten de therapie. De vraag is dan hoe EMDR, als confronterende behandeling, is in te voegen in een holding environment.
In de rubriek Gelezen beschrijft Peter Daansen het boek van Noordenbos over eetstoornissen en Lidwien Geertjens de ethische richtlijnen van ons vak van Soudijn. Dat zijn weer twee boeken op de stapel voor de vakantie.
In de rubriek Gehoord geeft Fiona Willgeroth een verslag van het achtste jaarcongres van klinisch psychologen en neuropsychologen. Dat verslag eindigt met een opsteker voor ons vak, uit de mond van Myrthe van der Meer: we mogen als therapeuten trotser zijn op ons vak.
Naast de artikelen, twee boekbesprekingen en een verslag van een bijeenkomst, leest u in dit nummer twee columns. Dat is, zeker in de vakantieperiode, een mooie afwisseling van de zwaardere kost die in de artikelen te vinden is. Ik hoop dat u dit nummer met veel interesse leest en dat het u stof tot nadenken biedt.