Afgunst en jaloezie zijn krachtige en pijnlijke gevoelens die zich in het menselijke verkeer kunnen voordoen. Het zijn gevoelens die bestaan tussen kinderen onderling, tussen kind en ouder, tussen volwassenen, tussen groepen en tussen sociale klassen. In het dagelijks taalgebruik komt het woord afgunst nauwelijks meer voor en is het vervangen door het omvattende begrip jaloezie. Zo is men bijvoorbeeld jaloers op de mooie auto van de buurman, het hogere salaris van de baas of het mooiere weer in Portugal.
Eigenlijk is hier sprake van afgunst. Men voelt afgunst als een ander iets bezit wat men zelf zou willen hebben. Jaloezie treedt op als men bang is een belangrijke relatie te verliezen aan een reële of imaginaire rivaal. Mogelijk is het begrip afgunst geleidelijk aan op de achtergrond komen te staan, doordat het meer negatieve, kwaadaardige connotaties heeft en daardoor een minder sociaal wenselijk gevoel is. Afgunst is een gevoel dat afkeuring oproept en daarmee schaamte en de neiging tot verbergen. Afgunst verschuilt zich vaak achter jaloezie. Afgunst gaat vaak met jaloezie gepaard.
Het feit dat de begrippen met elkaar worden verwisseld, kan de indruk geven dat het gelijkwaardige emoties zijn (Salovey & Rodin, 1988). Hoewel er veel overeenkomsten zijn, zijn er ook redenen om beide emoties conceptueel te onderscheiden. Onderzoek van Parrott en Smith (1993) toont aan dat er kwalitatieve verschillen zijn tussen de ervaringen van jaloezie en afgunst die een onderscheid tussen beide emoties rechtvaardigen. Afgunst en jaloezie komen voort uit verschillende situaties, roepen verschillende gedachten en fantasieën op en gaan gepaard met verschillende emotionele ervaringen (Smith & Kim, 2007).
Afgunst en jaloezie zijn relationele en zelfbewuste emoties, waarbij bedreiging van het zelfbeeld en zelfgevoel een belangrijk aspect is. Beide gevoelens kunnen gezien worden in een spectrum van normaal tot pathologisch. In de klinische praktijk wordt men geconfronteerd met de problematische kant van deze gevoelens. Vanuit schaamte en schuldgevoel zal de patiënt, maar ook de therapeut, geneigd zijn deze gevoelens te verbergen; niet alleen voor de ander, maar ook voor zichzelf. Het is belangrijk dat we ons bewust zijn van deze gevoelens, ze kunnen herkennen en begrijpen. Dan kunnen we met de patiënt onderzoeken hoe met deze gevoelens om te gaan.
In de verschillende definities van afgunst wordt benadrukt dat het een onplezierige, vaak pijnlijke emotie is die men kan ervaren als men zich nadelig vergelijkt met anderen. Deze emotie speelt als men zich bewust wordt van een andere persoon of groep mensen die iets bezit(ten) wat men zelf zou willen hebben, zoals een eigendom, sociale positie of superieure kwaliteit. Het besef dringt door dat men dat nooit zal bezitten of bereiken (Parrott, 1991). Als men wel de indruk heeft dat het gewenste doel behaald kan worden, zou de sociale vergelijking kunnen inspireren en leiden tot een gezonde vorm van rivaliteit. Het besef dat dit niet zal gebeuren, leidt tot frustratie, machteloosheid, een besef van onrecht en de wens dat de ander het ook niet meer zal hebben. Dit leidt tot de paradox dat men datgene probeert weg te maken of vernietigen waar eerst naar werd verlangd, om zodoende de bron van afgunst te elimineren.
Afgunst is het resultaat van onverdraaglijke frustratie. Jaloezie verschilt op verschillende manieren van afgunst. Afgunst doet zich voor in een dyadische relatie. Jaloezie treedt op in de context van drie of meer personen. Het is een gevoel dat optreedt als men bang is om een belangrijke relatie te verliezen aan een reële of imaginaire rivaal - in het bijzonder het verlies van een relatie die bepalend is voor het zelfgevoel (Hupka, 1991). Bij jaloezie is men bang om iets te verliezen wat men al heeft, bij afgunst wil men iets hebben wat de ander heeft (Allphin, 1998).
Zowel bij afgunst als bij jaloezie spelen de vergelijking van het zelf met de ander, evenals het zelfbeeld en zelfgevoel een centrale rol.
De vergelijking van het zelf met anderen heeft veel invloed op het zelfbeeld en de zelfwaardering, zowel intrapsychisch als in de relatie met de ander (Tesser & Campbell, 1990). Bij afgunst is de uitkomst van die sociale vergelijking de eigen tekortkoming of achterstand. Afgunst is sterker als het gebied waarop de sociale vergelijking plaatsvindt, belangrijk is voor het zelfbeeld (Salovey & Rodin, 1984, 1991). Afgunst neemt toe als de onvrede met het zelf groeit en als compenserende kwaliteiten op alternatieve gebieden ontbreken (Smith e.a., 1990).
De frustratie over het onvervulde verlangen, het besef dat het doel waarschijnlijk niet bereikt zal worden, leidt tot devaluatie van het zelf en tot gevoelens van minderwaardigheid. Deze devaluatie versterkt op haar beurt de relatieve waarde van de persoon waarop men afgunstig is. Onderzoek van sociale vergelijking toont aan dat afgunst meer optreedt naarmate zowel de afstand als de overeenkomst tussen individuen kleiner is (Schaubroeck & Lam, 2004).
De overeenkomst met de benijde persoon roept enerzijds de gedachte op dat het in principe mogelijk zou moeten zijn om hetzelfde te bereiken, anderzijds is er het besef dat dit niet zal gebeuren. Men meet zich niet met geniale geleerden of geweldige kunstenaars, omdat deze te ver van het zelf af staan. Het niet voldoen aan het ego-ideaal leidt tot gevoelens van schaamte. Afgunst is door haar samenhang met schaamte een variant van narcistische woede, als reactie op bedreiging van het zelfgevoel.
Onderzoek van Krizan en Johar (2012) suggereert dat afgunst een centrale emotie is in het leven van mensen die narcistisch kwetsbaar zijn; dit moet volgens hen beschouwd worden als een symptoom bij de diagnose van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Volgens Frijda (1988) ligt het gewicht van eigenwaarde en sociaal aanzien in het belang van liefde en macht. Eigenwaarde legitimeert aanspraak op liefde en weerspiegelt macht: als een ander in waarde stijgt, dalen mijn aanzien en eigenwaarde en daar moet iets aan gedaan worden.
Bij jaloezie spelen, naast de angst voor verlies van een belangrijke relatie, andere factoren een belangrijke rol. Sociaalpsychologisch onderzoek toont aan dat de kern van jaloezie vaak de bedreiging van de exclusiviteit van de relatie is (Buunk, 1975, 1981). De dreiging van verlies van de relatie en van de exclusieve positie is ook een bedreiging van het zelfgevoel en zelfbeeld. De wederzijdse commitment, de waardering en aandacht die men in een intieme relatie van de partner krijgt, heeft invloed op het zelfgevoel, zelfbeeld en de zelfwaardering (Murray e.a., 2006). De bijzondere, exclusieve positie die men dacht te hebben komt in gevaar. Het feit dat de partner meer aandacht heeft voor een rivaal, impliceert dat de rivaal in bepaalde mate superieur is en dat is een bedreiging voor het zelfbeeld en zelfgevoel (DeSteno e.a., 2006).
Naast jaloezie is er dan ook afgunst. Men lijdt gezichtsverlies, het sociaal aanzien wordt aangetast. Jaloezie wordt gekenmerkt door verschillende emoties, afhankelijk van de context: verdriet, machteloosheid, angst en onzekerheid, als de focus het verlies van de relatie is. Achterdocht, boosheid en haat treden op bij het vermoeden of bewijs van verraad. Vrees of angst geldt als men zich afgewezen en verlaten voelt. Afgunst treedt naar voren als de focus de superioriteit van de rivaal is, wat gepaard gaat met schaamte over de vernedering of krenking. Het kan samengaan met fysieke symptomen (zoals warm worden, beverigheid, snelle hartslag en een leeg gevoel in de maag) die ook worden geassocieerd met boosheid en angst (Pines & Aronson, 1983)
Onderzoek toont aan dat jaloezie zich niet beperkt tot liefdesrelaties. Het kan in iedere driehoeksrelatie voorkomen. Ontwikkelingsonderzoek toont aan dat kinderen jaloers kunnen zijn op de relatie van siblings met de ouders (Masiuch & Kienapple, 1993; Volling e.a., 2002), nieuwe vaders kunnen jaloers (en afgunstig) zijn op de aandacht die hun vrouw aan de baby geeft, werknemers kunnen jaloers zijn op de relatie van een collega met de leidinggevende (Vecchio, 2000) en de therapeut kan jaloezie voelen als de patiënt met wie hij een goede relatie heeft opgebouwd besluit de behandeling bij een ander voort te zetten. De aard van de fundamentele dreiging is in deze gevallen dezelfde. Jaloezie is gericht op het behoud van de exclusieve relatie, die in gevaar komt. De winst van de een, betekent het verlies van de ander.
Afgunst kan gezien worden als een normaal fenomeen in de psychologische ontwikkeling (Frankel & Sherick (1977). Vergelijking met de ander(en) is belangrijk bij de vorming van het zelfbeeld en zelfgevoel. Kleine jongens roepen afgunst op door hun speelgoed te tonen. Ze vergelijken later elkaars fysieke kracht of de lengte van hun lijf of penis, om hun superioriteit te bewijzen. Vrouwen vergelijken elkaars uiterlijk of borstomvang, en laten eventueel plastische chirurgie uitvoeren. Ouders vergelijken elkaars kinderen in prestaties of intellectuele vermogens.
In milde vorm kan afgunst positief uitwerken. Net als bij jaloezie, is het gevoel van eigenwaarde en competentie belangrijk. Als men een goed zelfbeeld heeft kan men de ander wel benijden, maar zal dit niet leiden tot nijd doordat er voldoende tegenover staat. Zelfvertrouwen maakt dat men kan relativeren. Afgunst kan een bron worden van zelfbewustzijn, waardoor men ontdekt wat men graag zou willen bereiken of bezitten. Het stimuleert om stappen te ondernemen, om het gewenste doel zelf ook te bereiken. Men wordt zich bewust van verschillen tussen het zelf en de ander en dit kan leiden tot waardering van de eigen capaciteiten (Smith & Whitfield, 1983).
Als in de vroege ontwikkeling echter onvoldoende bevrediging is geweest voor de basale behoeften aan aandacht en zorg, is het zelfbeeld en zelfgevoel fragiel. Afgunst is dan een bedreiging voor het zelf en leidt tot gevoels- en gedragsreacties die gericht zijn op het herstel van het beschadigde zelfbeeld en de sociale status (Salovey & Rothman, 1991). De sociale vergelijking leidt dan tot gevoelens van minderwaardigheid, vijandigheid en wrok. De wens komt op dat de ander dat bezit verliest, zodat de aanleiding tot afgunst - het verschil - niet meer bestaat. Daaruit volgt dat men de ander iets slechts toewenst, wat dan weer gepaard gaat met gevoelens van schaamte, schuld of met ontkenning (Parrot, 1991).
Onderzoek binnen de sociale psychologie toont aan dat pogingen tot damage control vaak ten koste gaan van het individu en/of de rivaal. Reacties op afgunst kunnen leiden tot depressieve gevoelens en angst, het mijden van de persoon met wie men zich vergelijkt (Salovey & Rodin, 1986), openlijke vijandigheid (Parrott & Smith, 1993), het devalueren van de ander en dat wat hij heeft bereikt (Silver & Sabini, 1982) en pogingen om te voorkomen dat de ander succesvol zal zijn (Tesser & Smith, 1980). De afgunst en woede kunnen destructief worden. Soms is men bereid om eigen verworvenheden op te offeren, om daarmee het voordeel van de ander te verminderen (Parks e.a., 2002). Men is in staat iets moois te vernietigen, om te voorkomen dat een ander het zal hebben (Schimmel, 1993). Men kan een gevoel van ziekelijke blijdschap koesteren (leedvermaak, Schadenfreude) als de benijde persoon lijdt (Powell e.a., 2008) of als een benijde groep faalt (Leach e.a., 2003). Afgunst kan uiteindelijk leiden tot de vernietiging van de ander of van zichzelf.
De persoon die benijd wordt kan zich gestreeld voelen in zijn ijdelheid, maar tegelijkertijd ook kwetsbaarheid ervaren. Om te voorkomen dat men doelwit wordt van afgunst en agressie, kan men zijn bezit verbergen. De excellente leerling verbergt zijn hoge cijfers of presteert bewust lager, om afgunst bij medeleerlingen te voorkomen. Als men een compliment krijgt kan men reageren met een opmerking waarmee men de waarde van het object vermindert (‘Het was niet duur, hoor’). Men kan succes toeschrijven aan het lot of geluk, zodat het niet gaat om een eigen verdienste. Uit een irreëel schuldgevoel gaat men het contact met de afgunstige collega vermijden (Van Paassen, 2012).
Afgunst wordt vaak geheim gehouden, omdat men zich ervoor schaamt. Mensen zullen niet makkelijk toegeven dat ze afgunstig zijn (Silver & Sabini, 1978). Afgunst heeft vooral ook negatieve connotaties als het buitensporig wordt; inhalig, hebberig, verworden tot pure hebzucht (Schimmel, 1993). In verborgen vorm kan afgunst zich voordoen als bewondering en kritiekloos prijzen, maar zich ook manifesteren in de vorm van roddels en laster. De vergelijking met de ander kan tevens uitmonden in gevoelens van verachting of trots. Terwijl de ander in afgunst groter wordt gemaakt en daardoor gehaat, wordt de ander bij verachting geminacht en gedevalueerd, waardoor het zelfgevoel wordt verhoogd. De waarlijk trotse persoon hoeft afgunst noch verachting te voelen.
Jaloezie kan eveneens gezien worden langs een spectrum van normaal tot pathologisch (Tarrier e.a., 1990). Jaloezie varieert in mate van realiteit, intensiteit en irrationaliteit. Buunk maakt onderscheid tussen reactieve, preventieve en angstige jaloezie (Buunk, 1991; Buunk & Dijkstra, 2006). Normale jaloezie of reactieve jaloezie treedt op als er sprake is van feitelijke emotionele en/of seksuele toenadering tussen de partner en een rivaal. De jaloerse persoon reageert dan op een externe gebeurtenis en voelt een mengeling van boosheid, angst en verdriet.
Reactieve jaloezie kan gezien worden als positief relatiefenomeen, omdat het door de partner geïnterpreteerd kan worden als een teken van liefde en zorg. Het is een bescherming van liefde, gebaseerd op gehechtheid aan de ander, en een teken dat men de ander waardeert en belangrijk vindt. Zo kunnen vrouwen geneigd zijn om jaloersmakend gedrag (zoals flirten) in te zetten, om hun partner duidelijk te maken dat ze aantrekkelijk zijn en dat hij zijn best moet blijven doen (Buss, 2000). Afwezigheid van jaloezie in deze situatie kan eerder als abnormaal worden gezien en als een teken van weinig hechting, veel tolerantie of onderdanigheid (Pinta, 1978).
Preventieve jaloezie is gedrag dat gericht is op het voorkomen van contact van de partner met potentiële rivalen. De jaloerse persoon vindt het onacceptabel dat de partner bevriend is met iemand van de andere sekse of verbiedt sociale contacten. De autonomie van de ander wordt beperkt en in extremis gaat men over tot geweld of stalking (Daly e.a., 1982; Kamphuis e.a., 2004). Angstige jaloezie verwijst naar een proces waarbij de jaloerse persoon rumineert over de mogelijke ontrouw van de partner, zich daar beelden over vormt en zich angstig, achterdochtig en wantrouwig voelt. In tegenstelling tot reactieve jaloezie kunnen preventieve en angstige jaloezie ook optreden als er geen sprake is van een feitelijke rivaal.
Buunk identificeerde vijf coping-stijlen:
– |
onder druk zetten/agressie (met weinig respect voor de gevoelens van de ander);
|
– |
vermijden van de partner (zowel fysiek als emotioneel);
|
– |
compromis zoeken (zoeken van een oplossing);
|
– |
kalmeren (conflict proberen te voorkomen, verschillen bedekken);
|
– |
communiceren/probleem oplossen (open en direct communiceren, uiten van gevoelens en zoeken naar een voor beiden bevredigende
oplossing).
|
Bij mensen met een hogere tevredenheid met de relatie vindt meer communicatie plaats. Maar ook bij bevredigende relaties is er sprake van toenemende agressie in situaties die aanleiding geven tot jaloezie. Jaloezie kan leiden tot gedrag waar men zich eerder niet toe in staat achtte.
Bij ziekelijke jaloezie gaat het om preoccupaties van de persoon met de vermeende ontrouw van de partner. De neurotische vormen worden gekenmerkt door angst en twijfel; meer extreme vormen van jaloezie (zoals het othellosyndroom; Todd & Dewhurst, 1955) gaan gepaard met een onwrikbare zekerheid. In veel situaties voelt de jaloerse persoon zich kwetsbaar, door eerdere ervaringen van verraad in vorige relaties of in het ouderlijk gezin. Freud (1922) beschrijft de geprojecteerde jaloezie, waarbij hij de jaloerse persoon ziet als degene die zelf ontrouw is of daarover fantaseert. Uit angst of schuldgevoel kan hij deze gevoelens en verlangens op de partner projecteren en dan op deze projecties reageren alsof zij reëel zijn: ‘Niet ík wil vreemdgaan, maar zij.’ Ook reacties op feitelijke ontrouw kunnen sterk worden verstoord door projecties vanuit vroege ervaringen.
Volgens Frijda (1988) zijn vrees voor liefdesverlies en vrees voor aantasting van macht twee zelfstandige bronnen van jaloezie, die bij hevige jaloezie in elkaar samenvloeien. De vrees voor liefdesverlies betekent vaak de angst om een symbiotische band te verliezen. Binnen de symbiose gaan het zelf en de ander in elkaar op en worden anderen buitengesloten. De relatie is exclusief.
Het streven naar macht en machtshandhaving loopt als een rode draad door de verschillende jaloeziemotieven heen. Macht bestaat uit het beheersen van het gedrag van de ander en van de toegang tot bronnen van bevrediging. Macht hangt ook samen met een gevoel van eigenwaarde en sociaal aanzien. Als de ander zich van mij gaat afscheiden, differentiëren, eigen gevoelens heeft en zelf initiatieven kan nemen, dreig ik mijn greep op de ander te verliezen en raak ik hem of haar kwijt.
Het meest pijnlijke is, volgens Frijda, het genot van de ander. In dat genot onttrekt de ander zich echt aan mij, aan dat genot kan ik niet raken, ik sta erbuiten, de ander heeft dat helemaal zelf. De jaloerse persoon voelt zich daarin enorm machteloos. Als dit beeld onverdraaglijk is, kan het alleen uitgewist worden door het beeld (en daarmee de ander) te vernietigen. Dit is een mogelijke verklaring voor de heftige woede jegens degene van wie men houdt. Andere mogelijkheden om dit beeld van genot uit te wissen zijn dronkenschap, middelengebruik of zelfmoord.
Ook bij andere auteurs zien we deze combinatie van liefdesverlies en pogingen om de macht te houden. Cobb en Marks (1979) zien jaloezie als een variant van dwangneurose. De partners zitten gevangen in een vicieuze cirkel. De jaloerse patiënt probeert te controleren, stelt dwingende vragen. Als de partner hierop boos reageert, worden de twijfels en onzekerheden van de jaloerse patiënt versterkt. Als de partner begripvol reageert, worden de preoccupaties van de patiënt versterkt. De jaloezie gaat de relatie beheersen. Willi (1981) beschrijft de jaloezie-ontrouwcollusie als een conflict tussen autonomiewensen en separatieangsten. Ook hier houden de partners elkaar gevangen in een afhankelijke relatie, omdat ze bang zijn dat de relatie uit elkaar valt als ze beiden vrij en autonoom zouden zijn.
De pathologische vormen van jaloezie hebben volgens Groen (1981) meer te maken met zelfliefde en narcisme, en minder met liefde zelf. Ziekelijke jaloezie komt voor bij narcistische objectrelaties, waarbij de partner beleefd wordt als zelfobject dat op de eerste plaats dient om het kwetsbare zelfgevoel in stand te houden. Een zelfobject is een relatie die gebreken in het functioneren van de persoon compenseert of camoufleert. Zelfobjecten zijn erg belangrijk, maar ook vervangbaar. Het gaat immers meer om hun betekenis voor het functioneren van de persoon, en niet om de ander zelf. De ander heeft een belangrijke functie in het in stand houden van een kwetsbaar zelfgevoel. In de persoonlijkheid van de jaloerse persoon is sprake van een laag zelfbeeld en zelfgevoel, chronische onzekerheid en angst voor verlating. De ander wordt meer gezien als bezit, waarbij de individualiteit en integriteit van de ander wordt ontkend.
Ziekelijk jaloerse mensen interpreteren irrelevante aanwijzingen als bewijs van ontrouw, weigeren om hun aanname los te laten als zij informatie krijgen die hiermee in strijd is en blijven de partner beschuldigen. De jaloerse persoon gaat ondervragen, herhaaldelijk bellen, telefoon en e-mails controleren, onverwacht binnenvallen, stalken, proberen te voorkomen dat de partner anderen ontmoet of alleen uitgaat, bepaalde kleding verbieden en onderkleding inspecteren op zoek naar bewijs voor seksuele ontrouw (Kingham & Gordon, 2004). De partner kan daardoor geïsoleerd raken van vrienden en de buitenwereld. In sommige gevallen wordt fysiek geweld gebruikt, in een poging een bekentenis te verkrijgen (Foran & O’Leary, 2008). Om verdere mishandeling te voorkomen, kunnen partners zich dan gaan isoleren. Zij kunnen symptomen ontwikkelen zoals gevoelens van hulpeloosheid, extreme passiviteit, angst (agorafobie) en depressie, wat dan weer kan leiden tot misbruik van drank of andere middelen.
De gehechtheidsstijl van een persoon geeft vorm aan de interactie met belangrijke anderen en zal ook de interpretatie van de interactie van de partner met een mogelijke rivaal kleuren. Marazziti e.a. (2012) onderzochten de relatie tussen gehechtheidsstijl en jaloezie bij gezonde personen en maken onderscheid tussen vijf pathologische dimensies van jaloezie.
– |
Obsessieve jaloezie. Wordt gekenmerkt door onwillekeurige gevoelens van jaloezie. De persoon is zich ervan bewust dat ze excessief zijn en niet
realistisch, maar kan ze desondanks niet onderdrukken.
|
– |
Depressieve jaloezie. Wordt gekenmerkt door gevoelens van tekortschieten en minderwaardigheid jegens de partner, wat tot gevolg heeft dat de persoon
niet in staat is om hem of haar te vertrouwen, en het mogelijke verraad met een potentiële rivaal onvermijdelijk maakt.
|
– |
Separatieangstgerelateerde jaloezie of angst voor verlies. Het vooruitzicht van een mogelijk verlies is onverdraaglijk. De relatie is sterk afhankelijk gekleurd; de persoon zoekt
constant de nabijheid en bevestiging van de partner en raakt gespannen als er sprake is van separatie.
|
– |
Paranoïde jaloezie of achterdocht. Er is extreme achterdocht waarbij het gedrag van de partner en ook dat van de mogelijke rivaal wordt geïnterpreteerd en
gecontroleerd. De partner wordt ten onrechte niet vertrouwd en, hoewel hij zijn best doet om zijn trouw te tonen, beschouwd
als immoreel.
|
– |
Fijngevoeligheid voor jaloezie of interpersoonlijke gevoeligheid. De persoon is hypergevoelig jegens de partner en reageert extreem op externe stimuli en situaties. Nabijheid wordt vermeden,
hoewel deze wel sterk gewenst wordt. Onbekenden worden als potentieel agressief beschouwd, zodat iedereen en alles constant
in de gaten wordt gehouden.
|
De onderzoekers concluderen dat mensen met een niet-veilige gehechtheidsstijl (vooral angstig-ambivalente, angstig-vermijdende en gedesorganiseerde stijlen) een grotere angst hebben om de partner te verliezen. Zij hebben minder vertrouwen in hun partner. Zij hebben ook niet het gevoel dat zij de aandacht en liefde van de partner waard zijn en dus zal deze hen, vroeg of laat, toch wel verlaten. Zij hebben een hoge gevoeligheid voor mogelijke bedreigingen en zullen eerder met jaloers gedrag reageren. Personen die angstig gehecht zijn lijden vaker aan gevoelens van jaloezie, beleven die intenser (Guerrero, 1998) en hebben een lager zelfgevoel (Bartholomew & Horowitz, 1991). Mogelijk onderdrukken zij hun agressie om verdere afwijzing te voorkomen (Sharpsteen & Kirkpatrick, 1997) of reageren zij met toenemend agressief gedrag naar hun partner of de rivaal (Dutton e.a., 1994).
De bedreiging van het kwetsbare zelfgevoel speelt een belangrijke rol in de relatie tussen jaloezie en agressie. Mensen met een vermijdende gehechtheidsstijl hechten minder belang aan de relatie en voelen zich daardoor minder bedreigd door een mogelijke rivaal. Bij beëindiging van de relatie toonden zij ook het minst spijt of berouw, hetgeen correleert met het mindere belang dat zij aan de relatie hechten (Simpson, 1990). Eglacy e.a. (2009) concluderen dat mensen met pathologische liefde meer impulsiviteit, prikkelhonger, afhankelijkheid, superioriteit en een hogere angstig-ambivalente gehechtheidsstijl hebben.
Mensen met een veilige gehechtheidsstijl hebben meer vertrouwen in zichzelf en in hun partner. Zij zijn in staat om negatieve emoties te verdragen en voelen zich veilig bij intimiteit. Zij voelen zich vrij, respecteren de wensen en behoeften van de partner en onderkennen dat hun partner gevoelens voor een ander kan hebben. Maar bij een onmiskenbare bedreiging van de relatie reageren ook veilig gehechte mensen met heftige jaloerse reacties. Zij reageren meer dan onveilig gehechte mensen met boosheid, die zij uiten naar hun partner. Dit kan een gunstig effect hebben op de relatie: Sharpsteen en Kirkpatrick (1997) vonden dat mensen met een veilige hechtingsstijl vaker dan mensen met onveilige hechtingsstijlen aangaven dat jaloezie de partners nader tot elkaar heeft gebracht.
In de behandeling kan de patiënt afgunst voelen naar de therapeut, van wie hij zich afhankelijk voelt omdat de therapeut iets heeft wat hij zelf niet bezit maar wel nodig heeft. Hij kan afgunst voelen vanwege diens omstandigheden (zoals een hogere sociale status) en eigenschappen van verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid, kalmte, vermogen om met spanning en trauma om te gaan en vaardigheid om controle te behouden (Whitman & Bloch, 1990). Een compliment kan afgunst verbergen. Als een patiënt de inrichting van de spreekkamer bewondert omdat het hem een vertrouwd en rustig gevoel geeft, heeft dit een andere kleur dan een patiënt die opmerkt dat hij zoiets niet zou kunnen betalen.
Als de patiënt zijn afgunst niet kan verdragen, kan hij deze emotie afweren door innerlijk verzet tegen afhankelijkheid van de therapeut, waardoor de therapie kan blokkeren. Afgunst is volgens meerdere auteurs (Klein, 1957; Etchegoyen, 1991; Lane e.a., l997) een belangrijke oorzaak van de ‘negatieve therapeutische reactie’, waarbij de patiënt zowel de therapeut als de therapie probeert te ondermijnen. De patiënt kan als afweer van afgunst ook een sterk idealiserende overdracht naar de therapeut ontwikkelen. Het is belangrijk dat de therapeut niet in deze val trapt en de negatieve overdracht vermijdt.
Een andere vorm van afweer doet zich voor bij de patiënt die zichzelf als superieur beschouwt en de therapeut verwijt dat deze hem devalueert. Volgens Lane e.a. (l997) zijn deze patiënten bang voor herhaling van situaties waarin ze zich enorm afhankelijk, hulpeloos en kwetsbaar voelden; omstandigheden die oorzaak waren van hun sterke afgunst. Zij beschermen zich tegen de afgunst door hun gevoel van teleurstelling, kwetsbaarheid en hopeloosheid te projecteren op de therapeut.
Naar andere patiënten kan de patiënt zowel afgunst als jaloezie voelen. Afgunst als hij zich met de anderen vergelijkt en zich daarin de mindere voelt, jaloezie als hij met de ander rivaliseert om de aandacht en liefde van de therapeut. Patiënten kunnen het soms moeilijk verdragen dat zij de therapeut moeten delen met anderen. De patiënt kan jaloezie voelen naar de partner of de kinderen van de therapeut. Als de therapeute zwanger wordt, kan dit heftige overdrachtsgevoelens oproepen. Bij de zwak gestructureerde patiënt kan jaloezie gepaard met afgunst leiden tot vijandige, destructieve fantasieën, wensen en soms destructief gedrag. Gevoelens van jaloezie zullen sterker zijn, als er sprake is van een idealiserende of erotische overdracht.
Ook de therapeut kan in de relatie met zijn patiënt afgunst of jaloezie voelen. Als de therapeut deze gevoelens kan ervaren, verdragen en begrijpen, zal het vooral een reflectief intrapsychisch proces binnen de therapeut zijn. Soms zal hij deze gevoelens kunnen gebruiken in de therapie, om daarmee het proces te verduidelijken en bevorderen. Als de therapeut zelf worstelt met gevoelens van onzekerheid, zich minderwaardig voelt of onvrede met zichzelf ervaart, zal de objectrelatie met de patiënt gekleurd worden door narcistische behoeften van de therapeut.
In de relatie met een angstige, depressieve of wanhopige patiënt die zich afhankelijk van hem voelt, kan de therapeut zich belangrijk en machtig wanen. Als de patiënt zich in de therapie gaat ontwikkelen, wat het doel is van de behandeling, kan dat voor deze therapeut een bedreiging vormen. De patiënt wordt minder afhankelijk, meer autonoom en ontdekt eigen gevoelens, verlangens en capaciteiten. De therapeut met een gezond zelfgevoel en eigenwaarde zal, analoog aan de ouder die zijn kind ziet opgroeien, deze ontwikkeling met veel genoegen aanzien en ondersteunen.
Voor de onzekere therapeut, die de relatie nodig heeft vanuit narcistische behoeften, is deze ontwikkeling bedreigend. Voor deze therapeut verliest de relatie in dit proces aan functie, waardoor onderliggende gevoelens van onzekerheid en zich minderwaardig voelen meer kunnen gaan opspelen. Als de therapeut zich dan vergelijkt met de patiënt, kan hij afgunstig worden op diens intellectuele, sportieve, kunstzinnige of maatschappelijke prestaties. Hij kan afgunst voelen ten aanzien van het seksueel actieve leven of de intensiteit en vrijheid waarmee de ander ervaringen kan beleven. Onbewust kan hij met de patiënt gaan rivaliseren en proberen diens prestaties te devalueren. Door het zelfvertrouwen van de patiënt te ondermijnen tracht hij de band met de ander vast te houden en daarmee ook de dreiging voor zijn eigen zelfgevoel en zelfbeeld weg te maken.
Een andere mogelijke reactie van de therapeut is dat hij de verworvenheden van de patiënt tot eigen verdienste maakt. De patiënt wordt getransformeerd tot narcistisch verlengstuk van de therapeut, die zodoende het eigen kwetsbare zelfgevoel beschermt. Door de verworvenheden af te pakken, kan hij de patiënt onzeker en klein houden en hem daarmee aan zich blijven binden. Afgunst belemmert empathie voor de ander. De patiënt kan op de afgunst van de therapeut reageren met een negatief therapeutische reactie, zoals de vrouw die zichzelf inperkt omdat ze bang is dat haar succes zal leiden tot afgunst en ongeluk bij haar moeder.
In driehoeksrelaties kan de therapeut jaloezie voelen naar een cotherapeut met wie hij samen een groep doet, naar een collega bij wie zijn patiënt de behandeling voortzet of naar collegae in de relatie met de manager. Rivaliserend gedrag kan dan de relatie met de ander(en) belasten.
Afgunst en jaloezie zijn pijnlijke gevoelens, waarbij bedreiging van zelfgevoel en zelfwaardering het belangrijkste mechanisme is. Beide gevoelens weerspiegelen gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid, en leiden tot vijandigheid naar een andere persoon. Mensen zullen vanuit schaamte en schuldgevoel geneigd zijn hun afgunst en jaloezie te verbergen, niet alleen voor anderen maar ook voor zichzelf. Het is belangrijk om begrip te hebben voor de neiging tot afweer van deze pijnlijke gevoelens. Alleen als de therapeut emotioneel goed kan aansluiten bij de onderliggende schaamte, zal hij in staat zijn om deze tactvol aan het licht te brengen. Dan wordt het mogelijk om de gevoelens onder ogen te zien, te gaan accepteren en ermee om te gaan.
In de behandeling van afgunst en jaloezie kunnen vier niveaus worden onderscheiden: a interactioneel niveau, b structureel niveau, c intrapsychisch niveau, en d ontwikkeling van het zelfbeeld en multigenerationeel werk. Het belang van elk niveau zal afhankelijk zijn van de casus (Scheinkman & Werneck, 2010).
Op interactioneel niveau wordt onderzocht wanneer en onder welke omstandigheden afgunst of jaloezie optreedt. Welke acties en reacties vinden plaats? En is daarin een patroon te zien? Wat is ieders rol daarin en welke gevoelens roept het op?
Op structureel niveau wordt de context van het psychodynamische proces onderzocht. De therapeut helpt de patiënt of het paar om de gevoelens te plaatsen binnen een bepaalde situatie of in termen van veranderingen in de levensfase of sociale context. De man die vader is geworden kan jaloezie en afgunst voelen naar de baby die alle aandacht van zijn partner krijgt, en als reactie hierop aandacht bij een andere vrouw gaan zoeken.
Op het intrapsychische niveau worden onderliggende gevoelens, kwetsbaarheden, verlangens en verwachtingen onderzocht. In individuele sessies is het veiliger om minderwaardige gevoelens te onderzoeken en om fantasieën en verlangens te bespreken, waarover men zich schuldig voelt of waarvoor men zich schaamt. Bij afgunst is het belangrijk dat de patiënt verantwoordelijkheid neemt voor zijn vijandige impulsen. Hij moet verdragen dat er in hem naast positieve ook ‘gemene’ en ‘zelfzuchtige’ aspecten aanwezig zijn. De afgunstige patiënt komt in contact met zijn heftige verlangens, het gemis en de frustratie. In plaats van deze te projecteren op de ander, kan de patiënt deze aanvaarden als eigen bezit. Deze tournure maakt het mogelijk om de ander meer als persoon te gaan zien, want afgunst maakt de ander tot object.
Bij de jaloerse patiënt is er vaak angst voor verlating, afwijzing of verraad. Vanuit een minderwaardig gevoel is er de gedachte dat men voor de partner niet goed genoeg is en vergelijkt de patiënt zich met mogelijke rivalen die bepaalde eigenschappen wel hebben. Vaak blijkt bij de jaloerse patiënt ook schuldgevoel te bestaan over eigen ontrouwwensen of -fantasieën. Vanuit schuldgevoel worden de verlangens afgeweerd en geprojecteerd op de ander, waarna de patiënt bang wordt voor ontrouw bij de partner.
De patiënt die zich vaak verwaarloosd of verlaten heeft gevoeld, kan aanvankelijk blij zijn met de intense aandacht van de jaloerse partner en dat verwarren met liefde. Dat wat in aanvang aantrekkelijk was, wordt een probleem doordat het jaloerse gedrag erg benauwend en vrijheidsinperkend wordt. Er zijn ook mensen die het controlerend gedrag van de jaloerse partner tolereren vanuit eigen angst voor persoonlijke vrijheid. De therapeut bespreekt de specifieke overlevingsstrategieën die worden gebruikt om met kwetsbaarheden om te gaan.
De vrouw die op jonge leeftijd is geadopteerd, kan sterke jaloezie voelen als haar partner alleen maar kijkt naar een andere vrouw. Zij reageert daarop met woede en als haar partner haar daarop gaat ontwijken, leidt dit regelmatig tot heftige escalaties met fysiek geweld. Als met patiënte besproken kan worden dat ze eigenlijk enorm angstig is om in de steek gelaten te worden, waarbij een relatie gelegd kan worden met haar voorgeschiedenis, leert zij geleidelijk anders met deze situaties om te gaan.
Bij het onderzoeken van afgunst en jaloezie komen vaak hardnekkige onderliggende gevoelens van minderwaardigheid, zich klein voelen en onzekerheid naar voren. Deze gevoelens worden onderzocht in de context van iemands individuele geschiedenis en ouderlijk gezin. Doel is het ontwikkelen van een steviger zelfgevoel. Soms wordt dit ter hand genomen in individuele sessies en later teruggebracht en voortgezet in gezamenlijke sessies.
Als pijnlijke ervaringen worden onderzocht, kan de therapeut de patiënt helpen ze te integreren, door ze in hun oorspronkelijke context te plaatsen. Als de patiënt begrijpt dat zijn angsten horen bij een andere tijd en context, zal hij in de relatie met de ander minder overreageren. Dit helpt om het herhaaldelijk opwekken van kwetsbare gevoelens binnen de relatiedynamiek te verminderen.
Jaloezie en afgunst blijven bestaan als de persoon gevoelens afweert, die hij niet onder ogen wil komen, zoals gevoelens over een onvervulde kinderwens, een gemiste carrière, slanker of meer atletisch willen zijn of de wens meer seksuele ervaring te hebben gehad in het verleden. De teleurstellingen zijn vaak gemengd met afgunst op de partner die zich op deze gebieden wel heeft ontwikkeld of op de rivaal die deze kwaliteiten wel heeft.
Afgunst en jaloezie kunnen in therapie worden bewerkt, door het aanmoedigen van persoonlijke competenties, het ontwikkelen van betekenisvolle relaties en interessegebieden. Als de persoon de gevoelens onder ogen kan zien en beseft hoe deze zijn gedachten en gedrag beïnvloeden, zal dit resulteren in een beter zelfbeeld en zelfgevoel. Hij leert beter om te gaan met onzekerheden en ambivalente gevoelens. De relatie met de ander zal zich op een meer volwassen en gelijkwaardig niveau ontwikkelen en er komt meer ruimte voor spel, creativiteit en erotiek.
Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als de therapeut kan omgaan met eigen gevoelens van afgunst en jaloezie, met bijbehorende vijandige en destructieve impulsen. Een therapeut die niet bang is voor deze gevoelens kan het de patiënt mogelijk maken om deze gevoelens te uiten en te accepteren. De therapeut die bang is voor afgunst en jaloezie wil niet dat de patiënt zich afgunstig of jaloers naar hem voelt of dat hij zelf afgunst of jaloezie naar de patiënt voelt. Als wij ermee kunnen omgaan, voorkomen wij dat deze gevoelens in onze relatie met de patiënt een negatieve rol krijgen.
Afgunst en jaloezie zijn universele gevoelens die de behandeling kunnen blokkeren, als ze niet worden herkend. De intense gevoelens van woede die samengaan met afgunst en jaloezie leiden ertoe dat beide worden gevreesd en onderdrukt. Wanneer de therapeut zich bewust is van de manifestaties en de gevolgen, kan hij ze accepteren en begrijpen als ze zich voordoen in de interactie, zowel bij de patiënt als bij zichzelf. De therapeut zal dan in staat zijn interventies te doen die de patiënt helpen zijn gevoelens te onderzoeken en accepteren, en ermee om te gaan. Dan hoeft hij zich niet meer te verweren tegen deze pijnlijke gevoelens en is hij vrijer om zich verder te ontwikkelen.