Niet alleen de huidige maatschappelijke en politieke ontwikkelingen benadrukken het belang van het betrekken van families en naastbetrokkenen bij behandelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg. De wenselijkheid hiervan wordt steeds meer ondersteund door de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar deze thematiek. Het is Jan Baars en Erwin van Meekeren als redacteuren gelukt om hierbij de meest recente ontwikkelingen in kaart te brengen, het belang van deze ontwikkelingen te wegen voor goede hulpverlening en aan te geven wat het betrekken van families en naastbetrokkenen betekent voor de concrete invulling van het dagelijkse werk.
Hiertoe hebben ze bijdragen van een breed palet aan auteurs en opleiders (in totaal zo’n veertig) gebundeld in dit prettig leesbare, kloeke boek. Het belang van dit boek is groot voor alle betrokkenen: voor (psycho)therapeuten, voor degenen die zij behandelen en voor alle naasten. Daarbij is er tevens voldoende aandacht voor de context waarin de ontmoeting tussen hulpvrager en hulpverlener plaatsvindt. Deze bepaalt mede de attitude en de mogelijkheden om belangrijke anderen bij een hulpverleningstraject te betrekken. Immers, als het ideaal is dat een hulpvrager enkel zijn eigen krachten verder ontwikkelt om zo autonoom en zelfredzaam mogelijk te zijn - waartoe vooral een hulpverlener kan bijdragen - en de financiering daarop is gericht, dan bestaat het risico dat de bijdrage van belangrijke anderen als storend en te duur wordt gezien.
De kracht van dit boek is dat er een brug wordt geslagen tussen enerzijds voornamelijk stoornisgericht denken (‘Er is iets met mij aan de hand’) en anderzijds vooral systemisch denken (‘Ik loop vast, ik krijg het met mijn omgeving niet meer geregeld’). Voor de hulpverlener komt deze dualiteit tot uitdrukking in: ‘Ik moet deze stoornis opheffen’, en: ‘Ik wil een tijd meeregelen, zodat de ander en zijn omgeving het weer samen geregeld krijgen.’ Het aandachtsgebied bevindt zich dan ook ergens tussen de diagnostische en behandelingsfase in; de fase waarin een samenwerkingsrelatie tot stand komt, waarin een gedeelde probleemdefinitie zich ontwikkelt, waarin nagegaan wordt waar helpende en ondersteunende krachten voorhanden zijn, bepaald wordt welke rol de hulpvrager en diens naasten in het hulpverleningsproces kunnen innemen en waar de hulpverlener zich op kan richten. Hoe beter het in deze fase lukt om tot een redelijke onderlinge afstemming te komen, des te groter de kans op een efficiënte en effectieve samenwerking.
Het voorwoord is niet louter een praatje vooraf, maar is van gelijke importantie als de daarop volgende delen ‘Theorie’, ‘Het perspectief van familie en naastbetrokkenen’, ‘Praktijk’, ‘Ziektebeelden’ en ter afsluiting ‘Capita selecta’. In het voorwoord - dat, in de geest van het boek, meteen meerstemmig is - formuleren achtereenvolgens Eurlings-Bontekoe, Colijn en Beekman enkele kernthema’s die de rode draad in dit boek vormen. Zij geven respectievelijk aan: ‘We behandelen immers niet een stoornis, maar een mens met een stoornis in een specifieke context, die niet alleen wordt gevormd door zijn unieke eigenschappen, maar ook door zijn familie en zijn naastbetrokkenen’, ‘Als psychotherapeut kun je echter wel leren om, ten aanzien van het systeem van naastbetrokkenen van de cliënt, net zo gevoelig te worden als ten aanzien van de cliënt zelf. (...) De beloning is dat psychotherapeuten zich op hun gemak gaan voelen, zelfs plezier gaan hebben in een meerpersonencontext’, en: ‘De reden waarom dit boek belangrijk is, is (...) dat men [de auteurs] de moeite heeft genomen om de thematiek van menselijke verbondenheid in detail uit te werken. Dit boek gaat over de meer beschouwende kanten van een contextuele psychiatrie, maar ook over de praktische aspecten die ons helpen in onze dagelijkse praktijk.’
De verschillende delen bevatten vele hoofdstukken die elk een aspect van het onderhavige thema behandelen. Het is Baars en Van Meekeren gelukt om medeauteurs te vinden die ter zake kundig en (vaak al) bekend zijn. In het deel ‘Theorie’ komen zaken aan bod als wat clinici moeten weten over families en naastbetrokkenen, over culturele diversiteit en migratie en over de context waarbinnen hulpverlening plaatsvindt. Het deel ‘Het perspectief van familie en naastbetrokkenen’ is volledig gewijd aan ervaringen van hen. Over hoe een en ander te vertalen naar de dagelijkse werksituatie, worden in een achttal hoofdstukken in het deel ‘Praktijk’ de nodige handvatten geboden. Enkele aandachtspunten: het eerste contact en de daarvoor benodigde basisvaardigheden, de bijdragen aan diagnostiek vanuit verschillende perspectieven, psycho-educatie en behandeling, ouderschap en - niet onbelangrijk - bijwerkingen, fouten en andere risico’s. Hoe de benodigde basisvaardigheden specifiek in te zetten bij de meest voorkomende symptoomclusters, staat beschreven in het deel ‘Ziektebeelden’. Het boek sluit af met ‘Capita selecta’, met overdenkingen over wat de opvattingen uit dit boek betekenen voor bijvoorbeeld het omgaan met een psychiatrische crisis, met suïcidaliteit, met mensen met een verstandelijke beperking en binnen de forensische psychiatrie en (F)ACT-teams.
Voor wie is dit boek vooral bestemd? In ieder geval voor hulpverleners, die handvatten krijgen aangereikt om individugericht denken en handelen te verbreden, naar contextueel denken en spreken met families en naastbetrokkenen. Het is beslist geen handboek of leerboek over systeemtherapie. Dat neemt niet weg dat meerdere basale theoretische uitgangspunten van de systeemtherapie kort en helder worden beschreven. Systeemtherapie is werk van specialisten; het toepassen van wat in dit boek beschreven staat, effent wel de weg - indien aangewezen en gewenst - voor een eventuele systeemtherapie; het biedt een behandelingscontext. Het boek is tevens een oproep aan besturen en managers van instellingen om werk te maken van hun opdracht om ruimte te creëren voor het perspectief van familie en naastbetrokkenen, om beleid te ontwikkelen rond familieparticipatie. Baars en Van Meekeren hopen dat het boek vooral ook in de diverse opleidingen voor ggz-professionals wordt gebruikt, niet enkel in systeemtherapiemodules, maar vooral als overkoepelend kader; iedere hulpvrager verdient het dat het perspectief van wat speelt breder is dan de voorliggende stoornis, dat deze vooral ook de betekenis voor de persoon en diens omgeving omvat, en dat de hulpverlener vertrouwd is hier oog voor te hebben en zich op zijn gemak voelt bij het spreken met alle betrokkenen.
Bij de manier waarop deze ‘goed onderbouwde missie’ in het boek naar voren komt, kunnen enkele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Dat doet echter niets af aan het belang en de kwaliteit van dit boek. Het eindoordeel kan alvast worden gegeven: dit boek is onontkoombaar, van de inhoud dient elke hulpverlener kennis te nemen om er zijn voordeel, en daarmee dat van de hulpvrager, te doen. Kritiek is mogelijk op de uitgebreidheid van het boek. Met minder pagina’s zou een en ander even krachtig naar voren gebracht kunnen worden. Van de andere kant: door veel auteurs de ruimte te bieden, ontstaat meerstemmigheid en een bredere inkleuring van een en ander; een van de pleidooien van de redacteuren. Dat het ene hoofdstuk meer kwaliteit biedt dan het andere, is onvermijdelijk in een dergelijk samengesteld boek.
Een ander kritiekpunt is mogelijk op de hoofdstukken in het deel ‘Ziektebeelden’. In het kader van de in dit boek uitgedragen attitude, dat niet enkel een stoornis de focus van behandeling en bejegening dient te zijn, is de keuze voor dit specifieke woord bijzonder. Maar de intentie is duidelijk: hoe de stap van lineair denken naar meer contextueel denken te maken bij specifieke symptoomclusters (en de daarbij horende classificaties) in de huidige tijd, waarbij binnen veel instellingen hulpverlening organisatorisch is ingedeeld naar dergelijke classificaties. Hulpverleners die in een dergelijke organisatorische eenheid werken, vinden op deze manier wel gemakkelijk de voor hen bruikbare aanwijzingen, met steeds mooie illustratieve vignetten, maar zullen weinig meerwaarde ontlenen aan hoe de onderhavige classificatie wordt omschreven.
Als alle hoofdstukken in dit deel worden gelezen, dan valt op dat er weinig specifiek op elk ‘ziektebeeld’ gerichte handvatten worden geboden; de handreikingen zijn in feite overkoepelend en universeel. En dit is dan ook de belangrijkste verdienste van dit boek: het overstijgt therapiemodellen, visies en theorieën, het biedt een paradigma dat een verbinding mogelijk maakt tussen stoornisgericht en contextueel denken en daarbij handvatten om deze verbinding in de dagdagelijkse praktijk vorm te geven. Het biedt mogelijk ook een uitweg uit het dilemma dat politiek en financiers aan hulpverleners opleggen: enerzijds de verwachting om steeds meer doctor knows best te worden (‘Stel een diagnose en lever de daarbij horende behandeling’), anderzijds de wettelijke verplichting tot meer gelijkwaardigheid via informed consent, shared decision making en empowerment, met het inschakelen van familie, wijk en gemeente.