Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2015
10.1007/s12485-015-0001-3

Inleiding

Inleiding

Adriaan van ’t SpijkerContact Information

(1) 

: 17  2015

Samenvatting  
Dit vrolijke liedje van Herman van Veen kennen we allemaal. En we zingen het ook vrolijk mee. Maar eigenlijk is het helemaal geen vrolijk liedje. De haastige manier van leven die erin tot uitdrukking komt, waarbij we continu doorgaan zonder onszelf rust te gunnen, is een ongezonde manier van leven die kan leiden tot ernstige gezondheidsklachten.

Opzij, opzij, opzij

Maak plaats, maak plaats, maak plaats

Wij hebben ongelofelijke haast

Dit vrolijke liedje van Herman van Veen kennen we allemaal. En we zingen het ook vrolijk mee. Maar eigenlijk is het helemaal geen vrolijk liedje. De haastige manier van leven die erin tot uitdrukking komt, waarbij we continu doorgaan zonder onszelf rust te gunnen, is een ongezonde manier van leven die kan leiden tot ernstige gezondheidsklachten. In het eerste artikel van dit nummer komt dat uitgebreid aan de orde. Sonja van Zweden onderbouwt dat burn-out ten onrechte als een psychisch probleem wordt gezien en stelt de huidige richtlijn voor de behandeling ervan ter discussie. In haar introductie beschrijft zij een biopsychologisch model voor het ontstaan van en het langzame herstel na burn-out. Haar model helpt psychotherapeuten genuanceerder te kijken naar de behandeling van mensen met burn-out. Het model helpt bovendien om mensen te verontschuldigen: het zijn niet hun eigen achterliggende psychologische problemen die leiden tot hun klachten, maar het is chronische biologische uitputting. Het biopsychologische model lijkt een werkzaam model voor de behandeling van burn-out.

Wat werkzame factoren zijn in een behandeling is het onderwerp van het tweede artikel. Yael Meijer en Else de Haan deden onderzoek onder therapeuten en vergeleken dit met wat in de literatuur gevonden is over werkzame factoren in psychotherapie. Een interessante vraag in hun artikel is of therapeuten ook doen wat ze belangrijk vinden. Volgens hen is de behandelrelatie de belangrijkste werkzame factor; zij sluiten daarmee aan bij de literatuur. De belangrijkste conclusie uit het artikel is echter dat niet alle evidence-based effectieve bestanddelen ook echt worden gebruikt door therapeuten. Monitoring is een ondergeschoven kindje: noch de klachten, noch de therapeutische relatie wordt systematisch gemeten door de meeste therapeuten. En daarmee blijft een effectieve interventie grotendeels onbenut. Op de een of andere manier lijken therapeuten soms net zo bevreesd te zijn voor verandering in hun manier van werken, als de mensen die ze helpen. Dat is enerzijds geruststellend - therapeuten zijn net gewone mensen - anderzijds is het daarmee ook lastig als model voor de cliënt te dienen.

Het derde artikel gaat over een factor die belemmerend werkt in groepsbehandelingen: schaamte. In een eerder artikel (Schalkwijk, 2012) in dit tijdschrift werd ingegaan op schaamte in individuele behandelingen. In dit nummer beschrijft Frans van Paassen de invloed van schaamte in groepsbehandelingen. Waar schaamte in een individuele behandeling al een belemmerende factor is, is het in groepsbehandelingen nog meer zo, vanwege de andere groepsleden die aanwezig zijn. Schaamte wordt beschreven als intrapersoonlijke en interpersoonlijke emotie en afgezet tegen schuldgevoel. De auteur beschrijft hoe schaamte in de groep kan worden opgeroepen en afgeweerd. Heel mooi wordt beschreven hoe de groep zowel schaamte kan oproepen, als instrument kan zijn om de schaamte van groepsleden te verminderen. Juist doordat schaamte vaak interpersoonlijk is, is de groep een goede plek om haar te overwinnen. Een belangrijke paragraaf is gewijd aan schaamte van de therapeut. Zoals met veel eigen emoties, moet de therapeut zijn schaamte onder ogen durven zien; de manier van omgaan met schaamte kan tevens een belangrijk voorbeeld zijn voor hoe met schaamte omgegaan kan worden.

De redactie is altijd blij als in de rubriek Forum wordt ingegaan op artikelen die in het tijdschrift zijn gepubliceerd. Het is belangrijk dat therapeuten met elkaar discussiëren over de waarde van behandelingen, specifieke interventies en benaderingen. Anne van den Berg stelt in zijn bijdrage enkele vragen bij een casusbeschrijving van Marit Kool en Helga Aalders (in nummer 2014/5). Zij reageren op deze vragen en opmerkingen en verhelderen zo de genoemde casusbeschrijving. Tegelijk komt er met deze Forum-bijdragen meer aandacht voor de wetenschappelijke en vakinhoudelijke betekenis van de N = 1-studie en voor de mogelijkheden en beperkingen ervan.

In een verfrissende column van Danielle Oprel ten slotte wordt alles nog eens kort samengevat: wat is een goede therapeut en durven we onze eigen prestaties als therapeut te vergelijken met collega’s of schamen we ons daarvoor? Ik hoop dat u en ik in elk geval niet zo hard proberen een vijfsterrentherapeut te worden dat we er een burn-out van krijgen.

Naar boven