Schaamte in groepstherapie

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2015
10.1007/s12485-015-0004-0

Artikelen

Schaamte in groepstherapie

Frans van PaassenContact Information

(1) 

Contact Information Frans van Paassen
Email: fvanpaassen@upcmail.nl

: 17  2015

Samenvatting  
In dit artikel wordt het begrip schaamte beschreven als een zelfgerichte emotie, aan de hand van een uitgebreid literatuuroverzicht over de aspecten en facetten van schaamte. Schaamte is een krachtige, veelal negatieve zelfgerichte emotie die verbonden is met de evaluatie van het zelf of de identiteit: je bent wie je niet wilt zijn. Schaamte is niet alleen een intrapersoonlijk maar ook een interpersoonlijk proces. Uit angst voor afwijzing schamen wij ons voor onze gevoelens en voor onszelf. Omdat schaamte ontstaat in de interactie met anderen, kunnen relaties met anderen ook een belangrijke rol spelen in het leren omgaan met en verminderen van schaamte. Groepspsychotherapie biedt hiertoe veel mogelijkheden. Uiteengezet wordt, aan de hand van praktijkvignetten, hoe schaamte zich kan manifesteren in groepspsychotherapie en hoe daarmee omgegaan kan worden. Schaamte heeft de neiging zichzelf te verbergen. Om schaamte in de groep te kunnen bespreken, zullen we haar eerst moeten ontdekken. Tevens wordt aandacht besteed aan de schaamte van de psychotherapeut.
f. van paassen, klinisch- en sociaal psycholoog en psychotherapeut, is werkzaam in eigen praktijk. E-mail: fvanpaassen@upcmail.nl.
Met dank aan Bert de Croon en Hans Snijders voor hun commentaar.

Inleiding

Schaamte is waarschijnlijk een van de belangrijkste redenen waarom mensen die hulp vragen niet kiezen voor deelname aan een groepstherapie. Immers, als wij ons schamen proberen wij ons te verbergen. De patiënt die zich schaamt geeft de voorkeur aan een situatie waarin hij alleen met een therapeut kan praten. Een groep, waarin hij meerdere mensen onder ogen moet komen, vermijdt hij liever. In het therapeutisch proces speelt schaamte een belangrijke rol. Schalkwijk (2012) noemt schaamte (na angst) de belangrijkste belemmerende factor in een psychotherapie. In groepstherapie is dat niet anders; het schaamtegevoel is daar nog sterker aanwezig, door de observerende blik van de anderen.

In de vakliteratuur over groepstherapie wordt weinig aandacht besteed aan schaamte. De bekendste handboeken over groepstherapie noemen het terloops; Yalom en Leszcz (2005) verwijzen er zelfs helemaal niet naar. Berk (2005) geeft een korte beschrijving van enkele vormen van schaamte, maar werkt dit niet verder uit. Met name in de psychoanalytische literatuur is de afgelopen decennia echter veel geschreven over het concept schaamte en de opvattingen hierover kunnen gegeneraliseerd worden naar een groepstherapeutische setting.

Schaamte speelt in het lijden van onze patiënten een grote rol. In dit artikel wordt allereerst het begrip schaamte als een zelfgerichte emotie beschreven. Vervolgens worden, aan de hand van een uitgebreid literatuuroverzicht, de aspecten en facetten van schaamte bezien vanuit meerdere referentiekaders en geschetst. Daarna wordt ingegaan op de praktijk van het omgaan met schaamte van patiënten in groepspsychotherapie. Tot slot wordt aandacht besteed aan de schaamte van de groepspsychotherapeut. Het geheel wordt geïllustreerd met praktijkvignetten.


Het begrip schaamte: literatuurverkenning

Schaamte wordt - evenals schuld, verlegenheid en trots - gezien als een zelfgerichte of zelfbewuste emotie. De aandacht is gericht op de beleving van het zelf (Tracy e.a., 2007). Lewis (1971) maakt onderscheid tussen schaamte en schuld: bij schaamte ligt de nadruk op de (negatieve) evaluatie van het zelf of de identiteit (ik heb iets vreselijks gedaan, gedacht of gefantaseerd), bij schuld is dit meer gericht op de beoordeling van het gedrag (ik heb iets vreselijks gedaan, gedacht of gefantaseerd). Schaamte ontstaat uit een conflict tussen het Ik en het Ik-ideaal (narcissistic self-state). Het niet-voldoen aan het ideale zelf confronteert met eigen tekorten en gebreken. Wie zich schaamt, beseft dat hij is wie hij niet had willen zijn.

De bijdragen van Kohut (1971) over de psychodynamiek van narcisme staan centraal bij het begrijpen van schaamte. Schaamte is een pijnlijk gevoel en ontstaat plotseling. De persoon wordt zich bewust van een voor hem pijnlijke situatie. Wat verborgen moest blijven, wordt blootgelegd en zichtbaar. Dit kan gaan om gevoelens, gedachten en gedrag, maar ook om lichamelijke kenmerken. De persoon is zich pijnlijk bewust van zichzelf en voelt zich object van observatie. Anderen hoeven niet feitelijk getuige te zijn. Vaak gaat het om de vermeende blik van de ander of de verinnerlijkte ogen van vroegere objectrelaties die iemand beschamen. Hij veroordeelt zichzelf en is bang dat anderen dit ook zullen doen.

Schaamte is, zo beschouwd, niet alleen een intrapersoonlijk maar ook een interpersoonlijk proces. Intrapersoonlijke schaamte wordt gekenmerkt door zich waardeloos voelen (onaantrekkelijk en slecht, machteloos en krachteloos) en door lijden onder de schaamteveroorzakende situatie. Bij interpersoonlijke schaamte speelt vooral mee dat de patiënt zich bekeken voelt. De angst voor een negatieve beoordeling of minachting door anderen is hierbij essentieel (Crozier, 1998; Elison, 2005). De betrokkene wil uit de situatie verdwijnen, door de grond zakken of zich verstoppen (Pines, 2008; Schalkwijk, 2012).

Schaamte gaat gepaard met fysiologische veranderingen (zoals blozen en transpireren) en met lichaamstaal (zoals oogcontact vermijden en zich achter een hand verbergen). Schaamte leidt tot angst voor afwijzing, vanuit de gedachte dat de ander niets meer met je te maken wil hebben als hij jou echt leert kennen (Alonso & Rutan, 1988). Schaamte leidt tot een verlies van empathie met jezelf (Tas, 1993) en verstoort de mogelijkheid om een empathische band met de ander aan te gaan; schaamte isoleert (Tangney e.a., 2007). Volgens Gilbert (1998) gaan intrapersoonlijke en interpersoonlijke schaamte vaak sterk samen.

Er is veel waarvoor we ons kunnen schamen. Kaufman (1989) beschrijft vier algemene gebieden waarop schaamte kan optreden: schaamte verbonden aan het stellen van een doel, schaamte verbonden aan affect, schaamte verbonden aan seksuele verlangens en orale behoeften en schaamte verbonden aan interpersoonlijke behoeften.

Schaamte verbonden aan het stellen van een doel

Als we in onze jeugd belachelijk zijn gemaakt om ons fantasiespel of onze fantasieën en dagdromen over wat we later willen worden, kan het later moeilijk zijn om te praten over wensen, verlangens, dromen en doelen.

Schaamte verbonden aan affect

Mannen mogen niet bang zijn of huilen, vrouwen mogen niet machtig of woedend zijn. De heftigheid waarmee gevoelens worden geuit, kan worden afgekeurd. Gevolg ervan is dat men gevoelens gaat afvlakken of verbergen, negatief over zichzelf gaat praten als men iets voelt, moeite heeft met het uiten van gevoelens (zowel positief als negatief), moeite heeft met het ontvangen van feedback (zowel positief als negatief) of met conflicten en meningsverschillen.

Schaamte verbonden aan seksuele verlangens en orale behoeften

Sommige mensen schamen zich voor het hebben van seksuele gevoelens (bijvoorbeeld als ze gestraft werden voor masturberen) of omdat er niet gewenste aandacht voor hun lichaam is geweest (bijvoorbeeld vanwege overgewicht). Dit kan bijdragen aan schaamte voor het lichaam. Praten over seksuele ervaringen en gevoelens wordt vermeden, evenals praten over het lichaamsbeeld en orale verlangens.

Schaamte verbonden aan interpersoonlijke behoeften

Als onze ouders moeite hadden om aan onze relationele behoeften te voldoen, zijn we geneigd ons te schamen voor deze behoeften. Het wordt dan moeilijk om eigen behoeften te onderkennen en te uiten, om nabijheid en hechting toe te laten, om zichzelf te laten zien en te horen, om er te ‘mogen zijn’.

Ook het lichaam en zijn functies kunnen een bron van schaamte zijn. Mensen kunnen zich schamen voor onderdelen van hun lichaam die zichtbaar anders en afwijkend zijn (zoals een lichamelijke handicap, maar ook een ogenschijnlijk triviale pukkel op het gezicht). Men kan zich ook schamen vanuit de innerlijke overtuiging dat er iets mis is aan het lichaam, hoewel dat niet zichtbaar is voor de ander. Achterliggend is er vaak de overtuiging dat er iets mis is met het zelf.

Ook de verschillende functies van het lichaam kunnen schaamtevol zijn. Als men naar het toilet gaat, kan men zich schamen voor de geluiden die men maakt bij de ontlasting. Men kan zich schamen voor alles wat uit het lichaam komt (zoals bloed, sperma of zweet). Onbewust wordt er een verbinding gelegd tussen de lichamelijke en de emotionele binnenwereld. Gevoelens, gedachten, wensen en onbewuste fantasieën van zowel seksuele als agressieve aard, kunnen beleefd worden als vies, walgelijk en verwerpelijk en daarom verborgen worden voor het eigen zelf en het externe, observerende object (Rizzuto, 1991). Angst voor afkeuring, belachelijk gemaakt worden en vernedering leiden dan tot verbergen, controleren en inperking van het zelf.


Functies van schaamte

Schaamte vervult vanzelfsprekend ook een positieve adaptieve functie in het reguleren van processen tussen zelf en anderen. Volgens Baneke (2006) is schaamte belangrijk om het sociale verkeer intact te houden. Als de persoon zich bewust wordt van een potentieel schaamtevolle situatie, kan hij zich terugtrekken of de situatie vermijden. Het adaptieve doel van schaamte is dan het behoud van de acceptatie van anderen en het beschermen van het zelfgevoel, door het leren en handhaven van sociale regels. Men toont respect naar de ander. Schaamte is ook een defensiemechanisme, waarmee agressie in het menselijk verkeer beperkt kan worden.

Berk (2005) noemt enkele andere vormen van schaamte. Bij gepasseerde schaamte wordt de schaamte weggewerkt en het affect niet gevoeld. Het manifesteert zich doordat de persoon sneller gaat praten, en obsessieve en repeterende gedachten heeft over wat hij zou hebben moeten doen of had moeten zeggen (Lewis, 1971). Dan is er een vorm van schaamte waarbij deze voor iedereen zichtbaar is, behalve voor de betrokkene zelf. Bij plaatsvervangende schaamte schaamt men zich voor de schaamteloosheid van de ander. Enerzijds wordt het gedrag van de ander negatief geëvalueerd, anderzijds identificeert men zich ook met die ander. Het schaamtevolle gedrag van de ander kan daardoor negatief op de persoon afstralen.

Mensen verschillen in de mate waarin ze geneigd zijn schaamte te ervaren. Sommige mensen zijn sterk schaamtegevoelig, anderen zijn schaamteloos. De meeste mensen bevinden zich ergens tussen beide polen. Bij veel van onze patiënten is schaamte een persoonlijkheidstrek geworden. Er is dan vaak sprake van een pathologische schaamte die tot verschillende psychische klachten kan leiden. Deze schaamte is vaak verbonden met onbewuste vroege fantasieën of overtuigingen, die het kind heeft geconstrueerd om het onbegrijpelijke gedrag van de ouders te verklaren en daarmee de pijnlijke gevoelens die daarmee gepaard gingen te verwerken. Hoe vroeger de traumatisering plaatsvond, des te sterker zullen de schaamtegevoeligheid en de reacties daarop zijn.

Omdat schaamte zowel een private emotionele ervaring is als dat deze samenhangt met iemands positie in relatie met anderen (Gilbert, 1998), kunnen relaties met anderen een belangrijke rol spelen in het leren omgaan met en verminderen van schaamte. Onderzoek suggereert het belang van het zich verbinden met anderen bij het overwinnen van schaamte en de rol van anderen als steun bij het normaliseren en begrijpen van schaamtevolle gebeurtenissen, waardoor een herwaardering mogelijk wordt (Brown, 2006; Van Vliet, 2008, 2009; Leeming & Boyle, 2013). Groepspsychotherapie biedt hiertoe belangrijke mogelijkheden.


Schaamte in de groep

De afdeling is verhuisd naar een pand in het centrum van de stad. Vandaag is de eerste zitting in de nieuwe groepsruimte. De groep beoordeelt de kamer. Er wordt kritiek geuit, maar men ziet ook verbeteringen. Enkele groepsleden hebben moeite met de nieuwe locatie, omdat ze in het centrum collega’s kunnen tegenkomen. Langs het gebouw rijden volle trams en in de centrale hal is het druk. Groepsleden uiten schaamte over het hulp moeten vragen. Ze beleven dat als zwak en afhankelijk; ze willen het zélf kunnen. Een groepslid zegt dat ze juist trots voelt omdat ze nu hulp heeft gezocht. Ze heeft altijd alles alleen gedaan. Sinds ze deelneemt aan de groep, is ze ook meer met anderen gaan praten over gevoelens en problemen. Groepsleden vertellen over de hoge verwachtingen die ze van zichzelf hebben en over onderliggende gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid. Een groepslid vertelt voor het eerst dat ze een huidziekte heeft. Haar schaamte daarover is een forse belemmering in haar contact met mannen.

De intrapersoonlijke schaamte maakt dat de patiënt een confrontatie met emoties uit de weg wil gaan. In een groepstherapie roept de interactie tussen patiënt en therapeut en de medegroepsleden een extra beangstigende interpersoonlijke schaamte op. Schaamte tast de zelfwaardering en het zelfgevoel aan en leidt tot zelfkritiek die zich gaat manifesteren via een beschermende weerstand. De behandeling zal de weerstand tegen bewustwording versterken en verschillende afweermechanismen activeren. Bij groepstherapie is dit het geval, omdat men daar wordt blootgesteld aan het oordeel van meerdere anderen. De patiënt is vaak bang dat hij de enige is die schaamte heeft over problemen of die worstelt met gedachten, gevoelens en conflicten rond gevreesde afwijzing. Voor de patiënt die (te) sterk schaamtegevoelig is, kan het zinvol zijn om te starten met een individuele therapie, als voorbereiding op de deelname aan de groep.

Alonso en Rutan (1988) wijzen op de fundamentele paradox van schaamte bij groepstherapie, waarbij de groep enerzijds de beleving van schaamte oproept en tegelijkertijd de mogelijkheid biedt om het gevoel van schaamte te verminderen. Ook Gans en Weber (2000) beschrijven het verhoogde bewustzijn en de aanwezigheid van anderen als factoren die gevoelens van schaamte versterken. De therapeut en de andere groepsleden versterken het verhoogde zelfbewustzijn, doordat de groepsnorm veronderstelt dat men zichzelf blootgeeft. De verwachting je intieme gedachten en gevoelens te moeten uiten, kan schaamte en de wens om te vluchten oproepen.

Volgens Yalom en Leszcz (2005) ontwikkelt de groep zich tot een sociale microkosmos. Iedere patiënt zal relationeel in contact treden met de andere groepsleden, op de wijze waarop hij met anderen uit zijn sociale omgeving omgaat. Vroeg of laat komen zijn problemen in relaties naar voren en worden deze stijlen zichtbaar in de groep. De mogelijkheden tot herhaling van problemen die zich in het verleden met belangrijke anderen hebben voorgedaan, zijn dan meer aanwezig. De groepssetting kan leiden tot een herhaling van vroegere gezinservaringen, met alle daarmee gepaard gaande verlangens, onbevredigde behoeften, afhankelijkheidsgevoelens, schaamte, het verlangen erbij te horen, rivaliteit en conflicten inherent aan de familiedynamiek. Dit kan een herbeleving bewerkstelligen van destijds ervaren gevoelens van verlegenheid, vernedering, uitgelachen worden en afwijzing. Door aanwezigheid van anderen is de patiënt geneigd zichzelf te vergelijken met de anderen, die dan in zijn ogen belangrijker, aantrekkelijker en intelligenter zijn.

De groep biedt veel mogelijkheden tot negatieve vergelijkingen. Volgens Morrison (1990) biedt de groep veel zelfobjecten en daardoor ook een veelheid aan mogelijke zelfobjecttekortkomingen. Voor veel patiënten is het vermijden van intimiteit een bescherming geweest tegen schaamte, maar onderliggend is er eenzaamheid en verlangen naar intimiteit. De aanwezigheid van anderen versterkt regressieve verlangens die schaamtevol kunnen zijn. Chronisch onbevredigde afhankelijkheidsbehoeften kunnen worden geactiveerd en schaamte oproepen, doordat ze leiden tot gevoelens van kwetsbaarheid, zwakheid of minderwaardigheid; alles wat men zo wanhopig probeerde te vermijden.

De kans zich gekwetst te voelen door de ander neemt toe als er meer potentiële daders zijn. Andere groepsleden en ook de therapeut kunnen tekortschieten in begrip of empathie, wat schaamte kan opwekken. Patiënten nemen deel aan een groep met de wens bevestiging te krijgen voor hun eigenheid. Zij willen iets van zichzelf met anderen delen, willen ervaren dat zij niet alleen zijn en het gevoel hebben erbij te horen. Tegelijkertijd is er de angst voor gevoelens van anders zijn of vervreemding.

Hoe belangrijker de groep is voor de patiënt, des te meer wordt een negatief oordeel gevreesd. Hoe meer men zich verbonden voelt, des te sterker de schaamte als men van de anderen afwijkt. De mogelijkheid om narcistisch gekwetst te worden, is dan groter. Anderzijds kan schaamte het gevoel van verbondenheid afremmen of blokkeren. Schaamte is, meer dan andere zelfbewuste emoties, zeer besmettelijk. De schaamte van de patiënt kan gaan resoneren met de schaamtevolle ervaringen of gevoelens bij andere groepsleden of bij de therapeut. Dit kan leiden tot een collusie tussen patiënt, groep en therapeut, om er geen aandacht aan te besteden.

Gevoelens van schaamte zijn in groepstherapie veel aan de orde en kunnen zich op veel momenten voordoen. Omdat wij ons schamen voor onze schaamte kunnen schaamtegevoelens in de behandeling echter gemakkelijk verborgen blijven. Als patiënten schaamtevolle gedachten, gevoelens en gedrag verbergen, blijft veel belangrijke informatie onbekend, wat het therapeutisch proces ingrijpend zal beperken en belemmeren.


Afweervormen van schaamte in de groep

Patiënt en groep kunnen onbewust hun toevlucht nemen tot vormen van afweer, om de ervaring van schaamte en de onderwerpen die tot schaamte aanleiding kunnen geven te vermijden. Nathanson (1992, 1997) ontwikkelde het Compass of Shame waarin vier coping-mechanismen in het omgaan met schaamte worden beschreven. Deze scripts bieden een oplossing op korte termijn voor een bepaalde situatie en kunnen zowel adaptief als niet-adaptief zijn. De vier stijlen voor het omgaan met schaamteoproepende situaties zijn: a zichzelf terugtrekken (withdrawal), b zichzelf aanvallen (attack self), c vermijden van de situatie (avoidance), en d de ander aanvallen (attack other). De eerste twee stijlen zijn kenmerkend voor een internaliserende emotieverwerking en erkenning van de schaamtesituatie. De laatste twee stijlen zijn kenmerkend voor een externaliserende emotieverwerking.

– 
Zichzelf terugtrekken. Deze reactie is het directe gevolg van schaamte en leidt tot de neiging zichzelf te verbergen en interactie met anderen uit de weg te gaan, om daarmee het ongemak en de schaamte-ervaring te verminderen. Terugtrekken is een manier om te voorkomen dat je wordt veroordeeld door een afkeurende ander. De patiënt probeert aan dit oordeel te ontkomen door zichzelf te verbergen, weinig te ondernemen, interactie met de ander uit de weg te gaan en onder zijn kunnen te presteren. Deze attitude leidt tot een gevoel van er niet bij horen, je de mindere voelen.
– 
Zichzelf aanvallen. Hierbij wordt de boosheid die de schaamtevolle ervaring oproept, op de eigen persoon gericht. Mensen met sterke verlatingsangst reageren vaak met deze coping als zij zich buitengesloten voelen en zich daardoor ook de mindere voelen. De op zichzelf gerichte boosheid, verachting of afschuw kan de intensiteit van schaamte nog vergroten. Door zich te bekritiseren, devalueren, aan te passen of onderwerpen aan anderen wordt de angst door de ander in de steek gelaten te worden afgeweerd.
– 
Vermijding. De informatie die zou kunnen leiden tot aantasting van het zelfbeeld wordt geloochend, geminimaliseerd of weggemaakt. De schaamte wordt weggemaakt als niet bij zichzelf horend of kan worden overdekt met compenserende activiteiten (zoals alcohol- of drugsmisbruik) en afleiding door het zoeken van spanning (bijvoorbeeld snel succes of seks).
– 
Agressie die op de ander gericht wordt. De rollen worden hierbij omgedraaid. Degene die zich schaamt voelt zijn tekortkomingen en beleeft zichzelf in vergelijking met de ander als zwakker en minderwaardig. Door te bewijzen dat de ander nog zwakker is (via verbaal of fysiek geweld, sarcasme of een superieure houding) kan het pijnlijke gevoel van schaamte worden geëxternaliseerd en daarmee afgeweerd.

Silfver (2007) voegt er de ‘adaptieve’ as aan toe, waarbij de schaamte wordt erkend en de persoon zich verontschuldigt en probeert om het weer goed te maken. Hierna volgt een vignet ter illustratie van agressie die op de therapeut wordt gericht.

Als de therapeut een opmerking maakt over het groepsproces, maakt een groepslid hierover een complimenteuze opmerking, waarin het sarcasme onverholen naar voren komt. Ze vraagt zich af waartoe de opmerking van de therapeut leidt. Desgevraagd mist ze leiding van de groepstherapeuten. Ze lijkt woedend te zijn op de therapeut, niet alleen omdat ze niet krijgt wat ze nodig heeft, maar ook omdat duidelijk wordt dat ze dat zo nodig heeft.

Gans en Weber (2000) bespreken enkele afweervormen van schaamte op groepsniveau. Zo is praten over overeenkomsten tussen groepsleden minder bedreigend dan praten over verschillen. In een beginnende groep is de ervaring dat men niet de enige is met problemen een grote opluchting. Overeenkomsten en gemeenschappelijke ervaringen (zoals thema’s rond verlies en falen) versterken de veiligheid en bouwen de groepscohesie op, dankzij het zich kunnen identificeren met anderen. Het blijven benadrukken van overeenkomsten kan echter een afweer zijn tegen het onderzoeken van mogelijke verschillen in gevoelens en gedachten. Het verschillen van elkaar impliceert immers separatie, anders zijn en daarmee de mogelijkheid voor isolement, conflict, rivaliteit en schaamte. Een andere afweervorm kan zijn dat, door te praten over gebeurtenissen in het verleden of buiten de groep, groepsleden gevoelens van schaamte vermijden, die zij in de ‘hier en nu’-interactie kunnen ervaren. Informatie die zou kunnen leiden tot aantasting van het zelfbeeld en daarmee tot gevoelens van schaamte, wordt dan geloochend, weggemaakt of geminimaliseerd.

Hahn (1994) beschrijft, vanuit een objectrelationeel gezichtspunt, de projectieve identificatie: hoe de patiënt onbewuste en verworpen aspecten van zichzelf projecteert op de andere groepsleden, de therapeut of de groep. Dat kan het gedevalueerde zelf zijn, maar ook de veroordelende, afwijzende instantie die als introject deel is gaan uitmaken van de eigen persoon. De patiënt die zich schaamt devalueert zichzelf en denkt dat er afkeurend naar hem wordt gekeken. Anderen worden ervaren als net zo kritisch en veroordelend als de afwijzende en kritische ouder in zijn jeugd. Vragen en duidingen vanuit de groep of de therapeut worden ervaren als schaamtevolle vernedering en kunnen woede oproepen. Als de woede op de eigen persoon wordt gericht, leidt dit tot zich terugtrekken en zelfdevaluatie. Het gevaar dat de patiënt de behandeling afbreekt, ligt dan op de loer.

Projectieve identificatie kan de anderen zo provoceren dat zij zich werkelijk afkeurend gaan opstellen. Zo kan de patiënt in de groep in de risicovolle positie van de zondebok belanden. De schaamte kan ook verhuld worden, door de ander te devalueren, klein te maken en te minachten. Het minderwaardigheidsgevoel wordt afgeweerd door te bewijzen dat de ander nog zwakker is. Het geeft een gevoel van controle en ontlast het gekwetste zelfgevoel (Tangney & Dearing, 2002). Dit kan worden bewerkstelligd door verbaal of fysiek geweld, maar ook door sarcasme of een superieure houding. Het gedevalueerde zelf wordt dan geëxternaliseerd. Een patiënt met een geïnternaliseerde kritische ouder kan dan heel afkeurend zijn naar anderen en vinden dat zij het niet goed doen. Deze projectieve identificatie kan ertoe leiden dat de groepsleden en de therapeut zich gedevalueerd en afgewezen voelen. Als deze ervaringen en de bijbehorende gevoelens in de groep bewerkt worden kan dit de patiënt helpen zich deze gevoelens weer, maar nu op een minder schadelijke wijze, toe te eigenen (Hahn, 1994).

Patiënte excuseert zich regelmatig als ze iets wil inbrengen in de groep. Ze heeft niet het gevoel dat ze haar eigen plek mag innemen. Door haar vader werd ze altijd negatief vergeleken met haar broer, de ideale zoon. Haar broer heeft tegen haar gezegd dat hij haar geur niet wilde inademen. Ze schaamt zich enorm voor zichzelf. De groep reageert empathisch en begripvol, maar haar onderworpen houding gaat ook irritatie oproepen. Besproken kan worden hoe patiënte zelf gevoelens van boosheid afweert en externaliseert, waardoor de anderen het gaan voelen. Ze komt geleidelijk aan meer in contact met haar woede en doodswensen naar vader en broer, waardoor ze meer afstand van hen kan nemen en haar autonomie toeneemt.


Bewerken van schaamte in de groep

Hoe pijnlijk de aanwezigheid van anderen ook kan zijn, de groep biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om de schaamte te overwinnen. Dat wat men het meest vreest moet onder ogen worden gezien, door jezelf en anderen. Het is een conflict tussen enerzijds verbergen en vermijden en anderzijds laten zien. Het laatste kan leiden tot verandering. Alleen wanneer schaamte emotioneel doorleefd aan het daglicht komt, kan het proces van genezing beginnen. De aanwezigheid van anderen is daarbij belangrijk. Schaamte is ontstaan binnen de relatie met een belangrijke ander en de genezing kan ook het beste plaatsvinden in een interpersoonlijke arena (Alonso & Rutan, 1988).

Het zal duidelijk zijn dat dit alleen mogelijk is als er sprake is van een veilige, empathische omgeving waarin de patiënt zich gesteund en begrepen voelt. Het herkennen en accepteren van schaamte is een eerste stap in het leren omgaan met de pijnlijke gevoelens. De therapeut die meer zicht heeft op de stijl van omgaan met schaamte bij de verschillende groepsleden, zal deze vaker herkennen. Een patiënte die geneigd is tot afweer van schaamte via boosheid op anderen en zich in de groep sarcastisch opstelt naar medegroepsleden, blijkt zich bijvoorbeeld te schamen doordat ze niet weet wat te zeggen. Daardoor heeft ze niet het gevoel erbij te horen. Ze voelt zich waardeloos en is bang voor afkeuring door de anderen. De therapeut schenkt aandacht aan wat de patiënt beleeft, zodra zijn identiteit in het spel komt. Naarmate iemand schaamtegevoeliger is, wordt zelfevaluatie vooral een devaluatie van de eigen identiteit (Schalkwijk, 2012).

De groepstherapeut moet respecteren dat een patiënt behoefte heeft zich te verbergen of iets geheim te houden. Omdat dit echter leidt tot verbreken van contact, moet de therapeut helpen dit contact te herstellen. De patiënt die voorzichtig zijn veilige schuilplaats verlaat, is angstig om de anderen en ook zichzelf onder ogen te komen. Hij kijkt of de kust veilig is en is erg alert op de reacties van de anderen. De therapeut kan vragen welke reacties de patiënt denkt te zien of voor welke reacties hij bang is. Hij onderzoekt dat in de relatie met de andere groepsleden, maar ook in de relatie met hemzelf. Als de therapeut niet sensitief reageert op schaamte beleeft het groepslid dat als afwijzing of verlating. Ook als de therapeut niet reageert kan de patiënt zich onbegrepen en in de steek gelaten voelen.

Het is belangrijk dat de therapeut zich actief opstelt. Hij benoemt regelmatig hoe schaamtevol het is om bepaalde thema’s te bespreken en vraagt naar ieders beleving. Soms moet de therapeut de patiënt beschermen tegen voortijdige en inadequate zelfonthulling. Bij de eerste kennismaking zijn sommige patiënten geneigd om (counterfobisch, masochistisch of exhibitionistisch) veel intieme informatie te geven. De therapeut kan dit afremmen door te vragen of de patiënt dit nu wil vertellen of door op te merken dat niet alles in één keer verteld hoeft te worden. De kans dat de patiënt zich achteraf schaamt en daarom afhaakt is anders groot. Zelfonthulling dient spontaan te komen; pressie van een intrusieve therapeut - of van groepsleden die aandringen - werkt niet therapeutisch maar destructief (Berk, 2005).

De wijze van interveniëren is belangrijker dan de inhoud. Respect, herkenning, empathie en acceptatie zijn hierbij van belang. De therapeut stelt zich nieuwsgierig en onderzoekend op. Een duiding of interpretatie kan als schaamtevol worden beleefd, als deze misplaatst is en met zekerheid wordt geponeerd. Ook juiste interpretaties kunnen als intrusief en als aanval op iemands integriteit worden ervaren. Beter is het om een eventuele interpretatie als een idee van de therapeut aan de patiënt ter beoordeling voor te leggen. Een juiste timing is erg belangrijk, omdat de patiënt zich anders betrapt kan voelen.

Als de therapeut te snel of te sterk reageert op schaamtevolle onderwerpen, kan de patiënt zich ook nog eens als patiënt mislukt voelen. Als dit gebeurt, kan de therapeut dit zien als een belangrijke kans om de interactie te onderzoeken en om bijbehorende gevoelens van schaamte (van patiënt maar ook van therapeut) te bewerken.

Als de therapeut de naam van een van de groepsleden verkeerd uitspreekt - Berlinda in plaats Melinda - reageert het betrokken groepslid daar niet op en ook de andere groepsleden zeggen niets. De therapeut wordt zich bewust van zijn vergissing en beseft dat dit voor de patiënt pijnlijk kan zijn. Hij schaamt zich, omdat hij zich als tekortschietend en verwaarlozend beleeft. Hij benoemt zijn vergissing en schaamte, en zegt dat het hem opvalt dat niemand er iets over heeft gezegd. Hoe heeft het betrokken groepslid het ervaren en hoe was het voor de anderen?

Dan blijkt dat het hen wel degelijk was opgevallen. Melinda zegt dat het wel vaker gebeurt dat mensen haar naam verkeerd uitspreken. Ze maakt het daarmee weg en lijkt er weinig bij te voelen. Een groepslid denkt dat de therapeut dit met opzet doet, om bij Melinda een reactie uit te lokken. De vergissing van de therapeut wordt daarmee tot een therapeutische interventie gemaakt - de fout wordt weggemaakt: de therapeut wordt beleefd als iemand die geen fouten maakt, maar in zijn handelen steeds een diepere bedoeling legt - en tegelijkertijd wordt duidelijk dat hier iets van boosheid wordt afgeweerd.

Verschillende groepsleden bespreken hoe schaamtevol het is om zich niet gezien te voelen, hier in de groep, maar ook in andere situaties. Melinda vertelt dan hoe ze zich vroeger door haar ouders niet gezien heeft gevoeld en dat ze dat nog steeds zo ervaart. Ze schaamt zich enorm en is erg kritisch naar zichzelf. Op haar werk en in relaties met mannen ervaart ze al snel afwijzing en lijkt ze ook bevestiging te zoeken voor haar gevoel dat ze niet goed genoeg is. Ze is altijd gekleed in spijkerbroek. Toen ze een keer een kleurige jurk aandeed naar haar werk en daarmee de aandacht trok, beleefde ze de reactie van een collega (‘Wat staat dat jou goed. Je zou vaker een jurk kunnen dragen’) als afkeuring en belachelijk gemaakt worden, waarna ze de jurk niet meer heeft aangedaan.

Besproken wordt vervolgens hoe Melinda ook in de groep meer uit de verf zou willen en kunnen komen, dat ze zo bang is voor afkeuring, het voortdurend ervaart en zich dan terugtrekt uit het contact. De manier waarop ze reageerde op de vergissing van de therapeut is daarvan een goed voorbeeld. In de volgende bijeenkomst vertelt Melinda dat het feit dat de therapeut zijn schaamde benoemde, haar heeft geholpen meer over haar eigen schaamte te vertellen.

Alleen al het verwoorden van schaamtevolle ervaringen, gedachten of gevoelens kan helpen om de pijn van schaamte te verminderen. De gevreesde reactie blijft achterwege en in plaats daarvan krijgt men een emotioneel corrigerende ervaring dankzij begrip, empathie en herkenning van anderen. Het proces van verwoorden helpt om meer afstand te nemen en op een meer logische en reële wijze naar zichzelf te kijken. Belangrijk is dan dat de schaamtevolle ervaring onderzocht kan worden en verbonden aan de oorspronkelijke bron van de geïnternaliseerde schaamte (zoals een vroege ervaring van vernedering of afwijzing). De schaamte en bijbehorende negatieve zelfattributies kunnen dan begrepen worden als begrijpelijke reactie op de vroege ervaringen. Tenslotte kan dit leiden tot de ontwikkeling van meer compassie (zowel met zichzelf als met anderen) en tot meer acceptatie van zichzelf.

Groepstherapie biedt verschillende voordelen bij de behandeling van schaamte. Meerdere groepstherapeutische, curatieve factoren die volgens Yalom en Leszcz (2005) werkzaam zijn in groepstherapie helpen bij het leren omgaan met schaamte. De therapeut wijst in zijn interventies op overeenkomsten tussen de groepsleden en zijn groepsduidingen benadrukken de gezamenlijkheid (universaliteit). De beleving van gelijkheid en gedeelde ervaring kan de schaamte verzachten en het gevoel van alleen zijn en zich minderwaardig voelen verminderen. Het nieuwe groepslid is bijvoorbeeld opgelucht, als hij hoort dat de langer meelopende groepsleden dezelfde gevoelens en gedachten hadden toen zij aan de groep begonnen: ik ben niet de enige die zich zo voelt en dit probleem of conflict heeft.

Een van de meest voorkomende angsten in de groep is de angst om door de mand te vallen. De ervaring dat de andere groepsleden iemand accepteren zoals hij is, inclusief alles wat hij niet accepteert van zichzelf, heeft een positief effect op het zelfgevoel (acceptatie). De angst er niet bij te horen kan dan veranderen in het gevoel dat men deel is van de groep en er zijn eigen plek kan hebben.

Door de wederzijdse ervaring leert de patiënt van de ander. Het groepslid dat zelf nog niet in staat is om een probleem of gevoel direct onder ogen te komen, kan door de ervaring van een ander groepslid dat minder geremd is gestimuleerd worden of ervaren dat het toch niet zo gevaarlijk is om gevoelens en gedachten te uiten. Herhaalde exposure kan de schaamte doen verminderen.

Groepsnormen, bijvoorbeeld wat betreft zelfonthulling en het nemen van risico’s, kunnen voor meer geremde patiënten het pad effenen. Het voorbeeld van anderen kan hen helpen, door het gegeven voorbeeld te volgen en te leren van elkaars feedback (imitatief gedrag en interpersoonlijk leren). Altruïsme ofwel het helpen van anderen en de ervaring dat men van betekenis is voor de ander, kunnen het zelfgevoel versterken en daarmee schaamte doen verminderen.

De groepsregel om niet te vluchten maar te onderzoeken als er conflicten ontstaan in de groep, helpt om de angst voor objectverlies die vaak samengaat met schaamte te ‘verdunnen’ (Alonso & Rutan, 1988). Die afspraak maakt het mogelijk dat relaties worden hersteld. De patiënt kan na een schaamtevolle ervaring zonder gezichtsverlies terugkeren naar de groep en dit kan een belangrijke correctieve emotionele ervaring zijn.

Belangrijk is ook de rol van humor bij het ontladen en oplossen van schaamtevolle situaties. Samen met een ander of met anderen lachen kan een belangrijk tegengif zijn tegen de angst om door de ander uitgelachen te worden of het mikpunt te zijn van spot. Als het lachen spontaan en echt is, kan dit schaamte verminderen en het contact met de ander herstellen.


Schaamte bij de therapeut

Ook therapeuten kennen schaamtegevoelens. Voor de therapeut die zich schaamt is de groepstherapeutische situatie ingewikkelder dan een individuele therapie, doordat er ook voor hem sprake is van een situatie waarin hij zich blootgesteld voelt aan de blik van meerdere anderen. Diverse auteurs wijzen erop dat de schaamte van de therapeut grote invloed kan hebben op het proces en de uitkomst van psychotherapie (Covert e.a., 2003; Livingston, 2006).

Als de groepstherapeut er niet voor openstaat om eigen gevoelens van schaamte te ontdekken, te confronteren en door te werken, zal hij niet goed in staat zijn om de groep te helpen de diepere lagen van deze moeilijke gevoelens te ontdekken en door te werken (Gans & Weber, 2000). Onbewust kan hij dan meegaan in de afweer van de patiënt om schaamtevolle gevoelens en gedachten te maskeren.

Groepsleden kunnen de therapeut bevestigen in zijn competentie of het gevoel dat hij waardevol is, maar zij kunnen de therapeut ook een gevoel van falen, tekortschieten en incompetentie geven. In de groep is de patiënt degene die zich laat zien, de therapeut degene die zich verbergt. De therapeut bevindt zich in een relatief machtige positie. De patiënt gaat er vaak van uit dat de therapeut zijn problemen succesvol heeft doorgewerkt en er geen last meer van heeft. Het is verleidelijk om met deze fantasie mee te gaan.

Er zijn vele bronnen voor schaamte van de therapeut. In een onderzoek van Klinger e.a. (2012) worden als belangrijkste gebeurtenissen genoemd: het vergeten van afspraken, het vergeten of verwisselen van informatie over de patiënt, zichtbaar vermoeid zijn, in slaap vallen en te laat komen. De therapeut kan bang zijn een fout te maken of een onjuiste interventie te doen. Hij kan zich schamen dat hij een rationele vraag stelt en niet ziet dat de patiënt aan het huilen is.

Schaamte is besmettelijk. De therapeut kan worstelen met dezelfde schaamtegevoelens als de patiënt (bijvoorbeeld over lichaamsbeleving, seksuele of agressieve fantasieën, verslavingen). Hij kan zich schamen als hij zich negatief vergelijkt met zijn cotherapeut. Gevoelens van schaamte spelen ook vaak een rol als de therapeut vermijdt om problematisch gedrag van de patiënt te bespreken (zoals chronisch te laat komen of vaak afwezig zijn). Als de patiënt niet vooruitgaat of zelfs meer klachten krijgt, kan de therapeut gaan twijfelen aan zijn competentie. Fouten van de therapeut kunnen leiden tot diepe teleurstelling bij de groepsleden. De therapeut mag geen fouten maken, omdat dit de illusie van almacht kan bedreigen. Een patiënt die zich identificeert met de therapeut wordt dan in zijn eigen narcistische illusie bedreigd en dit kan leiden tot schaamte. De therapeut kan zich dan schamen omdat hij niet meer de ideale therapeut is, aangezien hij faalt in empathie of zorgzaamheid.

Het is belangrijk dat de therapeut zich bewust is van de gebieden waarop hij zich kwetsbaar voelt, dat hij gevoelens van schaamte bij zichzelf herkent als die zich voordoen en dat hij ermee kan omgaan. De schaamte van de therapeut kan dan tot een belangrijk instrument worden en leiden tot inzichten en groei. Onbedoelde fouten van de therapeut kunnen worden gezien als mogelijkheden om van te leren. Als besproken en onderzocht kan worden wat er in de relatie gebeurt, kan dit leiden tot waardevolle correctieve ervaringen, met de mogelijkheid tot generaliseren naar soortgelijke situaties buiten de groepsruimte. Als schaamte ertoe leidt dat op bepaalde situaties niet wordt ingegaan of bepaalde vragen niet worden gesteld, is dat een gemiste kans.

De groepsleden hebben hun halfjaarlijkse evaluatie voorbereid. Aan het begin van de groepszitting wordt duidelijk dat de therapeuten dat niet hebben gedaan; zij zijn het beiden vergeten. De therapeuten stellen voor om de evaluatie een week uit te stellen en doen vervolgens hun best een alternatieve invulling te bedenken. De groep reageert met veel lijdzaam, passief verzet.

Na afloop van de groepszitting voelen de therapeuten zich waardeloos en mislukt. De therapeuten hebben hun gevoelens van schuld en schaamte over hun tekortkoming weggemaakt, in plaats van ze te bespreken en te onderzoeken wat hun houding voor de groep betekent. De groep voelt zich niet serieus genomen en uit haar boosheid hierover indirect, door de therapeuten duidelijk te maken dat ze hebben gefaald.


Tot besluit

Schaamte is een belangrijke emotie, die gemakkelijk over het hoofd gezien kan worden doordat zij zich graag verbergt. Zij tast de vrijheid van denken en voelen aan, doordat zij vaak zo nauw verweven is met een laag zelfbeeld en zelfgevoel. Dit geldt niet alleen voor de groepsleden, maar ook voor de therapeut. Ook voor de therapeut ontstaan tijdens de therapie schaamtevolle situaties.

De therapeut dient de eigen schaamte te ontdekken, onderzoeken en door te werken. Anders zal hij onvoldoende in staat zijn de groepsleden te helpen bij het onderzoeken van deze gevoelens. Als hij schaamte niet herkent, zal hij geneigd zijn mee te gaan met de afweer van de groep, waardoor onderliggende gevoelens niet besproken zullen worden. Persoonlijke (leer)therapie, bij voorkeur in een groep, supervisie en intervisie zijn hiervoor belangrijke instrumenten.

Een patiënt die zich meer gaat uiten, zal zichzelf meer blootgeven. Zijn ‘ware zelf’ wordt zichtbaar. Het contact met de ander wordt hersteld. Als de groep hierop reageert met empathie, begrip en acceptatie, kan de patiënt onderzoeken waarom hij zich zo schaamt voor wie hij in wezen is. Hij kan zichzelf beginnen te observeren en proberen te begrijpen. Hij kan zich bewust worden van zijn interne conflict(en) en de vroege ervaringen die hiertoe aanleiding hebben gegeven. Dit doorleefde inzicht in zijn gevoelens versterkt het zelfbeeld en zelfgevoel. De patiënt ontwikkelt meer empathie met zichzelf en daardoor ook met anderen. Hij kan zichzelf meer accepteren zoals hij is, in al zijn imperfectie.


Literatuur

Alonso, A. & Rutan, J.S. (1988). The experience of shame and the restoration of self-respect in group therapy. International Journal of Group Psychotherapy, 38, 3–27.
ChemPort PubMed
 
Baneke, J.J. (2006). Signaalschaamte, afgeweerde schaamte en geweld. In T.I. Oei &, M.S. Groenhuijsen (Eds.), Capita selecta van de forensische psychiatrie anno 2006 (pp. 15–37). Deventer: Kluwer.
 
Berk, T. (2005). Leerboek groepspsychotherapie. Utrecht: de Tijdstroom.
 
Brown, B. (2006). Shame resilience theory: a grounded theory study on women and shame. Families in Society: Journal of Comtemporary Social Services, 87, 43–52.
CrossRef
 
Covert, M.V., Tangney, J.P., Maddux, J.E. & Heleno, N.M. (2003). Shame-proneness, guilt-proneness, and interpersonal problem solving: a social cognitive analysis. Journal of Social and Clinical Psychology, 22, 1–12.
CrossRef
 
Crozier, W.R. (1998). Self-consciousness in shame: the role of the ‘other’. Journal for the Theory of Social Behaviour, 28, 273–286.
CrossRef
 
Elison, J. (2005). Shame and guilt: a hundred years of apples and oranges. New Ideas in Psychology, 23, 5–32.
CrossRef
 
Gans, J.S. & Weber, R.L. (2000). The detection of shame in group psychotherapy: uncovering the hidden emotion. International Journal of Group Psychotherapy, 50, 381–396.
ChemPort PubMed
 
Gilbert, P. (1998). What is shame? Some core issues and controversies. In P. Gilbert &, B. Andrews (Eds.), Shame: interpersonal behavior, psychopathology, and culture (pp. 3–38). New York: Oxford University Press.
 
Hahn, W.K. (1994). Resolving shame in group psychotherapy. International Journal of Group Psychotherapy, 44, 449–461.
ChemPort PubMed
 
Kaufman, G. (1989). The psychology of shame: theory and treatment of shame-based syndromes. New York: Springer.
 
Klinger, R.S., Ladany, N. & Kulp, L.E. (2012). It’s too late to apologize: therapist embarrassment and shame. Counseling Psychologist, 40, 554–574.
CrossRef
 
Kohut, H. (1971). The analysis of the self: a systematic approach to the psychoanalytic treatment of narcissistic personality disorders. Chicago: The University of Chicago Press.
 
Leeming, D. & Boyle, M. (2013). Managing shame: an interpersonal perspective. British Journal of Social Psychology, 52, 140–160.
PubMed CrossRef
 
Lewis, H.B. (1971). Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press.
 
Livingston, L.R. (2006). No place to hide: the group leader’s moments of shame. International Journal of Group Psychotherapy, 56, 307–323.
PubMed CrossRef
 
Morrison, A.P. (1990). Secrets: a self psychological view of shame in group therapy. In E. Bennet (Ed), The difficult patient in group: Group psychotherapy with borderline and narcissistic disorders. American Group Psychotherapy Association monograph series (pp. 175–189). Madison, CT, US: International Universities Press.
 
Nathanson, D.L. (1997). Affect theory and the compass of shame. In M.R. Lansky &, A.P. Morrison (Eds), The widening scope of shame (pp. 339–354). Hillsdale, NJ: Analytic Press.
 
Nathanson. D.L. (1992). Shame and pride: affect, sex, and the birth of self. New York: Norton.
 
Pines, M. (2008). Shame. What psychoanalysis does and does not say. In C. Pajaczkowska &, I. Ward (Eds.), Shame and sexuality: psychoanalysis and visual culture (pp. 93–106). London: Routledge.
 
Rizzuto, A.M. (1991). Shame in psychoanalysis: the function of unconscious fantasies. International Journal of Psychoanalysis, 72, 297–312.
PubMed
 
Schalkwijk, F. (2012). Schaamte in psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 38, 368–380.
SpringerLink
 
Silfver, M. (2007). Coping with guilt and shame: a narrative approach. Journal of Moral Education, 36, 169–183.
CrossRef
 
Tangney, J. & Dearing, R. (2002). Shame and guilt. New York: Guilford Press.
 
Tangney, J.P., Stuewig, J. & Mashek, D.J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual Review of Psychology, 58, 345–372.
<Occurrence Type="PMCID"><Handle>3083636</Handle></Occurrence> PubMed CrossRef
 
Tas, L. (1993). Van ‘body-gloss’ naar schaamte. Psychoanalytisch Forum, 11, 30–72.
 
Tracy, J.L., Robins, R.W. & Tangney, J.P. (2007). The self-conscious emotions. Theory and research. New York/London: Guilford Press.
 
Vliet, K.J. van (2008). Shame and resilience in adulthood: a grounded theory study. Journal of Counseling Psychology, 55, 233–245.
CrossRef
 
Vliet, K.J. van (2009). The role of attributions in the process of overcoming shame: a qualitative analysis. Psychology and Psychotherapy: Theory, Research and Practice, 82, 137–152.
CrossRef
 
Yalom, I.D. & Leszcz, M. (2005 ). The theory and practice of group psychotherapy. New York, NY: Basic Books.
 
Naar boven