‘Fuck privacy’, schreef ik twee maanden geleden tijdens een discussie op Twitter. Ik had enthousiast getweet over mijn digitale psychotherapiepraktijk. Als eerste: ‘Een tablet, internetverbinding en wat apps, meer heb je niet nodig voor hedendaagse psychotherapie.’ Daarna: ‘Over kostenbeheersing in psychotherapie: werken met de apps die al op je op iPhone staan.’ En ten slotte: ‘De nieuwe psychotherapeut is een #psychotelepeut.’ Mijn timeline liep meteen vol met emoticons van opgestoken duimen. De aanmeldingen voor mijn appbased psychotherapie stroomden binnen. #Psychotelepeut was zelfs even trending topic.
‘Welke apps gebruikt die #psychotelepeut eigenlijk?’ De eerste zeurpiet werd wakker. Een volgende beroepscriticus haakte aan: ‘De privacy van de meeste apps is belabberd; houdt de psychotelepeut daar wel rekening mee?’ Uiteindelijk vergeleek een van de azijnpissers mijn innovatie zelfs met de ontwikkelingen in het boek The circle van Dave Eggers. Als reactie typten mijn vingers sneller ‘fuck privacy’ dan mijn verstand mij kon remmen. Een paar dagen later viel een brief van de inspectie op de deurmat. Er was anoniem melding gedaan van schending van de privacy. De inspectie kwam mijn digitale psychotherapiepraktijk controleren. Vandaag verwachtte ik de inspecteur.
Een dreun en een vloek op het tuinpad verstoorden mijn gepeins. Uit de rododendron voor mijn huis staken twee benen. De inspecteur was gestruikeld over onze verkeersveiligheidspop. Het groene plastic poppetje met ‘slow’ erop, gewapend met een oranje vlag in een fier opgeheven knuistje, was gisteren na het spelen in de voortuin gekwakt. Terwijl ik naar de deur snelde, vroeg ik me af wat voor eerste indruk de inspecteur zou krijgen. Wat kon hij maken van de granitovloer in de hal met de antieke kist van wijlen mijn schoonmoeder, waar in mei de wanten en schaatsen nog uitstaken? Van de zelfgemaakte fotokalender aan de wc-deur? Van de cavialucht die vanuit de woonkamer het halletje in dreef? Niet bepaald het huis van een onverantwoorde cyberfreak, toch?
Eenmaal aan de keukentafel opende ik mijn laptop, twee tablets en twee iPhones. Ik gluurde naar de inspecteur terwijl hij zijn koffer opende, een schriftje pakte en een Schaeffervulpen klaarlegde. Doordat ik van hem geen LinkedIn-, Twitter- of Facebookprofiel had kunnen vinden, wist ik niets van hem.
‘Patiënten kunnen bij mij onlinetherapie volgen met hun smartphone en met apps die iedereen in de App Store kan downloaden’, begon ik. Op de achtergrond klonken de vertrouwde geluiden van binnenkomende whatsappjes, Twitterberichten en agenda-reminders. De inspecteur knikte. Zijn ogen schoten heen en weer tussen de verschillende schermen. Hij leek zelf wel een schichtig caviaatje.
‘Kent u de app Zoek Vrienden?’ Zodra ik de app aanklikte, sprong de kaart van Nederland open.
De inspecteur veerde op: ‘Wat aardig, een hulpmiddel om vrienden te krijgen. Dat is zeker handig voor sociaal angstige mensen?’
‘Dat zou een mooie app zijn om te ontwikkelen,’ glimlachte ik, ‘maar met deze app volg je juist mensen die je al kent. Zo weet je altijd waar ze zijn. Kijk, die stipjes in het land zijn mijn patiënten.’ Ik wees.
Een bericht kwam binnen op mijn telefoon. De app Mijn Vrienden liet weten dat Bastiaan zijn huidige locatie verliet. Bastiaan werkte veel te veel. Ik keek op mijn horloge en whatsappte meteen: ‘Goed zo, Bas, je vertrekt volgens plan pas om negen uur naar je eerste klant. Well done!’
Een volgend bericht. Minoes ging de deur uit. Ik opende Runtastic, een hardloop-app. ‘Minoes is somber en doet aan running therapy.’ Ik toonde de inspecteur hoe we haar training via lifetracking konden volgen. ‘Kom op Minoes, je bent al in week vier van je hardlooptraining. Je bent een kanjer, zet ’m op vandaag. Ik zie je zo weer!’
Nu ging het achter elkaar door. Een nieuwe patiënt had zichzelf ingepland via mijn openbare agenda. Daarna logde ik in bij de voedings-app voor het eetdagboek van Elise (‘Oké, dat waren twee bastognekoeken terwijl je een appel wilde nemen. Maar bedenk wel: twee bastognekoeken is geen eetbui!’). Ik checkte de chatgroep van mijn praktijk – wow, 453 berichten, die zou ik later lezen. Een melding van Instagram, daar was Robin met een foto van zichzelf op het station. Ze hield haar positief logboek bij in de vorm van een fotodagboek. Een paar andere patiënten van de praktijk lieten haar meteen weten dat de nieuwe regenjas geweldig stond. Dat is nog eens snel belonen. Een hoge toon uit mijn iPhone. Iris’ stemmingsmeter gaf een drie aan. Volgens afspraak volgde een kort Skypecontact. Vijf minuten later zag ik op de stemmingsmeter dat het beter ging: een zes, en even later zelfs een duim omhoog en een zeven.
‘Krijgt u zo een indruk van hoe ik werk?’, vroeg ik de inspecteur. Deze zette zijn bril af en depte met een zakdoek zijn gezicht. ‘Nou, het gaat allemaal wat snel.’
In de stilte die volgde, galmde de deurbel. Aan de voordeur stond Barbara, een patiënt die net met haar behandeling was begonnen. Ze verkondigde luid dat ze me wilde spreken. ‘In ons behandelcontract staat dat persoonlijk contact in mijn praktijk niet de bedoeling is’, siste ik. ‘Ik ben op alle mogelijke manieren bereikbaar – maar niet in real life.’ Ik duwde Barbara terug over de drempel en sloot snel de deur.
Het was tijd om mijn pièce de résistance aan de inspecteur te tonen: de integratie van alle webgegevens. Alle patiënten van mijn praktijk zaten op mijn verzoek op Facebook, en de apps waren daaraan gekoppeld. Alle dossiergegevens bij elkaar, altijd onderlinge steun, iedereen in beeld. De backup van de behandeldocumenten verliep automatisch, via Google. Een psychische stoornis is niet iets om je voor te schamen; daarom geen bijnamen of onherkenbare selfies. Alle patiënten stonden ingeschreven met pasfoto, volledige naam en burgerservicenummer. Die informatie deelden ze via Facebook ook met elkaar.
‘Hoe waarborgt u met deze applicaties en internetdiensten de privacy van uw patiënten?’ Eindelijk de vraag waar het hele bezoek om begonnen was.
‘Natuurlijk vind ik privacy geen onzin’, bepleitte ik. ‘Daarover zijn we het waarschijnlijk eens. Maar er is wel een probleem met die eeuwige controle op privacy. De toekomst van psychotherapie ligt in werken met virtual reality, serious gaming, apps, online-contact. Er is straks geen psychotherapeut meer die een praktijkruimte huurt. De psychotherapeut wordt een psychotelepeut. Als elke nieuwe game of app moet voldoen aan de richtlijnen voor medische privacy, worden ook deze behandelingen veel te duur en omslachtig. Mijn oplossing – alleen bestaande apps en diensten gebruiken – is goed en goedkoop.’
De inspecteur legde zijn kladblok neer. Zijn gezicht bleef uitgestreken als een neutraal land in oorlogstijd. Maar ik liet me niet van de wijs brengen. ‘Daarnaast is privacy bewaken bijna onmogelijk. Kijk maar naar al die incidenten bij gerenommeerde bedrijven waar zogenaamd goed beveiligde gevoelige data toch op straat kwamen te liggen. Ik hanteer daarom twee totaal andere uitgangspunten. Eén: van privacy naar transparantie. Twee: van controle naar vertrouwen.’
‘Dank u wel voor uw toelichting.’ De inspecteur stopte zijn schrift terug in het koffertje en stak de Schaeffer in zijn binnenzak.
Terwijl hij zijn colbert aantrok, ratelde ik door. ‘De behandelwinst is enorm. Patiënten hebben hun therapeut 24/7 beschikbaar. De regie ligt maximaal bij henzelf. Lotgenoten geven elkaar hoop, steun en advies. Gegevens uit ROM zet ik meteen door naar de verzekeraar, zodat deze weet dat ik waar voor mijn geld lever.’
Toen ik even naar adem hapte, stak de inspecteur zijn hand uit. ‘Bedankt voor de demonstratie en uitleg. Ik laat u zo spoedig mogelijk mijn bevindingen weten.’
Nadat ik hem had uitgelaten – ‘Pas op het speelgoed op het tuinpad!’ – voelde ik hoe moe ik was. Het klopte toch wel wat ik allemaal had bedacht? Facebook was al een paar keer op de vingers getikt wegens privacyproblemen. Sommige van de apps die ik gebruikte ook. En Google bleek in mails en documenten te neuzen. Was ik te voortvarend geweest?
Ik plofte op de bank. Even al die apparaten uit. Ik stak twee bastognekoeken in mijn mond, aaide de cavia en checkte Twitter. Daar popten opeens tweets op van de inspecteur. ‘Net op werkbezoek geweest bij een digitale psychotherapiepraktijk; geweldige innovatie’. ‘De #psychotelepeut is de psychotherapeut van de toekomst: op naar vertrouwen en transparantie. #hulde!’
Disclaimer. De psychotelepeut in deze column is verzonnen. Hetzelfde geldt voor haar praktijkvoering en alle daaruit voortvloeiende belevenissen.
De Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGZPt) heeft de redactie van het Tijdschrift voor Psychotherapie erop gewezen dat in de column van Danielle Oprel ‘Een haastig allegro’ in het vorige nummer een fout is geslopen. Hierin wordt ten onrechte vermeld dat de FGZPt de herregistratie van het beroep Psychotherapeut voor zijn rekening gaat nemen. Wel is het zo dat de FGZPt toezicht gaat houden op de kwaliteit van de opleidingen tot de vier psychologische BIG-beroepen, waaronder het beroep Psychotherapeut.