Summer University of Psychoanalysis: een weekje terug in de schoolbanken, om te ‘googelen door het onbewuste’. Vanuit de European Psychoanalytic Federation (EPF) kwam de stimulans om in verschillende landen een Summer University of Psychoanalysis vorm te geven. In Duitsland was een vergelijkbaar project al succesvol gebleken. Zodoende besloten verschillende Nederlandse en Belgische psychoanalytische verenigingen om in Amsterdam gedurende een week een kennismaking met de psychoanalyse te organiseren. Psychoanalyse werd er belicht vanuit verschillende invalshoeken door analytici die kunnen putten uit jarenlange ervaring en gelden als gevestigde waarden in hun vakgebied. Het was achtenswaardig dat zij hun lezing kosteloos aanboden, uit liefde voor (en poging tot aanmoedigen van) de psychoanalyse.
De week begon met een overzicht van de psychoanalyse en de psychoanalytische psychotherapie anno 2014, gegeven door Sacha de Reuver. De materie was niet echt vernieuwend, maar vormde wel een helder startpunt van de week en werd op een vlotte en sympathieke manier gebracht. Aansluitend was er een gesprek (‘Psychoanalyse en literatuur’) met de kersverse, amper 23-jarige auteur Thomas Heerma van Voss, dat uitmondde in een ondervraging in ware psychoanalytische stijl door het publiek. ‘Zijn er echt geen gelijkenissen tussen de vader-zoonrelatie beschreven in het boek Stern en je eigen relatie met je vader?’, werd hem op de man af gevraagd. Het publiek had er een hele kluif aan dat de auteur niet onmiddellijk biografische linken maakte, wat ook voor de spreker een ietwat ongemakkelijke beleving was.
De eerste dag werd afgesloten door Frans Schalkwijk, die sprak over narcisme. Hij maakte onder andere het onderscheid tussen de ‘dikke-huidnarcist’ en de ‘dunne-huidnarcist’. Tot de eerste categorie worden personen gerekend die overduidelijk gezien en bewonderd willen worden, en anderen gebruiken om zelf groter te worden. De tweede categorie bestaat uit een meer subtiele of ‘verborgen’ vorm, waarbij iemand zich aanpast aan de ander. Zo gaat iemand voor de ander zorgen en zich op die manier belangrijk maken, vanuit eenzelfde behoefte aan bevestiging. De manier waarop Schalkwijk deze termen aanwendde (‘Vanmorgen had ik nog een dikke-huidnarcist in de sessie’), kwam op mij enigszins onrespectvol over. Wellicht is dit echter een eigenschap van de meer directe, ‘recht voor z’n raap’-manier van communiceren die bij hem past? Dit vrijuit communiceren was overigens de hele week terug te vinden bij een groot deel van de luisteraars. Het werd al snel een erg interactief gebeuren, waarbij de luisteraar meermaals de spreker werd. Dit leidde enerzijds tot interessante vragen, maar anderzijds ook vaak tot verre zijsporen, waarbij de honger bleef naar de kennis van de spreker, in plaats van die van het publiek.
Hetzelfde ontstond ook bij de eerste lezing van dag 2: ‘Psychoanalyse en baby’s en kinderen en pubers’. De Belgische kinderen jeugdpsychiater en psychoanalytica Christine Franckx begon veelbelovend aan dit boeiende onderwerp, waarbij ze de psychische en fysieke geboorte vanuit psychoanalytisch standpunt uiteenzette. Haar goedbedoelde pogingen om zich af te stemmen op het verlangen van de luisteraars, maakte echter dat er tijd tekortschoot om dieper op de materie in te gaan. Een casus die een helder, ontroerend en ingrijpend beeld van haar werk bood, moest daardoor te snel worden afgerond.
Ook Eva Prinsen schiep via een casus uit haar praktijk een helder beeld van een kinderpsychoanalyse, bij een zesjarig jongetje met woede-uitbarstingen. Hierin werd haar theoretische uiteenzetting van Freuds fasen in de psychoseksuele ontwikkeling onmiddellijk in de praktijk toegepast. Prinsen liet zich minder leiden door het publiek, wat voor mij maakte dat ze een duidelijk te volgen lezing kon geven, opgebouwd vanuit een heldere structuur.
Als muziektherapeut keek ik erg uit naar psycholoog, psychoanalytica, maar vooral musicoloog Lies Wiersema, die een psychoanalytische kijk bood op Ravels sprookjesopera ‘L’enfant et les sortilèges’. Bij andere luisteraars hoorde ik vragende reacties: ‘Wat heeft dit met het werkveld te maken?’, of: ‘Leuk om te horen, maar minder zinvol.’ Persoonlijk vond ik het echter een goede zet van de organisatie om de connectie met kunst en cultuur te maken, iets wat Sacha de Reuver eerder ook probeerde, door iedere lezing te laten starten met een bijpassend muziekclipje. Nog interessanter, en rechtstreeks gerelateerd aan de dagelijkse praktijk, zou het volgens mij zijn om in een volgende editie ook ruimte te maken voor uiteenzettingen door non-verbale therapeuten. Enkele sprekers maakten kort verwijzingen naar muziek-, dans- en beeldende therapie; een goede aanzet, maar het kon in mijn ogen diepergaander en meer praktijkgericht.
Zowel de slotlezing van deze tweede dag, ‘Psychoanalyse en adolescentie’ (door Jan Vandeputte), als de start van de derde dag, ‘Psychoanalyse en persoonlijkheidsstoornissen’ (door Rudi Vermote), bleven voor mij te beperkt. Wat de uiteenzetting van Vermote dan weer wel vernieuwend maakte, was de persoonlijke draai die hij eraan gaf: iedere luisteraar – en ook de spreker nam actief deel – werd gevraagd gedurende tien minuten over zijn moeder te schrijven, vervolgens om tien minuten over zichzelf te schrijven. Dit vanuit een zo vrij en open mogelijke manier, zonder censuur, zoals in de psychoanalytische praktijk. De theorie werd vervolgens aan de hand hiervan belicht vanuit verschillende invalshoeken (zoals Freud, Winnicott, Kernberg, Blatt, Bion, Fonagy).
Hoewel beide analytici een helder overzicht boden van hun domein, mocht dit wat mij betreft nog meer uitgediept worden. Stilaan werd duidelijk dat de lezingen gericht waren op het verkennen van de psychoanalyse. Hierbij richtte men zich op een publiek van studenten. Na zeven jaar in het werkveld te staan, blijft er steeds bij te leren en bij te scholen, maar voor mij had er dieper en concreter ingegaan mogen worden op de thema’s. Blijkbaar was ik hierin niet alleen; de organisatoren gaven aan te overwegen om volgend jaar een onderverdeling te maken, met een inleidende en een meer verdiepende cursus. De opkomst was bij deze eerste editie dan ook veel groter dan verwacht: men hoopte op 50 deelnemers en verwelkomde er uiteindelijk 117.
Op donderdag sprak Marcel Schmeets over ‘Psychoanalyse en neurowetenschappen’. Deze materie was voor mij dan weer erg vernieuwend en ging dan ook wat te snel, maar vormde zeker een aanzet om hierover meer te gaan lezen. Bij de uiteenzetting van Rob Wille over ‘Psychoanalyse, seksualiteit en agressie’ later op die dag, bleef de link naar de praktijk wat uit.
Marc Hebbrecht sloot de week af met zijn interesse voor dromen, die hij vanuit de geschiedenis van dromen en het voorkomen hiervan in films trachtte over te brengen aan het publiek. Erg interessant was de droomduiding die hierbij werd gehouden in grote groep. Een ieder werd opgedragen zijn associaties op te schrijven bij een droom die werd voorgelezen en deze al dan niet te delen. Op deze manier werd duidelijk hoe de droom kan raken aan allerlei thema’s en affecten die nog niet bewust gedacht en beleefd mogen worden.
Ook vond er die dag nog een interview plaats met psychoanalytica Regina van Gelderen en haar zoon, acteur Géza Weisz. Dit viel binnen het culturele kader van ‘Psychoanalyse en film’, maar werd vooral een erg persoonlijk gesprek tussen moeder en zoon. Als aanstaande moeder werd ik sterk geïntrigeerd door de open sfeer en communicatie die er binnen het gezin bestond en hoe Weisz sprak over hoe hij het als een meerwaarde beschouwde dat zijn moeder werkt als psychoanalytisch psychotherapeut. Zo sprak hij over haar open-minded manier van denken, het oordeelvrij zijn en hoe het altijd beter is dat een moeder haar kind begrijpt (in dit geval vanuit de psychoanalytische ontwikkeling) dan dat ze het niet begrijpt. Haar achtergrond werd door de zoon dus als positief ervaren.
Naast de beschrijving van de verschillende lezingen zelf, is het goed om ook even stil te staan bij wat er tijdens en tussen de lezingen gebeurde. Net als in een psychoanalyse was ook deze week de tijd tussen de zittingen/lezingen erg intensief en van belang. Hier vond de doorwerking plaats van wat er allemaal werd geraakt in ons bewuste en onbewuste. Met vier collega’s verbleven we die week in een appartementje in Amsterdam, waar we een ongelooflijk leuke tijd hadden. Maandagochtend begonnen we ons gesprek en pas vrijdagavond bij onze terugkeer in België werd dit (noodgedwongen) gestopt. Voorbeelden uit ons werk werden aangehaald en uitgediept, maar ook voorbeelden uit ons persoonlijke leven en zelfs uit de dagelijkse realiteit vormden gespreksstof. Het was alsof het Amsterdamse leven zich aanpaste aan de onderwerpen van de dag en ons iedere dag wel een link bood met datgene waar die dag over gesproken werd. Uiteraard zal dit ook iets te maken hebben gehad met wat er die dag in ons hoofd speelde en waar we vatbaar voor waren, maar het bleef toch treffend – of hoe toeval niet bestaat in de psychoanalyse.
Samenvattend: deze Summer University was voor mij en mijn collega’s iets te beperkt en te weinig diepgaand, maar we kijken uit naar een nieuwe, meer toegespitste editie, met hopelijk ook meer ruimte voor de non-verbale praktijk. De prachtige locatie, de Universiteit van Amsterdam, het mooie weer, de liefde van de sprekers voor hun vak, de losse sfeer die er hing, de boeiende gesprekken en de uitstekende sfeer in op verblijfplaats maakten deze bijscholing tot een bijzonder aangename week.