Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0049-5

Artikelen

Inleiding

Anton HafkenscheidContact Information

(1) 

: 11  2014

Samenvatting  
Wanneer dit nummer op uw deurmat valt, is de periode van de zomervakantie inmiddels voorbij. Veel lezers zijn alweer ruimschoots aan de slag: verkwikt door zomerzon, vakantierust, nieuwe of hervonden vriendschap en liefde. En door al het schoons dat onze planeet te bieden heeft, dichtbij of ver weg.

Wanneer dit nummer op uw deurmat valt, is de periode van de zomervakantie inmiddels voorbij. Veel lezers zijn alweer ruimschoots aan de slag: verkwikt door zomerzon, vakantierust, nieuwe of hervonden vriendschap en liefde. En door al het schoons dat onze planeet te bieden heeft, dichtbij of ver weg. Mogelijk zijn de herinneringen aan de vakantie alweer voor een groot deel vervaagd of overschreven door de dagelijkse zorgen die het menselijk bestaan in petto heeft. Op het moment dat ik deze inleiding schrijf, sta ik op de drempel van mijn eigen zomervakantie. Die zal door omstandigheden dit jaar eenvoudig zijn en zich dichtbij huis afspelen. Erg vind ik dat geenszins. Integendeel: ik zie ernaar uit, al wordt mijn vreugde momenteel bedorven door het bericht van de ramp met het vliegtuig van Malaysia Airlines. De verdenking dat het toestel uit de lucht is geschoten, is een harde confrontatie met de duisterste kanten van de menselijke natuur, zelfs als het neerschieten op een vergissing zou berusten.

Gisteren sloot ik mijn bureau en computer af. De laatste werkdagen waren hectisch: thuis zat het tegen en dat combineert niet lekker met het trekken van de laatste sprintjes voor (en met) patiënten, die extra zorg nodig hebben door rampspoed, ernstige psychosociale problematiek, suïcidaliteit en ondraaglijke eenzaamheid. Niet bepaald het klassieke werk voor een psychotherapeut, maar steeds meer de realiteit van de hedendaagse ggz. Het lijkt wel alsof naderende zomervakanties en het vooruitzicht van de feestdagen in december juist deze kwetsbare patiënten extra ontregelen. De ggz - dus ook de psychotherapie - heeft volop te maken met de ‘veranderende samenleving’; het woord ‘veranderend’ is als zodanig een neutrale term, maar verwijst vooral naar de negatieve veranderingen (zoals oplopende zorgkosten, steeds complexere hulpvragen en de groeiende kloof tussen arm en rijk). Tegelijkertijd ontdoen DBC’s, zorgpaden, behandelprotocollen en richtlijnen ons vak niet alleen van de geïndividualiseerde aanpak, maar ook van de maatschappelijke context waarbinnen wij werken.

In zijn dit voorjaar bij Diagnosis Uitgevers verschenen boek ‘De DSM-5 voorbij! Persoonlijke diagnostiek in een nieuwe ggz’ bepleit Jim van Os, hoogleraar psychiatrie te Maastricht, om de ggz (weer) een persoonlijk en contextgebonden gezicht te geven. Zijn pleidooi mag zeker niet gelezen geworden als een romantische hang naar de jaren dat in de ggz ‘alles kon en alles mocht’. Integendeel: hij ziet het losbreken uit de verstarring en logheid van de verbureaucratiseerde ggz - uitvloeisel van de neoliberale maatschappijvisie - als de enige oplossing om de ggz doelmatig, effectief en ‘vraaggestuurd’ (in plaats van ‘aanbodgestuurd’) te maken. Zijn betoog is mij uit het hart gegrepen. Ik kan u het boek zeer aanbevelen voor komende vakanties, mocht u het nog niet gelezen hebben.

Ik hoop dat sommige lezers tijdens de inmiddels achter ons liggende zomervakantie ook nog wat tijd en energie hebben gevonden voor het lezen van een interessant boek over ons mooie vak. En nog meer hoop ik dat zij tijdens het lezen het besluit namen om er een bespreking voor ons tijdschrift over te schrijven. Dit nummer bevat maar liefst vier boekbesprekingen: door Sanne Pustjens, Ronny Vandermeeren, collega-redacteur Bram Bovendeerd en mijzelf. De redactie heeft zich het afgelopen jaar kunnen verheugen in een toename van het aanbod aan boekbesprekingen. Het stuwmeer aan boekbesprekingen was zodanig, dat de mijne, die ik vlak na de zomervakantie van 2013 schreef, pas nu aan de beurt is om geplaatst te worden! Maar wat in het vat zit, verzuurt niet. Ik wil lezers aanmoedigen de pen ter hand te nemen, om medelezers deelgenoot te maken van hun opinie over recente (of wat minder recente) vakliteratuur.

Deze aflevering bevat behalve deze boekbesprekingen drie artikelen van nogal uiteenlopende aard, maar vergelijkbaar in belangwekkendheid. Ernst Koster, Kristof Hoorelbeke en Nathan van den Bergh - respectievelijk als hoofddocent, onderzoeker en student verbonden aan de Universiteit Gent - bespreken in een gedegen theoretische beschouwing het belang van therapeutische competentie binnen de klinische praktijk. Behandelrichtlijnen voor specifieke stoornissen blijven betrekkelijk holle frasen, als therapeuten niet over de vereiste training en competentie beschikken om de behandelingen van eerste keuze vaardig, conform de aanbevelingen in de richtlijn, te kunnen uitvoeren. Helemaal gelukkig ben ik niet met het door de auteurs gehanteerde onderscheid (dat zij van andere auteurs overnamen) tussen de enerzijds algemene competenties waarover therapeuten moeten beschikken voor de opbouw van de therapeutische relatie (luistervaardigheden, empathie, authenticiteit, onvoorwaardelijke acceptatie) en anderzijds therapeutische competentie (die veeleer de technische kant van afgebakende behandelmethoden en technieken betreft). Niet alleen het opbouwen van een therapeutische relatie, maar meer nog het onderhouden van deze relatie in tijden van frictie en impasse, vergt zeer specifieke therapeutische vaardigheden die wel ‘schooloverstijgend’ zijn. Deze kritische kanttekening laat onverlet dat de auteurs op basis van grondig literatuuronderzoek behartenswaardige voorstellen doen, om therapeuten effectiever gebruik te laten maken van empirisch gefundeerde behandeltechnieken en behandelprincipes.

Werkend in een gespecialiseerde ggz-instelling voor patiënten met aan oorlog en vervolging gerelateerde psychische problematiek, ging mijn bijzondere belangstelling uit naar het artikel van Jackie June ter Heide, Rolf Kleber en Trudy Mooren (Centrum ’45) over de theoretische afbakeningen tussen (onder meer) ‘complex trauma’ en ‘complexe posttraumatische stressstoornis’ (PTSS). Het complexe-PTSS-concept kent voor- en tegenstanders, evenals het (aan dat concept verbonden) fasenmodel, dat door tegenstanders - die de getraumatiseerde patiënt juist zo snel mogelijk willen behandelen met blootstellingsprocedures - als ‘pappen en nathouden’ wordt weggezet. De auteurs bepleiten terecht dat zowel voor- als tegenstanders van het complexe-PTSS-concept onderzoek doen naar het klachtenpatroon van patiënten met complexe traumatische ervaringen en naar de timing en effectiviteit van al dan niet gefaseerde behandeling bij patiënten met complexe PTSS.

Het derde artikel, van Marit Kool en Helga Aalders, betreft een beschrijving van het therapieverloop bij een forensische patiënt met een persoonlijkheidsstoornis, bij wie de delictscenarioprocedure gekoppeld werd aan een schematherapeutische behandeling, ten einde het recidiverisico te verkleinen. Het artikel is een bewerking van de N = 1-studie die de eerste auteur (destijds werkzaam bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen) eerder schreef voor het behalen van haar lidmaatschap van de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie (VGCt). Dit artikel is inhoudelijk erg interessant, omdat een empirisch gefundeerde therapievorm is uitgeprobeerd bij ernstige forensische problematiek. Los van de innovatieve insteek, is het een voorbeeld voor potentiële auteurs die nog jong zijn en nog maar kort in het vak zitten. Het artikel ‘bewijst’ dat zij zich niet hoeven te laten afschrikken door valse bescheidenheid. Eventueel geholpen door hun supervisor en door opbouwend kritische redactieleden, maken hun inzendingen een goede kans op plaatsing in dit tijdschrift.

Naar boven