Psycho- en neurotrauma’s. Diagnostiek, behandeling, onderzoek en management. Zesde jaarcongres voor klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen. Utrecht, 4 april 2014

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0060-x

Gehoord

Psycho- en neurotrauma’s. Diagnostiek, behandeling, onderzoek en management. Zesde jaarcongres voor klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen. Utrecht, 4 april 2014

Bram BovendeerdContact Information

(1) 

: 11  2014

Samenvatting  
There’s a new kid in town: de klinisch (neuro)- psycholoog. Alhoewel in 1966 door het NIP een register van klinisch psychologen werd ingevoerd, kon de klinisch (neuro)psycholoog zich niet al jarenlang rekenen tot de gevestigde orde.
A.M. BOVENDEERD, klinisch psycholoog, is werkzaam als teamleider zorg bij Dimence (locatie Steenwijk) en is docent bij PPO Groningen. Hij is tevens redacteur van dit tijdschrift.

There’s a new kid in town: de klinisch (neuro)psycholoog. Alhoewel in 1966 door het NIP een register van klinisch psychologen werd ingevoerd, kon de klinisch (neuro)psycholoog zich niet al jarenlang rekenen tot de gevestigde orde. De klinisch psycholoog werd in 2005 erkend als specialisme door het BIG en in 2008 volgde de klinisch neuropsycholoog wat betreft formele erkenning. Ook dit leidde niet automatisch tot een uitgebreide bekendheid. Nu, tien jaar later, lijkt de kentering duidelijk gekomen. Dat was ook duidelijk merkbaar tijdens het zesde jaarcongres van de klinisch (neuro)- psycholoog. Een uitverkochte zaal met 450 deelnemers en een hoofdspreker van internationale faam; zelfs Fons de Poel van Brandpunt was aanwezig om de gebeurtenissen te verslaan. Het congres vond wederom plaats in Utrecht en stond in het teken van psycho- en neurotrauma’s.

Dagvoorzitter Annette van Schagen opende de dag en ook via haar werd helder hoezeer de klinisch (neuro)psycholoog inmiddels op de kaart staat. Zo maakte ze melding van het vervolledigde beroepsprofiel en van de oprichting van de Stichting Wetenschapsbevordering Klinisch Psychologen en Klinisch Neuropsychologen (WKK) die zich wil inzetten voor het bevorderen van de wetenschappelijke kennis van deze beroepsgroepen.

Na haar welkomstwoord was het woord aan Bruce Perry, met zijn lezing ‘Introduction to the Neurosequential Model of Therapeutics’. Hij is behalve klinisch psycholoog ook hoogleraar psychiatrie en gedragswetenschappen aan de Feinberg School of Medicine van de Northwestern University te Chicago. Perry zette eerst kort uiteen dat de hersens grofweg in vier onderdelen zijn te verdelen: de hersenstam, het cerebellum en diencephalon, het limbisch systeem en de cortex. Alhoewel bij geboorte al deze onderdelen wel aanwezig zijn, worden in de ontwikkeling van kind naar volwassene eerst de hersenstam en alle functies die daarbij horen vervolledigd, daarna het cerebellum en diencephalon, daarna het limbisch systeem en pas daarna de cortex. Er is, met andere woorden, een vast patroon voor de opbouw en anatomie, en de vervollediging ervan gaat volgens hetzelfde vaste patroon.

Vervolgens hield hij een pleidooi voor het volgen van de regels van de biologie bij het aanbieden van behandeling. Hoe vroeger de verstoring of traumatische gebeurtenissen in de ontwikkeling, des te groter de impact, omdat dit de ‘lagere’ hersendelen verstoort. Wanneer de opbouw van de lagere hersendelen wordt verstoord, verstoort dit ook de opbouw van de hogergelegen hersendelen. De behandeling zou volgens Perry moeten aansluiten bij het niveau van hersenontwikkeling: ga van lagergelegen delen naar hogergelegen en start van bij dat onderdeel waar je de eerste verstoringen kunt waarnemen. Perry heeft hiertoe met zijn team de inhoud van de functies van de verschillende hersenonderdelen in kaart gebracht. Wanneer vervolgens een kind of volwassene deze functie nog onvoldoende beheerst, dan is dat het eerste aanknopingspunt.

Kortom: het startpunt ligt bij het fundament van het brein. Aangezien de corticale aansturing pas volledig is bij een gemiddelde leeftijd van 31 jaar, zou bij een gezonde ontwikkeling iemand pas vanaf die leeftijd ten volle kunnen profiteren van cognitieve gedragstherapie; een aanpak die immers vooral insteekt op de corticale gebieden. Als de cortex nog niet voldoende georganiseerd is, zou de behandeling zich moeten bedienen van minder cognitieve en verbale technieken, en juist meer moeten richten op het sensomotorische vlak, aldus Perry.

Dit was een fantastische start van dit congres. De elementen van Perry’s lezing zijn ook bekend via onder andere de non-verbale therapieën of de sensomotorische psychotherapie van Ogden (zie ook www.childtrauma.org ). De kracht van deze lezing zat hem echter in de helderheid en de systematische, overzichtelijke opbouw, wat hem een bijzonder warm applaus opleverde.

Daarna was het woord aan Marcel van den Hout, klinisch psycholoog en hoogleraar psychologie en experimentele psychopathologie aan de Universiteit Utrecht. In zijn lezing ‘De rationale voor de behandeling van PTSD met EMDR’ gaf hij een mooie uiteenzetting over de verschillende en complexe theorieën over de behandeling van PTSS middels EMDR dan wel imaginaire exposure. Hij wist met een mooie combinatie van zelfspot, humor en een gedegen theoretische en experimentele onderbouwing het publiek goed te boeien. Van den Hout liet helder zien dat zowel extinctie als habituatie een rol spelen bij de behandeling van PTSS. En alhoewel hij zich in het verleden vooral erg sceptisch over EMDR heeft uitgelaten, gaf hij nu onomwonden aan dat EMDR wel degelijk werkt. Het verstoren van de herinnering, door belasting van het werkgeheugen, speelt hierbij duidelijk een rol. Maar hoe het nu precies werkt? Wat wel helder werd is dat je als EMDR-therapeut eigenlijk niet meer met goed fatsoen kunt werken met een koptelefoon met ‘klikjes’. Alhoewel dat nog steeds effectief is, blijkt het werken met oogbewegingen of andere vormen van meer actieve belasting van het werkgeheugen (bijvoorbeeld door het spelen van Tetris) terwijl de herinnering wordt opgehaald, vele malen effectiever.

Joke Spikman, klinisch neuropsycholoog en universitair hoofddocent klinische neuropsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen was de laatste van de drie hoofdsprekers. In haar lezing ‘Traumatisch hersenletsel: over ernst van het letsel en adaptief vermogen’ maakte ze een onderscheid tussen neurotrauma en psychotrauma en stelde zich vervolgens de vraag in hoeverre een neurotrauma ook een psychotrauma is. Bij een traumatisch hersenletsel (THL) bepaalt het adaptief vermogen van de hersenen de ernst van het neurotrauma. De coping en mentale veerkracht van de betrokken persoon bepalen het psychotrauma. Deze twee samen bepalen uiteindelijk het eindresultaat.

Bij een licht hersenletsel maar een groot psychotrauma is het resultaat ongunstig. Om dit te ondervangen, heeft Spikman, samen Joukje van der Naalt en in samenwerking met onder andere de Hersenstichting, een upfront-studie opgezet, waarbij men met behulp van vroege CGT inadequate adaptatie wil voorkomen. De eerste resultaten hiervan zijn bemoedigend. Een andere groep met slecht resultaat zijn de mensen die een ernstig hersenletsel oplopen, maar hierbij geen of nauwelijks een psychotrauma laten zien. Het gebrek aan inzicht en lijdensdruk zijn slechte motivatoren voor behandeling; derhalve blijven de klachten vaak groter dan nodig. Behandeling kan echter zeker wel leiden tot verbetering. Zo heeft Spikman met haar team een behandelprotocol voor stoornissen in sociale cognitie en emotie na THL ontwikkeld, met verschillende modules. Daarbij verbetert ze, onder andere door training van het herkennen en interpreteren van sociale expressies, het vermogen tot sociale interactie van deze patiënten aanzienlijk. Het maakte mij bijzonder nieuwsgierig of deze aanpak ook bij mensen met een autismespectrumstoornis kan werken, maar wellicht zijn die dwarsverbindingen allang gelegd.

Na de lunchpauze werd de winnaar van de RINO Groep-posterprijs bekend gemaakt: Wendy Pots met haar posterpresentatie ‘Living to the full: a web based intervention’. Pots deed, in samenwerking met de Universiteit Twente, onderzoek naar een laagdrempelige internetbehandeling voor mensen met lichte tot matige depressieve klachten. Op basis van dit onderzoek kon geconcludeerd worden dat een Acceptance and Commitment Therapy via internet effectief is. Haar poster blonk het meest uit in relevantie, design, helderheid en vormgeving, aldus de jury (onder leiding van Marleen Rijkeboer).

Na een muzikaal intermezzo van de cellistes Lidy Blijdorp en Geneviève Verhage, die stukken speelden van Vivaldi en Boccherini, volgden de parallelsessies. Ik bezocht eerst de lezing ‘Behandeling van complexe problematiek na seksueel trauma van kinderen en jeugdigen’ van Iva Bicanic. De recentelijk gepromoveerde Bicanic heeft onderzoek gedaan naar psychobiologische correlaten van verkrachting bij vrouwelijke adolescenten, zowel bij eenmalig als chronisch seksueel trauma. De klachten bleken bij beide groepen overeen te komen en leidden veelvuldig tot zowel psychisch, seksueel als biologisch disfunctioneren. Wel bleken er klinische verschillen. Zo is er bij eenmalig seksueel geweld vaak sprake van een onbekende dader, is er meer steun uit de omgeving en overkomt het vrouwen vaker dan mannen. Dit in tegenstelling tot chronisch seksueel trauma: daarbij is de dader vaak een bekende (zoals een familielid), gebeurt het zowel bij jongens als meisjes en is er vaak sprake van een conspiracy of silence (een stilzwijgend verbond van alle betrokken om het misbruik niet te bespreken).

In haar slotwoord verzuchtte Bicanic dat behandelaren veelal lang wachten met traumabehandeling, terwijl uitstel de klachten meestal verergert. Anderzijds kon ze zich ook wel voorstellen dat er bij patiënten met heel vroeg en langdurig trauma, zoals ook door Perry aangegeven, wellicht eerst gewerkt moet worden via minder verbale technieken en er een werkbare behandelrelatie opgebouwd moet worden.

Hierna volgde ik de lezing van Trudy Mooren en Martijn Stöfsel, getiteld ‘De complexiteit van psychotrauma: diagnostiek en behandeling van meervoudige gevolgen van interpersoonlijk geweld’. Mooren en Stöfsel pleitten voor een stapsgewijze, systematische opbouw van behandeling bij deze problematiek. Gestart wordt met een fase van stabilisatie en symptoomaanpak, waarin de algehele malaise, de relatieproblemen en somberheid worden aangepakt. In de daarop volgende verwerkingsfase worden de PTSS-klachten behandeld. De derde en laatste fase gaat over integratie, waarbij ook de verinnerlijkte maladaptieve kerncognities worden behandeld.

Na al deze wijze woorden was het tijd voor een korte pauze, waarna het slotakkoord werd ingezet door journalist Frénk van der Linden. In een spetterend interview bevroeg hij Hans Boutellier (bijzonder hoogleraar veiligheid en burgerschap) en Rolf Kleber (hoogleraar psychotraumatologie) over de veiligheidsparadox. Van der Linden wist dit tot een bijzonder energiek geheel te maken, waarin Boutellier aangaf dat onze maatschappij wellicht veiliger dan ooit is, maar dat het gevoel van onveiligheid toch groot is, doordat men vooral focust op wat er misgaat en niet op alles wat goed gaat. Kleber vulde aan dat we niet meer gewend zijn dat ons bestaan in wezen heel fragiel is, maar dat we wel de illusie van maakbaarheid hebben en het moeilijk verdragen wanneer deze illusie van veiligheid wordt doorprikt. Een mooi slotakkoord voor een indrukwekkende dag, waarop de congrescommissie tevreden kan terugkijken. In alles was helder dat de klinisch (neuro)psycholoog inmiddels een volwaardige en professionele statuur heeft, mede gedragen door een gedegen jaarlijks congres. Volgend jaar is het onderwerp: leiderschap. Het zal de congrescommissie toch niet naar het hoofd gestegen zijn? Verre van, vermoed ik; het is een logisch vervolg in een zich verder ontwikkelend proces.

Naar boven