Dupliek

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0055-7

Forum

Dupliek
Reactie op Korrelboom en Keijsers

Jan Derksen1, 2 Contact Information

(1)  Radboud Universiteit, Nijmegen, The Netherlands
(2)  Vrije Universiteit, Brussel, The Netherlands

: 11  2014

Samenvatting  
De redactie van dit tijdschrift geeft me de gelegenheid kort te reageren op de twee commentaren (in nummer 2014/4) op mijn bijdrage ‘Over de identiteit van de procesgerichte psychotherapeut’ (in nummer 2014/3). Korrelboom en Keijsers zijn allesbehalve vertegenwoordigers van de procesgerichte, ontdekkende psychotherapie; dat maakt het interessant, maar ook ingewikkeld.
PROF. DR. J.J.L. DERKSEN is klinisch psycholoog-psychotherapeut. Hij doceert psychologischediagnostiek aan de Radboud Universiteit te Nijmegen en psychodynamische psychotherapieaan de Vrije Universiteit te Brussel.

De redactie van dit tijdschrift geeft me de gelegenheid kort te reageren op de twee commentaren (in nummer 2014/4) op mijn bijdrage ‘Over de identiteit van de procesgerichte psychotherapeut’ (in nummer 2014/3). Korrelboom en Keijsers zijn allesbehalve vertegenwoordigers van de procesgerichte, ontdekkende psychotherapie; dat maakt het interessant, maar ook ingewikkeld. Ik ben zelf ook opgeleid in de cognitieve gedragstherapie, maar niet zo specialistisch als beide collega’s. Daarnaast heb ik een specialistische, tienjarige opleiding tot psychoanalyticus gehad en geef ik hierin zo ongeveer 38 jaar onderwijs. Ik ben dus van een iets andere (inhoudelijke) generatie en dit verklaart veel verschil in het denken en argumenteren tussen hen en mij. Dit verklaart onder meer waarom zij niet bezorgd zijn over de toekomst van de ontdekkende psychotherapie en ik wel. Zij kennen de oudste psychotherapeutische behandeling niet, uit de tienduizenden pagina’s tekst en uit eigen opleiding en ervaring. Dit vind ik jammer, want dit type genezingsprocessen meemaken en op basis hiervan kunnen nadenken over het vakgebied psychotherapie, gun ik al mijn collega’s.

Ik vind het jammer dat Korrelboom de meeste woorden besteedt aan een samenvatting van mijn artikel en aan een gezamenlijk debat jaren geleden; hierdoor raakt zijn kritisch commentaar verhoudingsgewijs wat in het nauw. Korrelboom is - afgaande op zijn standpunt over bewijs, effect en onderzoek - eigenlijk een kleine Isaac Newton. Hoe hij en ook Keijsers over wetenschap denken, stamt uit Newtons tijd en past bij de mechanica en niet bij psychische processen. Deze laatste zijn immaterieel en moet je construeren in een theorie. Zonder theorie heb je in de wetenschappelijke psychologie en psychotherapie niets waardevols in handen en kom je niet tot inzichten die verder reiken dan die elke geschoolde leek kan bedenken. Ook niet met de meest geavanceerde methodieken en statistiek waarin, conform het paradigma, de gerichtheid uitsluitend is op zogenaamde feiten die in deze optiek onafhankelijk bestaan, zodat je erop kunt ‘botsen’. De bevindingen waarnaar Korrelboom in zijn reactie verwijst, staan ver verwijderd van hetgeen ik bedoel met daadwerkelijk (theoretisch) inzicht in werkzame mechanismen. De zogenaamde directe toepasbaarheid van zijn bevindingen brengen psychotherapie terug op het niveau van de lagere school. Ik heb dit probleem in mijn recente boek ‘Bevrijd de psychologie uit de greep van de hersenmythe’ (Derksen, 2012) uitgebreid uitgewerkt en zal dat hier niet herhalen.

Ik zou niet duidelijk genoeg zijn over hoe het, gegeven mijn kritiek op het bestaande paradigma, verder moet. Dat idee geef ik echter wel aan: ik probeer een theorie op te stellen over mechanismen die psychotherapeutische verandering dragen (dat is geen propaganda en ook ongelijk aan ‘louter beweringen’). Dit gaat over een essentieel (door de opponenten volstrekt verwaarloosd) onderdeel van wetenschap: theorievorming. Klassieke psychoanalyse wordt afgeserveerd door mijn opponenten, zonder dat ze er adequaat kennis van hebben genomen en zonder dat ze inzien dat in de psychoanalyse een geheel andere - eveneens legitieme - visie schuilt op valide kennisproductie. Het moderne standaardconsumentenonderzoek naar effect is niet of moeizaam toe te passen op de klassieke analytische behandelingen die jaren duren. Voor korte psychodynamische psychotherapie - even ontdekkend en openleggend als de klassieke vorm - is dit onderzoek wel uitgebreid gedaan. Deze behandelvormen blijken uiterst effectief, met name bij ernstige stoornissen (waar cognitieve gedragstherapie vaak faalt), en dus niet met het doel van ontwikkeling en ontplooiing, zoals door Korrelboom en Keijsers wordt gesuggereerd. Aan ernstige stoornissen kan een verstoorde identiteit ten grondslag liggen. Bij dit type psychotherapie hebben we het over psychologische diepten en gelaagdheden; helaas moeilijk voorstelbaar voor beiden, aangezien ze deze praktijk niet kennen. Met voor de mechanica ontworpen methoden kun je dit type psychische patronen en processen inderdaad niet valideren, hoewel hier een uitzondering moet worden gemaakt voor de onderzoekers die psychoanalyse en neuroscience de laatste jaren steeds succesvoller combineren (zie www.neuropsychoanalysis.org ).

Tot slot het punt van Keijsers dat de psychotherapeut niet wordt opgeleid in de diagnostiek: de diagnostiek voor de procesgerichte psychotherapeut is andersoortig dan die bij de GZ-psycholoog, maar niet afwezig. De accenten in die psychologische diagnostiek passen meer bij en zijn afkomstig uit de behandelingsoptiek, krijgen meer vorm in het gespreksonderzoek en minder met bijvoorbeeld cognitieve tests uit de algemene klinische psychologie.


Literatuur

Derksen, J. (2012). Bevrijd de psychologie uit de greep van de hersenmythe. Amsterdam: Bert Bakker.
 
Naar boven