‘Wie dit leest is nietgek. nl’ staat in koeienletters op een stadsbus die door Leiden rijdt. Een flauwe grap van de plaatselijke busmaatschappij? Een ludieke actie voor stuntprijzen bij de supermarkt? Of misschien een anti-stigma-actie van de overheid? Nope. Wie de website Nietgek.nl bezoekt, komt op een ggz-afdeling voor vroegdetectie van psychotische stoornissen.
De behandeling van psychotische stoornissen is innovatief en onmiskenbaar hip, ook onder psychologen. Zo ging een onderzoeksprijs van de Vereniging EMDR Nederland vorig jaar naar onderzoek over traumabehandeling bij psychosen. En wat dacht u van een app voor stemmenhoorders, Temstem? Een internationale jury koos deze app als winnaar van de Rotterdam Designprijs 2013.
In mijn opleidingstijd was het werken met patiënten met een psychotische stoornis niet populair onder psychotherapeuten in spe. Logisch, want de behandeling leek vooral te bestaan uit farmacotherapie, begeleiding bij de zelfzorg en bezigheidstherapie. Toch rolde ik als student psychologie in een baan als weekendverpleeghulp op een opnameafdeling voor patiënten met recidiverende psychosen. En juist daar leerde ik – al shagjes draaiend – over het aangaan van gelijkwaardige relaties in een ongelijke situatie.
Najaar 1993. Speciaal voor mijn afscheid van de afdeling ontbeten we deze zondag met bijna alle patiënten van de afdeling tegelijk. ‘Geef me de kersenjam eens aan’, doorbrak Jacobine de ongemakkelijke stilte aan de ontbijttafel. Juist toen Erik naar de jam reikte, ronkten in de verte vliegtuigmotoren. Eriks hand bleef onbeweeglijk in de lucht hangen. De anderen staarden gespannen naar hun borden. Als Erik vijandelijke vliegtuigen vermoedde, was de kans groot dat hij de jampot tegen de ruit zou keilen. Het geronk stierf weg. Het vliegtuig zwenkte in noordelijke richting en Erik schoof de jam naar Jacobine. Een onhoorbare zucht ging door het kleine gezelschap. In de stilte die volgde, hoorden we vanaf haar kamer Lucile jammeren: ‘Mama, mama, mama, hier ben ik!’ Ze lag vastgebonden in de Zweedse band. Ieder weekend sprak Lucile me aan alsof ik haar moeder was. Haar gekerm galmde door de hoge gangen.
Flats. Een klodder jam kletterde op Jacobines handtas. Dag en nacht hield ze die dicht tegen zich aan. Toen Jacobine net was opgenomen, legde ik haar tas eens buiten haar bereik om haar te douchen. Zodra ze haar kans schoon zag, greep ze – naakt en nat – de tas terug, en gaf me er een draai mee om de oren. Ik voelde me een snotneus en schaamde me dat ik het houvast van een angstige, verwarde vrouw had afgepakt. Jacobine aanvaardde mijn excuses en een bijzondere band was geboren.
Aan een hoek van de ontbijttafel stond Kevin, stram als in een lang verjaarde militaire houding. Zwijgend tuurde hij over onze hoofden naar de hermetisch gesloten buitendeur. Vele zondagen wandelden we samen hetzelfde rondje over het ziekenhuisterrein. Toen ik voorstelde gezamenlijk te ontbijten op mijn laatste zondag op de afdeling, gaf hij geen sjoege. Maar vanochtend verruilde hij plots zijn vaste plek naast de buitendeur voor een plek bij de eettafel. Niet dat hij zat, at of sprak. Maar hij was er.
Ook Marianne zat niet aan de ontbijttafel. De kleine magere vrouw stiefelde met hoekige bewegingen heen en weer door de tochtige gang naast onze tafel. De kin op de borst, met haar hele lichaam naar achter hellend, baste haar onverwacht zware rokersstem: ‘Als ik nu niet onmiddellijk extra medicatie krijg tegen die bijwerkingen, ga ik in de gordijnen hangen.’ Even hield ze stil en keek me aan. Een brede glimlach. Dacht ze ook terug aan een maand geleden? Ik trof haar toen balancerend als een trapezewerkster aan op een van de eettafelstoelen. Ze hield de gordijnrail die ze van het plafond had gerukt hoog boven haar hoofd, als was het een evenwichtstok. En de lappen vitragestof op de grond haar vangnet. Beduusd: ‘Ik had toch gezegd dat ik in de gordijnen ging hangen?’
Bas, een oude man die me alles geleerd had over de Britse inlichtingendienstMI6, opende het gesprek over mijn vertrek. Hij vuurde op me af: ‘Wie gaat er nu straks met mij naar de kerk op zondag? Wie wandelt er met Kevin in de tuin? Hoe moet het met Lucile? Waarom blijf je na je afstuderen niet gewoon hier werken? Wij kunnen ook psychologen gebruiken hoor.’ Met dat laatste was ik het eens. Er was één psycholoog in dienst voor zes afdelingen. Hij behandelde iedereen volgens een beloningssysteem. Erik, die eens vijf maanden in de separeer zat. Bas, die vaak met alcohol op terugkwam van verlof. Kevin, die maanden niet sprak. Marianne, die geregeld haar medicatie weigerde. Soms werkte het beloningssysteem, vaak niet.
Gestold in tijd en plaats zijn de Erik, Jacobine, Kevin, Bas, Lucile en Marianne uit de jaren negentig bij me gebleven. De psychologie had toch meer te bieden? Erik en Kevin waren destijds jongens van mijn eigen leeftijd. Ik had op zaterdagavond met ze in de kroeg kunnen hangen, op maandagochtend met ze in de collegebanken kunnen zitten. Of neem Marianne, die alles op alles zette om haar stoornis te bedwingen, maar steeds opnieuw moest worden opgenomen. Hierdoor werd haar ergste vrees waarheid: ze kon niet meer zelf voor haar dochter zorgen. Bas, die met beduimelde foto’s rondliep. Trofeeën uit een ander leven. Uit zijn tijd als student in Delft. En uit zijn jaren als ingenieur in verre landen, vlak voor zijn eerste psychose. Hun persoonlijke geschiedenis raakte me. Daarnaast verbonden de gezamenlijke ervaringen op de afdeling ons.
Opname kan niet altijd voorkomen worden. En er hangt vandaag de dag vast nog wel eens iemand in de gordijnen. Maar gelukkig leveren psychologen inmiddels – naast andere disciplines – wel een bredere bijdrage. De Erik van nu leert in therapie zijn gedachten uitpluizen met metacognitieve technieken. Luciles krijgen tegenwoordig eindelijk een lege-artisbehandeling voor trauma’s. Nieuwe Kevins temmen in de toekomst misschien zelfs de stemmen in hun hoofd, met een app op hun mobieltje. En hopelijk denken huidige psychotherapeuten in spe: patiënten met een psychotische stoornis behandelen? Dat lijkt me lang niet gek.