Een traditie lijkt geboren: twee jaar geleden vond op dezelfde locatie – de sprookjesachtige Efteling te Kaatsheuvel – het eerste congres met dezelfde titel plaats. De plannen voor een volgende editie in 2015 zijn al vergevorderd en enkele gerenommeerde sprekers hebben reeds toegezegd te komen. Ongeveer vijfhonderd deelnemers uit 22 landen hadden zich ingeschreven voor deze editie met de ambitieuze omschrijving ‘International conference on attachment, neuroscience, mentalization based treatment and emotionally focused therapy’. Het was de organisatie gelukt over de genoemde deelaspecten enkele internationaal erkende boegbeelden te laten spreken. Hoewel ik mij vooraf verheugde op aansprekende en leerzame voordrachten, was ik ook bang om gedurende tweeëneenhalve dag in een passieve, consumptieve positie gedwongen te worden. Ongebruikelijk voor een dergelijke meerdaagse bijeenkomst stonden immers enkel lezingen met een duur van één tot anderhalf uur op het programma, en waren er geen workshops. Zoals zo vaak, bleek echter ook hier: elk verondersteld nadeel heeft zijn voordeel. Alle sprekers kregen namelijk de ruimte om een degelijk betoog op te bouwen en hierin hun visie, gezichtspunten en persoonlijke ervaringen naar voren te brengen. Een ieder kon zo op een eigen manier verbinding met de deelnemers in de zaal leggen. De meesten verstonden hierbij de kunst om de aanwezigen actief te laten luisteren. Ook mij kostte het betrekkelijk weinig moeite om mijn aandachtsboog goed gespannen te houden.
Achteraf bedacht ik me dat de benaming ‘workshop’ tijdens menig congres eigenlijk helemaal niet correct is. Lang niet altijd worden bij dergelijke workshops deelnemers aangezet tot actieve participatie; vaak betreft het eerder een lezing voor een kleiner publiek, waardoor je bij deelname een ander deel van het programma mist. In deze conferentie hoefde je niet te kiezen: alle deelnemers hadden de mogelijkheid alle lezingen te volgen. Bovendien is er, mocht de aandachtsboog niet toereikend zijn geweest, een dvd met opnamen van alle lezingen te koop (zie www.creatingconnections.nl).
Sue Johnson (verbonden aan de Universiteit van Ottowa) opende de conferentie met haar lezing ‘Creating secure bonds in couple therapy’. Zij presenteerde zich levenslustig en verguld. De naam van dit congres is immers afgeleid van de titel van haar belangrijk boek (Johnson, 2004) en de borden onderweg naar de ‘EFTeling’ wezen haar de weg naar deze door EFT geïnspireerde samenkomst. De emotion-focused therapy is haar geesteskind. Haar boodschap is duidelijk: voor gezond functioneren is een veilige band met andere mensen nodig. Bij gemis aan sociale binding is het risico voor de ontwikkeling van depressie en angststoornissen groot. Dit risico lijkt in de westerse wereld toe te nemen, nu mensen steeds meer alleen leven en de verbinding met een dorp, stam of leefgemeenschap vermindert. De vraag is of veelvuldig gebruik van sociale media voldoende compenserend werkt. Johnson ziet hierbij dat de gerichtheid op de directe naaste, op het belang van de romantische liefde, toeneemt. Frustratie van de basale behoefte aan gehecht zijn aan een ander (attachment) of een ervaren gemis aan hechting leidt vaak tot primaire paniek en angst. Dit kan zich op meerdere gedragsniveaus uiten, van terugtrekken uit een relatie tot het agressief bevechten hiervan. Emotion-focused therapy is erop gericht juist de emotionele verbondenheid te vestigen en of te herstellen en is dan ook vooral een relatietherapie. Johnson onderbouwde haar verhaal regelmatig met bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek en verwees hierbij ook naar presentaties die na haar zouden volgen.
Na deze bevlogen opening vanuit de ervaringen in de therapiekamer volgde Philip Shaver (Universiteit van Californië) met zijn onderzoeksbevindingen rond attachment. Hij werkt veel samen met Mario Mikulincer (Interdisciplinary Center te Herzliya) die later tijdens de conferentie aan het woord kwam. Hun lezingen stonden in elkaars verlengde – part 1 en part 2 – met als centraal thema hoe attachment een rol speelt bij motieven van en dynamieken tussen volwassenen. De laatstgenoemde spreker was gemakkelijker te volgen met zijn meer levendige en humorvolle verhaal dan Shaver, die voornamelijk de rol van gedegen wetenschapper innam, met als doel het publiek goed te informeren over de laatste stand van zaken. Positieve hechtingservaringen geven volgens Shaver en Mikulincer een secure base script in the mind en zijn een gids voor het handhaven van emotionele stabiliteit en voor goede afstemming op anderen. Deze vaststelling is wellicht niet zo bijzonder, maar de betekenisverlening die ze eraan geven wel.
Ze spreken van een helpend verdedigingsmechanisme, als een basis om op terug te vallen bij gevoelens van bedreiging uit de omgeving. Is dit mechanisme afwezig, dan is het risico dat allerlei gedragingen ge(re)-activeerd worden, die niet helpend zijn maar eerder gevoelens van dreiging in stand houden of zelfs kunnen verergeren. Is het mechanisme wel aanwezig, dan wordt nabijheid gezocht van toegewijde anderen, waarmee gevoelens van dreiging kunnen verminderen en meer helpende gedragingen gevonden en ingezet kunnen worden, al of niet met deze ander. Ze stonden tevens kort stil bij de betekenis van betere attachment voor een gemeenschap: fenomenen als stigmatiseren en uitsluiten van andere groepen komen minder voor, en binnen de groep vindt minder onderlinge agressie plaats.
Dat Peter Fonagy (University College London) een autoriteit is in zijn vakgebied, straalt ook af van zijn wijze van presenteren: een gedegen verhaal, losjes, stijlvol en op zijn tijd met ontwapende humor gebracht. Samen met Mary Target (Anna Freud Centre, Londen) sprak hij over ‘The underpinnings of affect regulation and learning: mentalization capacities and the attachment context’. Ze brachten hun gebruikelijke ervaringen en standpunten naar voren, waarbij het prettig was een en ander weer eens overzichtelijk en gepassioneerd gepresenteerd te krijgen. De mentaliserende therapeut is vooral geïnteresseerd in de overtuigingen, wensen en intenties die aan de basis liggen van gedrag. Daarbij heeft deze vooral een nieuwsgierige houding zonder een expertpositie in te nemen en heeft de taak een secure attached context te creëren. In dit kader is ook hun definitie van een persoonlijkheidsstoornis van belang. Zij definiëren deze als een onvermogen tot goede communicatie, tot relatieopbouw, op basis van een onveilige hechting. Ze vinden het hierbij erg belangrijk om je als therapeut in te zetten om dat wat zich tussen jou en de hulpvrager afspeelt te mentaliseren. Verfrissend was de waarschuwing dat het mentaliseren zelf nooit doel van de therapie kan zijn. Het is een invalshoek om de hulpvrager te helpen zijn leven weer beter geregeld en in evenwicht te krijgen. ‘Biedt dus geen mentaliserend bevordende therapie als doel aan. Daar komt de hulpvrager niet voor!’, aldus Fonagy en Target.
James Coan (University of Virginia) zoekt als onderzoeker – hij is geen therapeut – representanten van emoties en gedragingen in specifieke hersenactiviteit. Op een energieke en overtuigende manier deed hij in de lezing ‘Social baseline theory, optimal health and the management of difficult emotions’ verslag van zijn laboratoriumonderzoek. Zo liet hij proefpersonen een fMRI-scan ondergaan in drie condities: a bij de toediening van een elektrische schok houdt een vertrouwd iemand een hand van de proefpersoon vast, b een onbekend iemand houdt deze vast, en c niemand houdt deze vast. In de laatste conditie zijn de hoogste angstreacties vast te stellen, in de eerste de minste. De theoretische onderbouwing van de bevindingen van zijn onderzoeksgroep vatte hij kernachtig samen in de social baseline theory: om als mens te overleven, is het beheer van bronnen essentieel; andere mensen zijn een belangrijke bron en sociale nabijheid vergemakkelijkt menselijk handelen. Hij lichtte deze theorie onder meer toe met bevindingen als: mensen kunnen overal op de aarde leven als ze zorgen voor de belangrijkste ecologische voorwaarde: andere mensen om hen heen; de omgeving zelf is van minder belang. Een andere bevinding van zijn onderzoeksgroep was: hoe meer geïsoleerd iemand leeft, des te eerder deze sterft, ongeacht de oorzaak en ongeacht de cultuur waarin hij leeft.
In zijn tweede lezing ‘How social relationships get under our skin and change our brain’ legde Coan zijn drie onderzoekslijnen meer in detail aan het aanwezige publiek voor, om tot zijn uiteindelijke conclusies te komen. In essentie doet hij onderzoek naar hoe sociale nabijheid menselijke actie vergemakkelijkt in economische zin, hoe vertrouwen in de ondersteuning van anderen het eigen handelen verlicht en hoe mensen inspelen op elkaars verwachtingen en doelen. Dit alles bleek zichtbaar te maken in onder meer veranderingen in hersenactiviteit en bloedsuikerspiegel. Samenvattend komt hij tot de volgende uitspraken: de mens is in staat tot bevredigende zelfregulatie (beter dan andere diersoorten). Deze zelfregulatie kost veel energie, is uitputtend en op langere termijn moeilijk vol te houden. Sociale nabijheid en sociaal contact verlagen de ‘last’ van het hoofd te bieden aan uitdagingen van buitenaf. Sociale nabijheid en sociaal contact geven letterlijk meer energie die bewaard of gebruikt kan worden voor andere doelen. Met en door de contacten met anderen die we vertrouwen, ontwikkelen (en zijn) we ons zelf. Dit bracht hem tot de uiteindelijke conclusie in de vorm van een hypothese: mogelijk is de meest basale strategie om menselijke emoties te reguleren sociaal van aard; met en door de ander.
In een gezamenlijke sessie met Sue Johnson voorzag Coan ten slotte haar psychotherapeutisch handelen binnen een getoonde therapiesessie van commentaar vanuit zijn onderzoeksbevindingen. Het was niet verwonderlijk dat hierbij door hem de nodige bevestiging gegeven kon worden.
Ook Maurizio Andolfi (La Sapienza, Universiteit van Rome) en Dan Hughes (zelfstandig gevestigd in het Amerikaanse Lebanon) leverden inspirerende bijdragen aan deze conferentie. In een persoonlijk verhaal stonden zij, los van elkaar, vooral stil bij hoe behandeling concreet in de therapiekamer vorm te geven en gaven zij minder aandacht aan de onderliggende theorie. Hun attituden en uitgangspunten brachten zij krachtig naar voren, het best tot uitdrukking komend in de uitgebreide filmpresentaties van therapiesessies met getraumatiseerde kinderen en hun naasten. Andolfi benadrukte het belang van het intergenerationeel kijken, door als het even kan meerdere generaties en andere sociale hulpbronnen in de therapiekamer te ontvangen. Dit om onaffe, niet-verwerkte zaken op te pakken en door te werken, door woorden te geven aan pijn en wanhoop. Hughes vatte zijn dialoog met kinderen samen in de afkorting PACE die staat voor: playfulness (spontaan, open, hoop biedend), acceptance (ruimte voor alle ervaringen, voor nieuwe attachment), curiosity (actieve, niet-wetende nieuwsgierigheid) en empathy (zoals ervaren en gecommuniceerd). Het was een genot om te zien hoe hij deze uitgangspunten via stembuigingen en ook andere non-verbale signalen vorm geeft.
John en Julie Gottman (van het naar hen genoemde Gottman Institute te Seattle) koppelden therapeutisch handelen aan de bevindingen van laboratoriumonderzoek in hun bijdragen ‘What makes relationship work?’ en ‘The science of fidelity and infidelity’. John bestudeerde jarenlang (echt)paren die een weekendje in een soort Big Brother-appartement verbleven. Zij werden geobserveerd en tegelijkertijd werd een veelheid aan fysische gegevens verzameld (hartslag, bloedwaarden, huidgeleiding, motorische beweeglijkheid). Wat betreft rolverdeling is John vooral de onderzoeker en Julie de therapeute die zich in latere jaren bij hem heeft gevoegd. Daar waar hij zich als de relativerende wetenschapper liet horen, presenteerde zij zich vooral als de gedreven en stellende hulpverlener. Voor mij was de kern van hun verhaal dat ‘goede’ therapie het best aansluit bij alle door hen onderscheiden zes emotionele regelsystemen. Dat is breder dan louter de focus op attachment, die aangrijpt op twee van deze zes systemen. Zij onderscheiden bij de mens de onderzoeker (dopamine), de beschermer (lage epinefrine), de nestbouwer (oxytocine, vasopressine, cortisol), de joker (dopamine, serotonine), de baas (epinefrine, norepinefrine, cortisol, lage serotonine) en de sensuele (testosteron). In hun ogen sluit de attachment-theorie vooral aan bij de systemen getypeerd door de beschermer en nestbouwer. In hun therapieën proberen de Gottmans in een soort stappenplan alle genoemde facetten te exploreren, om te komen tot een (herstel van) wederzijds vertrouwen en samenwerking binnen de (echt)paarrelatie. Vertrouwen is daarbij meer dan een trek of toestand en meer dan een ervaren veiligheid; het is eerder een basale loyaliteit ten opzichte van elkaar.
De filmpjes van de experimenten van Edward Tronick ( University of Massachusetts) – zoals hij deze in zijn voordracht ‘How infant meaning-making processes are a central mechanism in governing both typical and pathological child outcomes’ weer eens liet zien – blijven indrukwekkend. In het beroemde still-face experiment reageert een moeder afwisselend responsief stimulerend en emotioneel neutraal binnen een face to face-contact met haar baby. De reacties van de baby zijn opvallend levendig en ook is deze bij tijden onthutsend ontdaan en in verwarring. Mede aan de hand van andere voorbeelden schetste Tronick de invloed van deze interacties en vooral van de emotionele beschikbaarheid van de verzorger op de hechtingsontwikkeling van een kind. Van belang is hierbij niet zozeer het willen vermijden van pijnlijke en frustrerende ervaringen binnen de moeder- kindrelatie (dat is een onmogelijke opgave), als wel dat het kind voldoende ervaringen van ‘reparatie’ ervaart en besef heeft van het hebben van een betekenisvolle relatie.
Dit laatste leek de kern van zijn betoog: het centrale mechanisme bij de ontwikkeling van het kind is hoe de toekenning van betekenissen verloopt. Leert het zich zien als een welkom kind, voelt het zich verbonden, ontwikkelt het een samenhangend beeld van zichzelf en van zijn omringende wereld? Hoe dit proces verloopt – en te beïnvloeden valt – is niet eenduidig aan te geven, zoals zijn voorbeelden vanuit verschillende culturen toonden. Hij liet de toehoorders dan ook weten dat je als hulpverlener geen enkelvoudige verklaring moet zoeken voor een verstoorde ontwikkelingsgang, net zo min als dat je voor een enkelvoudige therapie kunt opteren.
In een conferentie rond de eerdergenoemde thematiek mag een voordracht over spiegelneuronen niet ontbreken. Vittorio Gallese en Leonardo Fagassi (Universiteit van Parma) – al even bekend op hun onderzoeksterrein als de andere sprekers op het hunne – legden hun bevindingen voor. Via veel onderzoek, dat inzichtelijk op een rij werd gezet, is het belang van spiegelneuronen vastgesteld, zoals is af te lezen in de relatie van interactioneel gedrag en bepaalde hersenactiviteit. Met hun aanhef ‘Bodily selves in relation: from mirror neurons to embodied simulation’ drukten ze enkele belangrijke uitgangspunten uit. Ze gaven aan niet zozeer geïnteresseerd te zijn in het bestuderen van de hersenen als afgeschermd onderzoeksgebied op zich. Ze blijven zich steeds bevragen: en wat weet ik nu? Gallese en Fagassi stellen dat de belichaming, zoals deze in motorische activiteit tot uitdrukking komt, als geheel voorop staat en dat de sociale cognities hieruit voortkomen.
Johnson verzorgde de slotlezing aan de hand van enkele bijzondere gebeurtenissen in haar stamgezin en eigen gezin, waarbij ze met de nodige humor enkele indringende ervaringen met haar vader en met haar zoon verwoordde. Ze hield hierin een pleidooi voor een ‘wetenschap der liefde’ en benadrukte – aan de hand van een fragment uit een therapiesessie van een mannelijk homopaar – de universaliteit van haar uitgangspunten en therapeutische invalshoek.
Alles dat in deze conferentie naar voren is gebracht, is in mijn ogen samen te vatten in de volgende visie: de menselijke ontwikkeling is op te vatten als een voortdurend integratief proces van lichaam, cognities en emoties, zoals dat vorm krijgt in voortdurende interactie met de omgeving en met name met betekenisvolle anderen. Deze werd met gedegen wetenschappelijk onderzoek onderbouwd en is aanleiding tot hoopvol en perspectiefbiedend therapeutisch handelen. Zowel de onderliggende boodschap van de sprekers als de sfeer van de conferentie drukten uit: love is in the air. Voor mij is belangrijk dat deze uitspraak is gerelateerd aan de weerbaarheid die de mens eigen is: trauma en rampspoed kunnen overwonnen worden, zonder ontkenning of bagatellisering ervan. In deze conferentie zijn de fundamenten en de aangrijpingspunten van deze weerbaarheid verkend.
Literatuur
Johnson, S. M. (2004). The practice of Emotionally Focused Couple Therapy: creating connection. New York: Brunner-Routledge. |