Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2013
10.1007/s12485-013-0066-9

Readctioneel

Inleiding

Adriaan van ’t SpijkerContact Information

(1) 

: 20  2013



Na de aanslag op 11 september 2001 op de Twin Towers in New York verschenen er al snel allerlei complottheorieën waarin niet een aantal moslimterroristen, maar de Amerikaanse overheid het brein was achter de aanslag. De theorieën liepen uiteen, waarbij een van de meer extreme theorieën ervan uitging dat er geen vliegtuigen waren gebruikt maar raketten, die vervolgens op tv werden vervangen door holografische afbeeldingen van vliegtuigen. Vergelijkbare theorieën deden de ronde na de aanslagen in Londen op 7 juli 2005. Bij die aanslagen op de metro en een bus vielen 56 doden, waaronder de vier zelfmoordterroristen. In The psychopath test van Jon Ronson staat een hoofdstuk over deze aanslag en de complottheorieën die daarover de ronde zijn gaan doen. In een daarvan wordt gezegd dat er geen aanslag op een bus is geweest, maar dat de foto’s waarop een ontplofte bus te zien is, getruct zijn. Een van de slachtoffers die een blog bijhield over haar ervaringen werd ervan beschuldigd niet te bestaan maar een fake identity van MI5 te zijn, om het publiek te misleiden. De complottheorieën leidden tot heftige discussies, waarbij vaak werd gesproken over believers en non-believers.

Vergelijkbare heftige en gepolariseerde discussies vonden in de jaren negentig van de vorige eeuw plaats in Nederland en andere westerse landen over een heel ander onderwerp: ritueel (seksueel) misbruik. In ons land speelde in 1989 de zaak-Oude Pekela, daarna volgden zaken in Utrecht en Noord-Holland. Onderzoek van justitie leidde nooit tot sluitend bewijs van ritueel misbruik. Er ontstonden felle discussies tussen ouders, docenten en hulpverleners aan de ene kant en kritische journalisten en hulpverleners aan de andere kant. Ook daarbij werd wel gesproken van believers en non-believers.

In de Forum-bijdragen van dit nummer blijkt dat deze discussie nu gevoerd kan worden met minder heftige polemieken. We ontvingen een bijdrage van Anton Marinkelle, een van de stichters van Alternatief Beraad, opgericht voor onderzoek naar ritueel misbruik. Marinkelle lijkt in deze discussie de believers te vertegenwoordigen. Op basis van klinisch materiaal concludeert hij dat er ‘belangrijke aanwijzingen zijn dat er een cultuur bestaat die seksueel ritueel misbruik cultiveert’. Als tegenhanger is er een bijdrage van Nicole van Nierop en Paul van den Eshof, coördinatoren van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken. Zij stellen dat Marinkelle onjuiste conclusies trekt uit het rapport van de Werkgroep ritueel misbruik van het Ministerie van Justitie, iets waarvan Marinkelle nu juist zegt dat non-believers dat doen. Een welles-nietesspelletje lijkt zich zo te ontwikkelen; dit kan nooit door een van de partijen gewonnen worden, doordat onvoldoende bewijs voor het bestaan van ritueel misbruik nooit bewijs voor het niet-bestaan levert. Zo lijkt er een patstelling te ontstaan, waarbij de believers en non-believers lijnrecht tegenover staan.

Wanneer de discussie zich op deze manier alleen focust op het waarheidsgehalte van al dan niet recovered memories, ontstaat er een semi-juridische discussie waarbij de cliënt die last heeft van deze herinneringen in de kou te komt te staan. Dat is precies de strekking van de laatste bijdrage aan de Forum-discussie, van Suzette Boon. Zij neemt stelling in de discussie, door te schrijven: ‘Ik ben het volkomen oneens met de stelling dat men angsten van cliënten over gerapporteerd misbruik uitsluitend serieus mag nemen wanneer er juridisch bewijs is geleverd.’ Daarmee kiest ze partij voor de cliënt, en dat is een welkome positie in het debat. Psychotherapeuten zijn per definitie geen jurist, al hebben ze wel iets gemeen met juristen: net als een advocaat kiest de psychotherapeut partij voor zijn cliënt en heeft hij diens belang voorop staan. Dat belang is niet het uitzoeken van het waarheidsgehalte van wat de cliënt vertelt, maar de cliënt helpen zijn soms chaotische en conflicterende innerlijk de baas te worden.

Vergeleken met de (gelukkig) minder polemische discussie over ritueel misbruik, lijken de onderwerpen in de reguliere artikelen in dit nummer misschien wat saai. Niets is echter minder waar. Het eerste artikel, van Frans van Paassen, heeft een van de lastigste fasen uit een therapie als onderwerp: het afscheid. Veel aandacht wordt altijd besteed aan het opbouwen van een goede therapeutische relatie. Dat is terecht, omdat deze het belangrijkste vehikel is voor therapeutische verandering. Daarmee krijgt de tegenovergestelde beweging, het goed afsluiten van deze relatie, niet altijd de aandacht die zij verdient. De therapeutische relatie is per definitie een tijdelijke relatie. Terecht schrijft Van Paassen dat het afscheid nemen in psychotherapie een voorbeeld kan zijn voor cliënten hoe ze met afscheid nemen in het algemeen kunnen omgaan. Omdat afscheid nemen nodig is voor groeien, is goed afscheid nemen een van de belangrijkste dingen die we cliënten kunnen meegeven in een therapie.

Het tweede artikel is een aangename tegenhanger tegen de toenemende protocollering van psychotherapie. Wanneer psychotherapie zich alleen mag bezighouden met symptoombestrijding, verliezen we een van de wezenlijke kernmerken ervan, zo laat Martin van Kalmthout zien. Daarmee wordt ogenblikkelijk duidelijk dat de existentiële dimensie niet kan leiden tot een aparte therapieschool, maar ingebed is in de bestaande psychotherapeutische hoofdstromingen. Immers, in elke psychotherapeutische stroming is aandacht voor existentiële vragen.

Genoeg gezegd; oordeelt u zelf over de inhoud van dit nummer.


Literatuur

Ronson, J. (2011). The psychopath test. A journey through the madness industry. Londen: Picador.
 
Naar boven