Sjoerd Colijn heeft in zijn bijdrage aan deze rubriek (zie nummer 2013/2) zijn visie gegeven op de commotie die is ontstaan naar aanleiding van het voorstel van de Stuurgroep Artikel 14 van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP). Zijn reactie komt er kortweg gezegd op neer dat er sprake is van onnodig paniekvoetbal. Dat is wel erg kort door de bocht; Colijn vergeet wat er tien jaar geleden speelde. Ook toen dreigde opheffing van het beroep psychotherapeut. De toenmalige minister van VWS wilde het beroep afschaffen en inruilen voor de klinisch psycholoog, maar eiste tegelijkertijd van de Kamer Gezondheidszorgpsycholoog dat er een overgangsregeling zou komen, waardoor alle psychotherapeuten soepel naar het Register Klinisch Psycholoog zouden kunnen doorstromen.
De toen net opgerichte Kamer gz-psycholoog (lees: het Nederlands Instituut voor Psychologen) overspeelde zijn hand door een overgangsregeling voor te stellen, waardoor bijna vijftienhonderd psychotherapeuten die geen psycholoog waren in een sterfhuisconstructie zouden achterblijven. Voor de minister was dat (juridisch) onacceptabel en hij heeft toen - wijselijk en overigens tot verrassing van het NIP - het hele plan afgeblazen. De minister vreesde, niet ten onrechte, voor forse schadeclaims en langdurige rechtszaken; daar heeft de Belangenvereniging van Psychotherapeuten (BVP) hem nadrukkelijk op gewezen.
Het is indertijd een flinke misser van de Kamer gz-psycholoog geweest. Er werd immers beweerd dat er een verschil bestond tussen psychotherapeuten onderling, een verschil dat bepaald werd door de vooropleiding die de psychotherapeut had genoten. Je had een bovenklasse van psychotherapeuten die ooit psychologie hadden gestudeerd, en een onderklasse die ooit wat anders hadden gestudeerd. Een dergelijke tweedeling ging eenvoudigweg voorbij aan de eisen die ook toen al werden gesteld aan de vooropleiding om voor psychotherapeut op te kunnen gaan: een groot aantal vakgebieden (zoals psychopathologie, psychosomatiek, ontwikkelingspsychologie en seksuologie) die op academisch niveau waren geëxamineerd. Alle psychotherapeuten hebben voor wat betreft hun vooropleiding op alle kerngebieden een gelijke vooropleiding achter de rug. Op basis van objectieve criteria is er daarom geen enkele grond om hier een onderscheid naar te maken. De enige denkbare verklaring is dat de Kamer gz-psycholoog machtspolitiek probeerde te bedrijven, waar niet-psychologen de dupe van dreigden te worden. De Kamer had indertijd de sleutel in handen om voor eens en voor altijd het probleem van de positie van de psychotherapeut op te lossen; waarachtig een gemiste kans.
De vrees van sommige collega's dat het register psychotherapeut gesloten gaat worden, is in het licht van deze geschiedenis helemaal niet zo ver gezocht en beslist geen ‘onzin’, zoals Colijn stelt. Het enige verschil met tien jaar geleden is dat toen het initiatief van de minister kwam, maar dat het nu nota bene uit de koker van de NVP zelf komt. Hoewel, de personen en instellingen die tien jaar geleden in de Kamer gz-psycholoog zaten, zijn nu ook mede vertegenwoordigd in de zogenaamde Stuurgroep Artikel 14, een bestuurscommissie van de NVP.
Het huidige voorstel houdt, net als tien jaar geleden, in dat het beroep psychotherapeut wordt opgeheven. Wat nieuw is, is dat in plaats daarvan de klinisch psycholoog een aantekening kan halen op het vlak van psychotherapie. Een uitvoeringsconsequentie zou wel degelijk zijn dat het register van psychotherapeuten gesloten gaat worden. Heel wat collega’s vinden het voorstel op zichzelf al geen goed plan en zeker niet bijdragen tot een transparanter en overzichtelijker ggz-beroepenveld. Maar waar de BVP vooral problemen mee heeft is de nog nader in te vullen overgangsregeling. Welke collega binnen de huidige groep psychotherapeuten kan soepel klinisch psycholoog worden? Helaas wederom niet alle psychotherapeuten, maar alleen collega’s met als vooropleiding psychologie, pedagogiek of geestelijke gezondheidskunde, komen daarvoor in aanmerking. De rest...tja de rest. De rest komt wel degelijk in een sterfhuis terecht, tenzij ze alsnog een complete studie psychologie gaan volgen. Dat betreft meer dan duizend collega’s.
Hou nu toch eens op met dat discrimineren naar vooropleiding. En kom met een voorstel waarbij alle psychotherapeuten gelijk worden behandeld. Tien jaar geleden eiste de minister dat al. Hij stond hooguit toe dat er differentiatie zou plaatsvinden op grond van het aantal jaren werkervaring. En die eis staat wat ons betreft nog steeds als een paal boven water. Dus het is helemaal niet zo’n onzin dat er een groep nerveus begint te worden als er vanuit de NVP zo’n voorstel op tafel komt, waarbij veel psychotherapeuten weer buiten de boot dreigen te vallen. En het getuigt van weinig realiteitszin om te verwachten dat die groep daar niet fel op reageert.
NB: Deze reactie is geschreven naar aanleiding van de discussie rond het hoofdbehandelaarschap en de behandeling door vrijgevestigden. De Belangenvereniging van Psychotherapeuten (zie www.bvpsychotherapeuten.nl) werd in 2003-2004 opgericht uit onvrede met de opstelling van de NVP inzake de toenmalige plannen om het beroep psychotherapeut op te heffen en had binnen drie maanden ruim zeshonderd leden. De BVP heeft zich destijds fel verzet tegen de opheffing, omdat vaak alleen psychotherapeuten met de vooropleiding psychologie zonder extra inspanning konden instromen in het Register Klinisch Psycholoog. De meer dan vijftienhonderd collega’s met een andere vooropleiding zouden in een sterfhuis achterblijven. Nadat de minister besloot - onder meer door juridische claims en dreigingen van de BVP - het plan niet door te zetten, is besloten de vereniging slapende te houden, omdat het bestuur er niet gerust op was dat alle gevaren waren geweken. Toen het voorstel van de Stuurgroep Artikel 14 van de NVP bij het BVP-bestuur bekend werd, is besloten de vereniging weer actief te maken.
Ook bij herlezing meen ik niet, zoals collega Dijkers stelt, onnodig over paniekvoetbal gesproken te hebben. Mijn stelling is veeleer dat er alle reden tot zorg is, maar dat angst een slechte raadgever is. Collega’s bewijzen zichzelf en elkaar geen dienst door angstig en gebrekkig geïnformeerd alle kanten op te schieten. Aan het eind van mijn betoog roep ik vooral op om zich goed te laten informeren, en druk op de beroepsverenigingen te zetten om een eenduidig signaal aan ministerie, zorgverzekeraars en inspectie af te geven.
Nu, vier maanden verder, lijken de zorgen reëel geweest te zijn. Ook al heeft de beroepsgroep een redelijk eenduidige boodschap aan de overheid afgegeven, er pakken zich inderdaad donkere wolken boven de psychotherapeut samen. Als dit nummer van het tijdschrift verschenen is, zal hoogstwaarschijnlijk duidelijk zijn wat de minister besloten heeft ten aanzien van het hoofdbehandelaarschap - psychotherapeuten wel of niet? - en over de ruimte voor specialistische behandeling van meer dan achttien zittingen buiten de dure context van de specialistische zorg.
Het lastige van de bijdrage van collega Dijkers vind ik vooral dat de BVP veel energie steekt in een strijd uit het verleden. De BVP heeft haar sporen verdiend met het strijden voor de rechten van de geregistreerde psychotherapeuten zonder vooropleiding psychologie, pedagogiek of geestelijke gezondheidkunde (en geneeskunde!). Het gaat om een groep nu oudere psychotherapeuten die al sinds de eerste helft van de jaren negentig niet meer aangroeit. Waar ik mij echter vooral zorgen over maak, is de toekomst van het beroep psychotherapeut, en dus de jonge collega’s die uiterst gedreven de eerste stappen in hun beroepstraject aan het zetten zijn. Het beroep dreigt gemarginaliseerd te worden en zij, en niet de oudere psychotherapeuten, zullen daar de meeste last van ondervinden. Terwijl de Titanic ten onder gaat, speelt het orkest van oudere psychotherapeuten het vertrouwde deuntje van: ‘We zijn toch een artikel-14-specialisme?’ (de NVP) en: ‘We moeten niet discrimineren naar vooropleiding’ (de BVP).
Het is naar mijn mening helaas zo dat wij als psychotherapeuten bijgedragen hebben aan de kwetsbaarheid van het beroep, door vaak onderling luid ruzie te maken over deelbelangen. Die verdeeldheid is ook opgemerkt door andere beroepsgroepen, overheid en financiers. En zo kan het zijn dat in een periode waarin internationale en wetenschappelijke ontwikkelingen veel (empirische) ondersteuning aandragen voor het vak psychotherapie, het beroep psychotherapeut aan overheidsbeleid en innerlijke verdeeldheid ten onder gaat. Ik vrees dat de bijdrage van de BVP die onderlinge verdeeldheid alleen maar accentueert.
De laatste lichting die voor het in werking treden van het vigerende Besluit Psychotherapeut aan de slag ging, dateert uit 1997. De gemiddelde leeftijd van de psychotherapeuten uit die lichting is nu ongeveer 42 jaar. Dat betekent voor de collega’s in die groep dat ze nog minstens 25 jaar zullen werken. Verder is er sinds 1998 een aanzienlijk aantal artsen tot psychotherapeut opgeleid die evenmin op basis van hun vooropleiding gz-psycholoog kunnen worden. De gemiddelde leeftijd van die groep is ons niet bekend, maar het is aannemelijk dat die onder de 35 jaar zal liggen. Jongeren dus, die nog ruim dertig jaar moeten werken! De gemiddelde leeftijd van de groep voor wie de BVP zich met name hard maakt, ligt op ongeveer vijftig jaar, dus ook die groep nog bijna twintig jaar te gaan heeft. In totaal betreft het circa duizend personen. Zowel de omvang van de groep als hun belangen zijn dus niet bepaald marginaal te noemen.
De redactie heeft het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie gevraagd te reageren op de discussie over het 'Voorstel Stuurgroep Artikel 14'. Het bestuur liet het onderstaande weten. Voor meer informatie zie www.psychotherapie.nl.
Het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie neemt de conclusie van de Stuurgroep Artikel 14 niet over. Uit de gesprekken die het NVP-bestuur heeft gevoerd, blijkt dat het voorstel om het specialisme psychotherapie aan te haken bij de klinisch psycholoog onvoldoende steun krijgt. Een grote meerderheid van de psychotherapeuten blijkt voorstander van de doorontwikkeling van het beroep psychotherapeut naar een BIG-registratie als specialistisch beroep; de noodzaak hiervan wordt duidelijk onderschreven. De NVP heeft de positionering van de psychotherapeut als prioriteit in haar beleid opgenomen, waarbij de volgende punten een belangrijk vertrekpunt vormen.
– |
Het is een vereiste dat de huidige registratie ex. artikel 3 van de Wet BIG voor psychotherapeuten in stand blijft en als
formeel kader serieus genomen wordt, totdat een adequate regeling in werking kan treden die voldoende rechtsbescherming biedt
om een zorgvuldige overgang naar een specialistische registratie te waarborgen.
|
– |
Er is alle reden om de beroepstitel psychotherapeut als eigenstandige beroepstitel te handhaven. De kerncompetenties van de
psychotherapeut bestaan uit het uitvoeren van psychotherapieën bij mensen met complexe, in de persoonlijkheid verankerde,
stoornissen/problematiek.
|
– |
De aanvliegroute tot de nieuw te ontwikkelen specialistische registratie van het beroep psychotherapeut kan het beste lopen
via de opleiding en registratie tot gz-psycholoog. De gz-opleiding richt zich primair op generalistische ggz en op het ontwikkelen
van daarop afgestemde basiscompetenties. Het beroep psychotherapeut moet daarvan helder worden afgebakend.
|