Berisping na behandelen kind zonder toestemming van vader en een advies over de omgangsregeling

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2013
10.1007/s12485-013-0048-y

Forum

Berisping na behandelen kind zonder toestemming van vader en een advies over de omgangsregeling
Tuchtrechtelijk

Monique Buitenhuis1

(1) 

: 28  2013


psycholoog, is beleidsmedewerker bij de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.

In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan een tuchtrechtelijke uitspraak1 van 27 november 2012, over de behandeling van een kind door een psychotherapeute zonder toestemming van de vader en het geven van een advies over de omgangsregeling. De uitspraak is door het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam aan dit tijdschrift ter publicatie aangeboden. In de beschrijving van de situatie, de klacht, het verweer en de overwegingen en oordeel van het college is de uitspraak van het tuchtcollege kort samengevat, waarbij zoveel mogelijk de letterlijke tekst van de uitspaak is aangehouden.


Situatie

De klacht is ingediend door de vader van een minderjarige meisje en gericht tegen een psychotherapeute die het verzoek van de moeder in behandeling heeft genomen. De relatie tussen de ouders, die beiden het gezag hebben, is verbroken. Zij zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure inzake de omgangsregeling. De psychotherapeute heeft in verband met het toestemmingsvereiste driemaal vergeefs getracht vader te bellen, waarbij eenmaal een bericht op de voicemail werd ingesproken. Op verzoek van moeder heeft de psychotherapeute een rapportage opgesteld, waarin staat: ‘Concluderend ben ik van mening dat de behandeling, zoals deze nu plaatsvindt, voortgezet moet worden en dat in dat kader de bestaande verdeling van verblijf bij de ouders ongewijzigd dient te blijven.’

Vader heeft de psychotherapeute er telefonisch en per e-mail op gewezen dat hij niet met de behandeling heeft ingestemd en het ongewenst acht dat de rapportage door zijn voormalige echtgenote wordt ingebracht in de procedure over de omgangsregeling. Tevens heeft vader de psychotherapeute gevraagd hem te garanderen dat de conclusies in deze rapportage, die hij aanvechtbaar acht omdat hij niet bij de behandeling betrokken is, niet door zijn voormalige echtgenote in een gerechtelijke procedure zullen worden gebruikt. De psychotherapeute reageerde hierop dat zij rapporteert aan de moeder van de cliënt en dat het gebruik van die rapportage buiten haar verantwoordelijkheid valt.


Klacht

De klacht houdt in dat de psychotherapeute a zonder toestemming van vader zijn minderjarige dochter onder behandeling heeft genomen, en b in haar rapportages aan moeder conclusies trekt over de gewenste vorm van de omgangsregeling.


Verweer

De psychotherapeute geeft aan dat zij drToestemmingiemaal heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met vader. Bij een van die pogingen heeft zij een bericht ingesproken op de voicemail. Vader heeft haar echter niet teruggebeld. Tevens geeft zij aan vader via zijn ex-echtgenote te hebben verzocht deel te nemen aan de begeleiding, waar hij niet op ingegaan is. De psychotherapeute voert verder aan dat zij de behandeling in het belang van de minderjarige acht.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel geeft de psychotherapeute aan dat de rapportage ook voor vader bestemd was en zij ervan uitging dat deze, via moeder, bij hem terecht zou komen. De psychotherapeute benadrukt dat zij zich bij het opstellen van de rapportage uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de minderjarige.


Overwegingen en oordeel van het college

Het tuchtcollege is van mening dat de psychotherapeute onvoldoende heeft gedaan om zich ervan te vergewissen dat ook vader met de behandeling instemde. Het driemaal bellen, waarbij slechts eenmaal een bericht is ingesproken, kan niet als een reële poging hiertoe worden beschouwd. De psychotherapeute had zich naar het oordeel van het college hierin actiever op moeten stellen. Dit geldt ook voor de uitnodigingen die, in eerste instantie alleen via de voormalige echtgenote, zijn gedaan om aan de behandeling deel te nemen. De psychotherapeute had zich volgens het college niet mogen beperken tot de door haar ondernomen pogingen om contact te krijgen. Het eerste klachtonderdeel wordt daarom gegrond geacht.

Het college is van oordeel dat een hulpverlener zich in een rapportage dient te beperken tot feiten en een daarop gebaseerde diagnose. In dit geval heeft de psychotherapeute die grenzen overschreden, door in haar rapportage een advies over de omgangsregeling te vermelden. Dit advies is tot stand gekomen zonder dat de psychotherapeute contact heeft gehad met vader. Deze beide feiten vormen ieder op zichzelf al een ernstige tekortkoming. Dat de rapportage, zoals de psychotherapeute aangeeft, ook bestemd was voor vader, doet daaraan niet af. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de psychotherapeute geen blijk gegeven van inzicht in deze tekortkomingen.

Verder is het college van oordeel dat de psychotherapeute rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat moeder het advies zou gaan gebruiken in de procedure over de omgangsregeling. De psychotherapeute wist dat deze procedure speelde. Dat in zo’n situatie gebruikgemaakt wordt van een rapport waarin steun gevonden wordt voor het eigen standpunt, moet als redelijkerwijs voorzienbaar worden beschouwd. Dat zij zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven, valt de psychotherapeute eveneens verwijten, aldus het college.

Op grond van het voorgaande concludeert het college dat beide onderdelen van de klacht gegrond zijn. De psychotherapeute heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) had behoren te betrachten. Het Regionaal Tuchtcollege legt de psychotherapeute een berisping op.


Leerpunten

In deze casus gaat het om twee zaken: a ontbreken van toestemming van beide gezagsdragers voor de behandeling van het kind, en b een verklaring met waardeoordeel (in dit geval een advies).

Toestemming

In de uitspraak wordt niets gezegd over de leeftijd van de minderjarige dochter. In ieder geval heeft deze dochter de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt. Vanaf dan beslist een jongere zelfstandig over de behandeling en is er geen toestemming van een ouder vereist. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is in artikel 450, lid 2, de hoofdregel vastgelegd dat beide ouders met gezag of de voogd, als wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige, toestemming dienen te geven voor behandeling. Dit heet het toestemmingsvereiste. De WGBO biedt ruimte om een kind ook te behandelen als een van beide ouders geen toestemming geeft of behandeling weigert, indien daarmee ‘ernstig nadeel’ voor de minderjarige wordt voorkomen. Het belang van het kind is leidend.2

De WGBO maakt met betrekking tot het toestemmingsvereiste, naast een onderscheid in leeftijdsgroepen, onderscheid tussen verschillende typen verrichtingen. Er kan sprake zijn van een acute situatie waarin er geen tijd is om de benodigde toestemming voor een ingrijpende behandeling te verkrijgen. In dat geval mag zonder toestemming worden gehandeld.

In een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg3 van 24 mei 2011 die betrekking heeft op de behandeling van een kind door een huisarts zonder de toestemming van de andere ouder die eveneens het gezag had, is bepaald dat als een van de ouders met het kind op het spreekuur verschijnt een arts de toestemming van de andere ouder mag veronderstellen, ook als er sprake is van echtscheiding. Dit betekent dat een arts - in afwijking van de hoofdregel - de andere ouder niet altijd actief om toestemming hoeft te vragen. Er mogen echter geen aanwijzingen zijn dat de afwezige ouder die toestemming niet zal geven. Die toestemming mag dus niet in alle gevallen worden verondersteld.4

Bij een noodzakelijke, niet-ingrijpende of gebruikelijke behandeling mag een hulpverlener de toestemming van de andere ouder niet veronderstellen en moet een hulpverlener expliciet vragen naar de toestemming van de andere ouder.Volgens het Centraal Tuchtcollege blijft in deze gevallen de expliciete toestemming van de andere ouder met gezag onontbeerlijk. Deze uitspraak was aanleiding voor de KNMG om de gedragsregels op dit punt aan te passen.5

Het Nederlands Instituut voor Psychologen6 zegt over deze differentiatie: ‘De aanmelding van de minderjarige kinderen bij een psycholoog door een van de ouders blijkt bij de andere ouder vaak gevoelig te liggen, juist omdat deze - in ieder geval in de beleving van ouders - raakt aan de (verstoorde) communicatie tussen de ouders en de omgang met hun minderjarige kinderen. Niet zelden wordt de bemoeienis van de psycholoog aangegrepen om elkaar in de haren te vliegen. Wordt de psycholoog hiermee geconfronteerd, dan kan het geen kwaad om de ouders te wijzen op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en desnoods zijn gezag in de strijd te gooien om het belang van het kind voorop te stellen. In een dergelijke context kan de psycholoog de toestemming van de niet-aanmeldende ouder niet zonder meer veronderstellen. Uit een expliciete weigering van de toestemming al helemaal niet. Het is voor de psycholoog ook niet altijd eenvoudig om in te schatten of er sprake is van een niet-ingrijpend(e) of niet-noodzakelijk(e) behandeling of onderzoek. Een op het eerste gezicht misschien niet-ingrijpende spelobservatie kan door (een van de) ouders als ingrijpend worden ervaren, afhankelijk van de duur en frequentie en de context waarin de observatie plaatsvindt. De psycholoog dient beide ouders daar zorgvuldig over in te lichten, zodat zij daar weloverwogen hun toestemming voor kunnen geven.’

Bij kinderen tot twaalf jaar wordt de behandelovereenkomst gesloten met uitsluitend de wettelijke vertegenwoordiger(s). Artikel IV.1 van de beroepscode voor psychotherapeuten geeft het volgende aan: ‘Indien de wettelijke vertegenwoordigers het niet eens zijn over het wel dan niet toepassen van de behandeling dient de psychotherapeut uit te gaan van het principe van goede zorg in het belang van het kind.’ Dit laat echter het toestemmingsvereiste onverlet. Aan jonge kinderen moet op een begrijpelijke manier informatie worden gegeven over de behandeling en een daaraan voorafgaand onderzoek. Hoewel de mening van het kind tot twaalf jaar formeel niet ter zake doet, kan deze wel meewegen bij het antwoord op de vraag of er al dan niet in strijd met goed hulpverlenerschap wordt gehandeld indien een psychotherapeut meegaat in de weigering van de vertegenwoordiger.

De beroepscode verplicht een psychotherapeut in dat geval al het mogelijke te doen om een weigerende ouder te overtuigen van het belang van de behandeling voor het kind.7 Omdat alle beslissingen verantwoord moeten kunnen worden, dienen de overwegingen om in die situatie al dan niet te behandelen helder te worden vastgelegd in het dossier. De hier genoemde artikelen in de beroepscode voor psychotherapeuten zijn gebaseerd op de WGBO8 en stemmen overeen met de nadere uitwerking in de KNMG-wegwijzer Dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen (2011).9 Met het oog op het zorgvuldig handelen wordt dringend aanbevolen, indien zich een situatie voordoet waarin een van de wettelijke vertegenwoordigers de toestemming weigert, dit te bespreken in intervisieverband en met collega’s de overwegingen ten aanzien van het criterium ‘goed hulpverlenerschap’ te bespreken en de resultaten daarvan duidelijk in het dossier op te tekenen.

Bij jongeren in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar is naast de toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers ook de toestemming van het kind zelf vereist. Omdat kinderen van deze leeftijd meestal hun situatie goed kunnen overzien, gaat volgens de overheid hun mening vaak boven de mening van de ouders.10 Artikel IV.2.1 van de beroepscode zegt hierover: ‘Wanneer toestemming door de vertegenwoordigers achterwege blijft, wordt de behandelingsovereenkomst toch gesloten indien hiermee ernstig nadeel voor de minderjarige wordt voorkomen en deze de behandeling weloverwogen blijft wensen.’11

In deze Forumbijdrage wordt - aansluitend bij de casus van de uitspraak van het tuchtcollege - uitgegaan van een ingrijpende behandeling in ambulante setting. Psychotherapie binnen de ambulante tweedelijns-ggz wordt in dit kader veelal gerekend tot de ingrijpende behandelingen. De WGBO verplicht een hulpverlener bij ingrijpende behandelingen de patiënt (of zijn wettelijke vertegenwoordigers) te informeren over de behandeling en deze toestemming voor een behandeling te vragen (bij kinderen de ouder of voogd). Dit betekent dat de behandelaar actief moet proberen toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers te verkrijgen, ook wanneer deze geen contact meer met elkaar hebben.

Opmerkelijk is dat in een andere uitspraak van het Centraal Tuchtcollege12 bij een klacht tegen een gz-psycholoog uitdrukkelijk de norm is gesteld dat deze zich al in de intakefase, dus voordat er daadwerkelijk sprake is van behandeling, op de hoogte had moeten stellen van de ouderlijke gezagsverhoudingen. Concreet betekent dit dat reeds bij de aanmelding navraag gedaan moet worden naar de gezagssituatie van de ouders. Als de aanmeldende ouder stelt dat hij alleen het gezag heeft, moet de therapeut informeren naar een eventuele rechterlijke beslissing. Eventueel kan daarbij het Centraal Gezagsregister worden geraadpleegd.13

Een goed gebruik kan zijn beide ouders (samen of apart) uit te nodigen voor een gesprek. Als dit door omstandigheden niet mogelijk is, kan een telefonisch contact of eventueel een e-mailcontact volstaan. In het geval dit hoe dan ook niet lukt, kan met collega’s worden besproken of alle strategieën zijn uitgeprobeerd om de afwezige/weigerende ouder te betrekken. Als een van de ouders of gezagsdragers geen toestemming geeft, moet in intervisie of ander overleg met collega’s worden bekeken of het probleem dusdanig ernstig is dat het een behandeling rechtvaardigt. Het gaat hierbij om de volgende vraag: is de verrichting nodig ten einde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen? In deze context is het van belang dat de behandelaar kan motiveren dan wel onderbouwen waarom een behandeling noodzakelijk is en niet is uit te stellen tot de minderjarige de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en zelf kan besluiten.

Samengevat wordt met collega’s het volgende nagegaan.14

– 
Welke gezagsdragende ouders gaan akkoord met de behandeling?
– 
Is de ouder die niet akkoord gaat door de psychotherapeut zelf benaderd? Is (binnen de grenzen van het redelijke) al het mogelijke gedaan om de ouder te bereiken en de vereiste toestemming te verkrijgen?15
– 
Wat geeft deze ouder aan als motivatie om niet akkoord te gaan met de behandeling?
– 
Heeft de minderjarige voldoende bij de leeftijd passende informatie gekregen over de behandeling?
– 
Heeft de minderjarige aangegeven deze informatie te hebben begrepen?
– 
Is er bij het kind een intrinsieke motivatie en besluit tot behandeling of is hier vooral sprake van loyaliteit naar de ouder die het kind aanmeldt? (Voor kinderen die op een leeftijd zijn om een begrip te kunnen hebben van de inhoud van de behandeling.)
– 
Is de problematiek dusdanig ernstig dat de behandeling niet kan wachten tot het bereiken van het zestiende levensjaar? Wat zijn de consequenties voor de ontwikkeling van het kind indien niet wordt behandeld?

Als met betrekking tot het ontbreken van toestemming van een wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige over bovenstaande punten uitgebreid in intervisieverband is gesproken, de consequenties van niet direct behandelen als ernstig worden ingeschat en er (binnen de grenzen van het redelijke) alles is gedaan om de vereiste toestemming te verkrijgen, kan de psychotherapeut zich beroepen op goed hulpverlenerschap. De weigerende ouder dient in dat geval te worden geïnformeerd over het besluit van de psychotherapeut om in het belang van het kind toch over te gaan tot behandelen (en eventueel onderzoek). Daarna kan de behandeling van start gaan. Dit alles wordt beargumenteerd vastgelegd in het dossier.

Verklaring met waardeoordeel

Zoals aangegeven door het tuchtcollege, dient de door een ouder gevraagde rapportage of verklaring zich te beperken tot feiten en een daarop gebaseerde diagnose. Een advies inzake de omgangsregeling beperkt zich niet tot feitelijke gegevens. De beroepscode voor psychotherapeuten (artikel III.3.1.1) zegt hierover: ‘De psychotherapeut zal aangaande cliënten met wie een behandelingsovereenkomst in de zin van de WGBO bestaat ten behoeve van derden geen (schriftelijke) verklaringen uitgeven met een waardeoordeel. Op verzoek of met toestemming van de cliënt kan wel schriftelijke informatie zonder conclusies of waardeoordeel aan derden worden verschaft.’

In deze casus is er zowel sprake van een verklaring met waardeoordeel als een duidelijke uitspraak van vader dat hij niet wenst dat er in het kader van de behandeling van zijn dochter door de psychotherapeute een verklaring met conclusies wordt verstrekt die kan worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Als een ouder een onafhankelijk advies wenst over de omgangsregeling ten behoeve van een gerechtelijke procedure, dan kan hij zich wenden tot de Raad voor de Kinderbescherming. In het kader van een onderzoek van deze raad kan een psychotherapeut door een raadsonderzoeker als informant worden benaderd. Ook dan geldt dat de psychotherapeut geen enkele mededeling mag doen zonder de toestemming van beide ouders (en eventueel ook van het kind, indien het kind ouder is dan twaalf jaar).16 De informatie mag in geen enkel geval meer omvatten dan de volgende eenregelige zakelijke en schriftelijk vastgelegde korte zin: ‘Cliënt is bij mij in behandeling sinds … [datum] voor … [diagnose], op verwijzing huisarts.’

Een beschrijving van de ernst van de problematiek, mogelijke oorzaken, factoren die daarbij van invloed zijn, prognoses over de lengte van de behandeling en het te verwachten behandelverloop zijn - net als een uitspraak over een te prefereren omgangsregeling - waardeoordelen die niet mogen worden opgenomen in een verklaring op verzoek van de cliënt (of zijn wettelijke vertegenwoordiger) ten behoeve van eigen gebruik of van derden.


Literatuur

1. Dalewijk,H.J., Nobel, L. de, Berkvens, E.D., Geertjens, L.J.J.M., Lange, A., & Buitenhuis, M.L. (2007). Beroepscode voor psychotherapeuten.Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
 
2. GGZ Nederland (2012).Over sommige patiënten moet je praten.Meldcode. Internet: www.ggznederland.nl/patient-en-kwaliteitswetgeving/web-ggz1209-01-boekje-meldcode-huiselijk-geweld_losse-paginas.pdf.
 
3. Jeugdriagg Noord Holland Zuid (2012). Adviezen voor P-opleidelingen mbt toestemming ouders voor behandeling. Interne notitie. Haarlem: Jeugdriagg Noord Holland Zuid.
 
4. KNMG (2011).Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen. Internet: knmg.artsennet.nl/publicaties/knmgpublicatie/wegwijzer-dubbele-toestemming-minderjarige-2011.htm (28 oktober 2011).
 
5. Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. In Burgerlijk wetboek (boek 7, titel 7, afdeling 5). Internet: wetten.overheid.nl.
 

1 Uitspraaknummer: YG2443, zaaknummer 2012/025P (zie www.tuchtrecht.nl ).
2 Zie KNMG-wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen (licht gewijzigde versie, d.d. 28 oktober 2011).
3 Zie http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2011/yg1298?dateperiodstart=24-05-2011&dateperiod=op&domeinnaam=gezondheidszorg&pagina=1&itemindex=6 .
4 Zie http://cms.qlictonline.nl/users/groeiacademie//docs/downloads/toestemming-beide-gescheiden-ouders.pdf .
5 Zie KNMG-wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen (licht gewijzigde versie, d.d. 28 oktober 2011).
6 Zie http://cms.qlictonline.nl/users/groeiacademie//docs/downloads/toestemming-beide-gescheiden-ouders.pdf .
7 Beroepscode voor psychotherapeuten, artikel IV.3.3.2.1: ‘Indien de vertegenwoordiger van de cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake weigert toestemming te geven voor het uitvoeren van behandelingsonderdelen waartoe de psychotherapeut adviseert, dan dient laatstgenoemde al het mogelijke te ondernemen om de impasse te doorbreken.’
8 WGBO, artikel 465, lid 4: ‘De hulpverlener komt zijn verplichtingen na jegens de in de leden 1 en 2 bedoelde wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt en de in lid 3 bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.’
9 Zie KNMG-wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen (licht gewijzigde versie, d.d. 28 oktober 2011): ‘Is het kind jonger dan twaalf jaar of ouder en wilsonbekwaam, dan beslissen beide ouders samen over een behandeling. De weigering van (een van beide) gezagdragende ouder(s) kan echter in uitzonderingssituaties worden gepasseerd op basis van goed hulpverlenerschap (artikel 7: 465 lid 4 BW). Deze uitzondering is bedoeld voor situaties waarin een vertegenwoordiger duidelijk niet het belang van het kind dient en zijn of haar subjectieve mening te veel laat meewegen. Is de behandeling zeer noodzakelijk en zijn de motieven om te weigeren niet ingegeven door het belang van het kind, dan kan een arts op basis van goed hulpverlenerschap ondanks de weigering van de betreffende ouder het kind toch behandelen, ook als het een ingrijpende behandeling betreft. Dat kan ook aan de orde zijn als een onderzoek noodzakelijk is om mogelijke kindermishandeling vast te stellen of als de gevolgen van kindermishandeling moeten worden behandeld. Bij twijfel is raadzaam tevoren te overleggen met een andere arts. Het belang van het kind dient voorop te staan. De weigerende ouder dient zoveel mogelijk vooraf over het voornemen tot behandeling te worden geïnformeerd.’
10 Zie http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/patientenrecht-en-clientenrecht/vraag-en-antwoord/mag-een-hulpverlener-mij-zonder-mijn-toestemming-behandelen.html .
11 De wet wordt hier op de voet gevolgd. In artikel 450, lid 2 van de WGBO, waarin aandacht wordt besteed aan de toestemming van ouders of voogden voor uitvoering van een behandelingsovereenkomst aangaande patiënten in de leeftijd twaalf tot zestien jaar, wordt gezegd: ‘De verrichting kan evenwel zonder de toestemming van de ouders of de voogd worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is ten einde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming, de verrichting weloverwogen blijft wensen.’
12 Zie http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2011/yg1064?dateperiodstart=19-04-2011&dateperiod=op&domeinnaam=gezondheidszorg&pagina=1&itemindex=10 .
13 Een uittreksel uit het centraal gezagsregister kan schriftelijk worden aangevraagd bij elke rechtbank in Nederland. In het verzoek dienen te worden vermeld: de naam van de minderjarige, de geboortedatum en de geboorteplaats. Voor dit uittreksel worden door de rechtbank geen kosten in rekening gebracht.Zie http://www.rechtspraak.nl/organisatie/rechtbanken/limburg/veelgesteldevragen/pages/default.aspx .
14 Zie Adviezen voor P-opleidelingen met betrekking tot toestemming ouders voor behandeling (interne notitie Jeugdriagg Noord Holland Zuid, 2012).
15 Zoals blijkt uit de uitspraak, voldoet het doen van een aantal pogingen een ouder te bellen in dit verband niet aan de voorwaarde dat binnen de grenzen van het redelijke alles is gedaan om de vereiste toestemming verkrijgen.
16 Dit ligt genuanceerder indien er sprake is van verdenking van kindermishandeling. In dat geval geldt de meldcode van GGZ Nederland. Zie http://www.ggznederland.nl/web-ggz1209-01-boekje-meldcode-huiselijk-geweld_losse-paginas.pdf .
Naar boven