Schaamte in psychotherapie

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2012
10.1007/s12485-012-0042-9

Artikel

Schaamte in psychotherapie

F. SchalkwijkContact Information

(1)  Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, 1076 AP, Parnassusweg 20-III, Amsterdam, The Netherlands

Contact Information F. Schalkwijk
Email: f.schalkwijk@planet.nl

: 7  2012

Net als angst kan schaamte de voortgang van een behandeling belemmeren. Schaamte is een zelfgerichte emotie die net als alle andere emoties voortdurend gereguleerd moet worden. Ze is krachtig, veelal negatief en verbonden met de evaluatie van het zelf of de identiteit. Het is onvermijdelijk dat schaamte in psychotherapie optreedt en de omgang ermee moet een voortdurend aandachtspunt zijn.
psychotherapeut/psychoanalyticus en forensisch rapporteur en is opleider

Inleiding

Nadenkend over welke emoties de voortgang in een psychotherapie belemmeren, is angst voor mij het prominentst en komt schaamte vlak daarna. Maar waar in ieder handboek over psychotherapie veel over angst wordt geschreven, wordt aan schaamte naar mijn idee - ten onrechte - veel te weinig aandacht besteed. In de Nederlandstalige vakliteratuur schrijven vooral psychotherapeuten van psychoanalytischen huize erover, van wie de onlangs overleden Tas (1993) wel de invloedrijkste was. Schaamte, vaak in een adem genoemd met schuld, vormt in inzichtgevende psychotherapie of psychoanalyse vaak een emotie die het voortgaande proces belemmert. Maar aandacht voor schaamte is niet exclusief het domein van de psychoanalytische psychotherapie. Als een cliënt in cognitieve gedragstherapie ten behoeve van zijn gedachterapport wordt gevraagd zijn gevoelens te benoemen, gebeurt dat meestal vanuit de vijf B’s, die volgens Korrelboom en Ten Broeke ’als een soort klinische tegenhanger worden gehanteerd van de diverse basisemoties die door sommige emotieonderzoekers worden onderscheiden. Volgens de vijf B’s zou iedere gevoelstoestand kunnen worden herleid tot blij, boos, bang, bedroefd of beschaamd, waarbij de laatste door velen wordt weggelaten, zodat er slechts vier B’s overblijven’ (Korrelboom & ten Broeke, 2004, p. 265). Schaamte staat vaak expliciet in de belangstelling van hulpverleners die zich met multiculturele hulpverlening bezighouden, om te kunnen begrijpen hoe cliënten uit andere culturen hun klachten beleven en benoemen (Gomperts, 2011). Ook bij de verwerking van trauma’s of misbruik (Cogiscope, 2011) of bij eetstoornissen (Campbell, 2008) is schaamte meestal een belangrijk aandachtspunt. Op specifieke hulpverleningsterreinen is die aandacht er dus wel.

Maar toch, als ik de meest gebruikte boeken in de psychotherapieopleiding erop nasla, wordt de specifieke dynamiek van schaamte nauwelijks of niet aan de orde gesteld als een mogelijke belemmering van therapeutische vooruitgang. Toch speelt zij naar mijn idee in elke therapie een rol, ongeacht de therapeutische richting van de therapeut (Schalkwijk, 2011a). In dit artikel schets ik dat schaamte een specifiek soort emotie is, namelijk een zelfgerichte emotie, en dat zij voortdurend gereguleerd moet worden. Daarmee wijk ik af van het zojuist geciteerde van Korrelboom en Ten Broeke, die schaamte als een basisemotie definiëren. Schaamte is naar mijn idee een krachtige, veelal negatieve zelfgerichte emotie die verbonden is met de evaluatie van het zelf of de identiteit. Vooral sterke schaamtegevoeligheid die als een karaktertrek het emotionele leven bepaalt, kan ernstig neurotisch lijden veroorzaken. Nadat ik de onvermijdelijkheid van het optreden van schaamte in psychotherapie heb geschetst, ga ik in op de omgang daarmee.


Schaamte is een zelfgerichte emotie

De mens wordt gedreven door allerlei emoties, zoals woede, razernij, verlangen naar seks, intimiteit, interesse, schaamte of trots, en al die emoties moet hij zien te stroomlijnen. Hij verkeert in een voortdurend proces van emotieregulatie, want steeds als hij een emotie beleeft, wordt hij aangezet tot reageren (Lichtenberg, Lachmann & Fosshage, 2011). Die reactie is echter evenzeer emotioneel geladen, waardoor zij op haar beurt weer reactie en emotie oproept. Dit mechanisme van emotieregulatie is een dynamisch proces, waarin voortdurend afstemming plaatsvindt. Soms krijgt de reactie op een emotie vorm in concreet gedrag, maar minstens net zo vaak vindt er alleen een innerlijke reactie plaats. Wie gezeten in de kerkbank op de begrafenis van een collega aandrang van tranen voelt, kan daarop reageren met zacht hoofdschudden en een licht verzet, in een poging de tranen weg te duwen, maar men kan ook de gedachten de vrije loop laten en plots weer het verdriet ervaren over het overlijden van de warme oma, vier jaar geleden en dat verdriet kan dan weer leiden naar ontevredenheid over de partnerrelatie, waarin de laatste tijd sprake is van verkilling. De psychische ontwikkeling van baby tot volwassene en het volwassen functioneren zijn te beschouwen als een voortdurende regulatie van een nooit eindigende beweging van elkaar opvolgende emoties.

De opvattingen over emoties in verschillende psychologische theorieën komen steeds dichter bij elkaar te liggen, bijvoorbeeld in de manier waarop neurowetenschapper Damasio (2010) emoties definieert. Emoties zijn volgens hem complexe, grotendeels geautomatiseerde handelingstendensen die in de loop van de evolutie zijn ontstaan. De meeste emoties hebben een specifieke, universele gezichtsuitdrukking. De wereld van emoties speelt zich af in een voortdurende reeks activiteiten op puur lichamelijk niveau, maar die worden vaak aangevuld met allerlei cognities en gevoelens bij die activiteiten.

Als we een emotie ervaren, nemen we processen waar die zich afspelen op neurobiologisch, cognitief en gevoelsmatig niveau. Sommige emoties worden gekarakteriseerd door gelijktijdige waarneming van die drie aspecten, maar dat is niet altijd zo. Soms overheerst de lichamelijk waarneming zoals in opkomende tranen; soms is het gevoelsmatige dominant, zoals het verdriet om de overleden, warme oma op de begrafenis. Wat Damasio ‘evolutionair ontstane geautomatiseerde handelingstendensen’ noemt, wordt op individueel niveau beschreven in de psychoanalytische theorievorming over emotieregulatie en gemarkeerd spiegelen (Fonagy, Gergely, Jurist & Target, 2002). Een vertaling van dergelijke handelingstendensen is de gehechtheidsstijl, die is verinnerlijkt in het impliciete of procedurele geheugen (Jurist, Slade & Bergner, 2008). De vroegste ontwikkeling van het kind staat grotendeels in het teken van de regulering van emoties als plezier, verrassing, angst of woede.

In de voorgaande twee alinea’s ging het over de zogenaamde basale emoties, maar sprekend over schaamte komen we in het domein van de zelfgerichte emoties, waarin de aandacht is gericht op de beleving van het zelf (Tracy, Robins & Tangney, 2007). Zelfgerichte emoties ontstaan in relatief complexe processen en zijn minder dan basale emoties ingebed in biologisch bepaalde reactietendensen. En anders dan basale emoties hebben zelfgerichte emoties geen universele gezichtskenmerken. Zelfgerichte emoties kunnen pas ontstaan als de peuter stabiele zelf- en objectrepresentaties heeft gevormd, eentheory of mind en een reflectief vermogen heeft ontwikkeld. Met andere woorden, hij moet zelfbewustzijn ter beschikking hebben, wat vanaf achttien tot vierentwintig maanden te verwachten is. Bij een basale emotie als angst of verdriet kán zelfgerichtheid meespelen, maar voor de totstandkoming van een zelfgerichte emotie zijn zelfbewustzijn, verinnerlijkte zelfrepresentaties en zelfevaluatie noodzakelijke voorwaarden.

De zelfrepresentatie kan het strikt individuele zelf betreffen, maar kan ook refereren aan wie iemand is in een relationele, sociale of culturele context. Dit is het theoretische onderscheid tussen intrapersoonlijke en interpersoonlijke zelfrepresentaties, waarschijnlijk vergelijkbaar met wat Modell (1993) het private en het publieke zelf noemt. In de sociale psychologie wordt beschreven dat zelfgerichte emoties het bereiken van complexe sociale doelen vergemakkelijken: iedereen wil zijn sociale status behouden of afwijzing door de groep voorkomen (Tracy, Robins & Tangney, 2007). Zelfgerichte emoties leiden tot gedrag dat de stabiliteit van sociale hiërarchieën bevordert en maken herstel van het evenwicht mogelijk na een grensoverschrijding.

Van alle zelfgerichte emoties is schaamte het krachtigst, omdat iemand er zich niet aan kan onttrekken. In de klinische praktijk wordt dan ook nog wel eens het verschijnsel ‘signaalschaamte’ waargenomen, naar analogie van ‘angst voor de angst’. Iemand schaamt zich dan anticiperend voor de schaamte die hij vreest te gaan ervaren. Schaamte is te verwachten als de innerlijke zelf- en objectrepresentaties bijtend of kritisch zijn, terwijl bij schuld eerder strenge beelden te verwachten zijn. Schuld voelt iemand meestal nog wel aankomen, maar schaamte is er plotseling en voelt als controleverlies. Het ene moment was iemand nog onbespied in zijn eigen wereld, het volgende moment is hij het object van evaluatie geworden. Vaak beleeft iemand dit alsof de ogen van de ander hem beschamen, maar het zijn meestal (ook) de in hemzelf verinnerlijkte ogen van de vroege objectrelaties die hem beschamen. In vrijwel alle wetenschappelijke theorieën over het onderscheid tussen schaamte en schuld wordt de definitie van Lewis (1971) gehanteerd: schaamte stelt het zelf of de identiteit ter discussie: ‘Wie ben ik, als ik dit doe, denk of fantaseer?’, terwijl schuld de evaluatie van het handelen betreft: ‘Wie ben ik, als ik ditdoe, denk of fantaseer?’ Daarbij past wel de kanttekening dat in het dagelijkse emotionele leven schaamte en schuld tegelijkertijd kunnen voorkomen. Maar ook dan geldt weer: onderzoek laat zien dat schuld vermengd met schaamte meer remt dan schaamtevrije schuld. Schaamte is besmettend (Tangney & Dearing, 2002).

Er zijn verschillende manieren om schaamte te beschrijven. Attributietheoretisch onderzoek laat een aantal evaluatieve denkstappen zien, die bepalen of een emotionele gewaarwording leidt tot de specifieke ervaring van schaamte (Mills, 2005). Wie zich schaamt, eigent zich de situatie toe waarin de emotie opkomt (‘Ik heb ermee te maken’) en beschrijft die ervaring in globale, brede en stabiele zelfattributies (‘Ik ben iemand die altijd …’). Ter vergelijking: wie zich schuldig voelt, eigent zich ook de situatie toe, maar beschrijft zichzelf in tijdelijke en specifieke zelfattributies (‘Dit keer heb ik iets niet goed gedaan …’). In de psychoanalytische theorie wordt het ontstaan van schaamte vaak fenomenologisch verklaard: iemand schaamt zich, als hij plots de blik naar binnen gericht weet en de vanzelfsprekende toestand van zijn zonder bewustzijn daarvan doorbroken wordt. Hij beleeft op dat moment aspecten van zichzelf die hij liever kwijt dan rijk zou zijn, omdat ze het zelf, de identiteit, ter discussie stellen. Er is sprake van een enorme teleurstelling in zichzelf, vanuit de ervaring dat wie je wel bent zo ver af staat van wie je had willen zijn (het ideaal-Ik). De cohesie van het zelf wordt nu bedreigd, omdat als je de aspecten die je negatief waardeert afkeurt en weg wil doen, je ook een wezenlijk deel van jezelf wegdoet.

Ontwikkelingspsychologisch gezien zijn er vroege voorlopers van schaamte in het proces van hechting en emotieregulatie. Teleurstelling van de baby in een falende emotieregulatie door zijn moeder werpt de baby op zichzelf terug en kan ertoe leiden dat hij het contact met haar vermijdt, omdat hij verwacht toch tekort te schieten in het oproepen van troost en stimulering door moeder. De daarop volgende peuterfase staat volop in het teken van het vinden van een evenwicht tussen zelf willen doen, autonomie en grootheid aan de ene kant en verzorgd willen worden, schuilen en kleinheid aan de andere kant. Er zijn in deze leeftijdsfase ontelbaar veel mogelijkheden om te falen en zich te schamen. Schaamte treedt dan meestal nog op in relatie tot de ouders en in relatie tot concreet feitelijk gedrag, maar er ontstaat ook al enige schaamte over verwachtingen. Dat is zeker het geval in de kleuterfase, als de kleuter erop uit wil, de wereld wil veroveren en oedipale fantasieën krijgt. Hij kan zich nu ook schamen voor wat hij wil en fantaseert, los van wat hij doet in de fysieke werkelijkheid. Vanaf de latentietijd wordt de schaamteontwikkeling gedomineerd door de toenemende cognitieve vermogens. In de puberteit wordt de plaats van psychoseksualiteit (de beleving van seksualiteit in de fantasie) die tot dan toe speelde, overgenomen door het vermogen tot werkelijke seksualiteit, wat leidt tot een sterk (lijfelijk) zelfbewustzijn met dito mogelijkheden voor schaamte over verlangens en fantasieën.


Pathologische schaamte

Zoals de ene mens sneller dan de ander boos, blij of pessimistisch is, zo is dat ook met schaamte: mensen verschillen in de mate waarin ze geneigd zijn schaamte te ervaren. Temperament, neurofysiologische drempels, ouderlijke interactie en culturele inbedding dragen elk hun steentje bij aan de totstandkoming daarvan. Er zijn extreem schaamtegevoelige mensen die bijna fluisteren tijdens de picknick in het stadspark, maar ook extreem schaamtelozen die in datzelfde bomvolle park harde muziek opzetten. Veel van onze cliënten zullen zich tussen deze twee uitersten bevinden, en in hun therapie zal schaamte vooral als een tijdelijke emotionele toestand optreden en weer weggaan. Cliënten die weinig neigen tot schaamte zullen deze vooral ervaren als een emotie die komt en gaat, zonder grote sporen na te laten. Bij deze voorbijgaande schaamte is de intensiteit van de schaamte in proportie met de gebeurtenis.

Als een cliënt echter meer dan gemiddeld neigt tot het ervaren van schaamte, wordt dit als een persoonlijkheidstrek beschouwd. Deze bepaalt dan in grote mate hoe de cliënt in de wereld staat, en helaas meestal niet op een optimistische manier. De proportionaliteit tussen de gebeurtenis en de intensiteit van de schaamte is verstoord: de cliënt ervaart meer schaamte dan bij een specifieke gebeurtenis verwacht mag worden. In het extreemste geval is zich schamen een prominent aspect van de emotieregulatie geworden en dan doordringt die persoonlijkheidstrek het ‘hele’ emotionele leven. Bij sommige cliënten is dat samenspel zelfs zo krachtig dat er sprake is van pathologische schaamte op een toxisch niveau, wat samengaat met allerlei psychische klachten. Hoewel schaamte een positieve uitwerking kan hebben, bijvoorbeeld omdat ze het signaal geeft dat er nare emoties aankomen, overheersen meestal de negatieve gevolgen: remming, naar binnen gekeerd zijn, verminderd empathisch vermogen, angst voor controleverlies, enzovoort.

Pathologische schaamte is meestal niet gerelateerd aan werkelijke gebeurtenissen of tijdelijke gedachten of fantasieën, maar is verbonden met onbewuste, lang bestaande overtuigingen en onbewuste fantasieën over negatieve zelfwaardering, gebrekkigheid en het niet waard zijn geliefd te zijn (Rizzuto, 2008). De onbewuste fantasie is een samenvoeging van een aantal met elkaar verbonden gedachten die de cliënt over zichzelf heeft, die de omschrijving van het zelf of de identiteit vormt. De ontwikkeling van dit gedachtencluster begint met de ontwikkeling van taal en van een zelfbeeld, zo ongeveer rond de achttien maanden, en fungeert als een psychische achtergrond waartegen alles wat binnenkomt wordt waargenomen, opgeslagen, geïnterpreteerd, herinnerd en beantwoord. De onbewuste fantasie biedt het kind een oplossing voor alles: ongeacht hoe conflicterend wensen, behoeften of emoties ook zijn, door deze te relateren aan de onbewuste fantasie resulteert toch veiligheid, zelfrespect en een beleving van identiteit. Althans, als deze fantasie relatief gezond is, en niet te neurotisch of zelfs pathologisch.

Voorbeelden van een pathologische fantasie zijn: ‘Mijn ouders sluiten me buiten, omdat ik vies en goor ben’, en: ‘Ik blijf geliefd als ik mijzelf beschuldig’ (Stroeken, 2008). Een onbewuste fantasie wordt pathologisch als zij niet is gebaseerd op een realistische beleving van werkelijke gebeurtenissen uit het verleden, maar op oorzakelijke verklaringen die het kind heeft geconstrueerd om gevoelens rond teleurstelling in of buitensluiting door de ouders te verwerken. De belangrijkste bron van schaamte vormen de onbewuste fantasieën die verbonden zijn met een zelfbeeld waarin het kind een verlangende en gefrustreerde held is met een emotionele boodschap aan de ouders, waarop zij echter niet adequaat reageerden (Rizzuto, 2008).


De onvermijdelijkheid van schaamte in psychotherapie

Het voorgaande maakt duidelijk dat de psychotherapeut niet alleen aandacht moet hebben voor regulatie van basale emoties maar ook voor regulatie van zelfgerichte emoties. Psychotherapie is bij uitstek een situatie waarin zelfgerichte emoties tevoorschijn komen die aan de zelfwaardering of de identiteit gekoppeld zijn. Wat we ervaren en hoe we betekenis geven, is wat en wie we zijn.

Ons psychisch apparaat verkeert in een voortdurende dynamische toestand van emotieregulatie, met een tendens naar handhaving van het prettige, neurotische of pathologische evenwicht. Dus hoewel de cliënt in therapie is om te veranderen, verzetten de emotieregulatiemechanismen zich er tegelijkertijd tegen. Dat weten we al langer dan vandaag: deze weerstand schrijven we toe aan de oplopende basale emotie angst. Maar vanuit de aandacht voor schaamte ga ik ervan uit dat door het nastreven van verandering ook voortdurend zelfgerichte emoties worden opgeroepen. Het emotionele appel van de therapeut maakt de cliënt zich bewust van zijn zelfgevoel en er ontstaan zelfgerichte emoties. Met name schaamte, die tot aantasting van de zelfwaardering of tot zelfkritiek leidt, zal het emotieregulatiesysteem aanzetten tot het gebruik van afweermechanismen.

Het onvermijdelijke ontstaan van schaamte in een psychotherapie is te begrijpen via de analogie met het systeemtheoretisch onderscheid tussen het inhouds- en betrekkingsaspect van communicatie (Watzlawick, Beavin & Jackson, 1967). In het psychische leven zijn zelfgerichte emoties altijd tegelijkertijd met basale emoties actief, waarbij de zelfgerichte emoties als het ware het betrekkingsaspect vormen: ‘Hoe verhoudt zich wat ik in de therapie voel tot wie ik ben?’ In de totstandkoming van een zelfgerichte emotie neemt de persoon de positie van de derde in: ‘Een deel van de psyche spreekt tot zichzelf als een van haar objecten’ (Bollas, 1987, p. 42). Dat proces van betekenisgeving kan ook niet-bewust of dynamisch onbewust gebeuren. Dus ongeacht of het gaat over feitelijke trauma’s, depressieve klachten, fobische angsten of fantasieën, steeds maakt de cliënt ook de evaluatie daarvan ten opzichte van de zelfbeleving.

Is voor de ervaring van schaamte een ander nodig, iemand door wiens ogen je naar jezelf kijkt en je dan schaamt? Theoretisch is dat niet geval, want schaamte ervaar je immers zowel via de werkelijke ogen van de ander als via de verinnerlijkte ogen van de ander. Neurobiologisch onderzoek daarentegen laat zien dat de specifieke lichamelijke verschijnselen van schaamte vooral optreden als er wel een ander aanwezig is (Gruenewald, Kemeny, Aziz & Fahey, 2004). In dit opzicht is ook het vragenlijstonderzoek naar schaamte en schuld interessant, waarin aan schaamte en schuld een intrapersoonlijk en een interpersoonlijk aspect worden onderscheiden, met bijpassende cognities en gevoelens (Fontaine e.a., 2006). Intrapersoonlijke schaamte wordt gekenmerkt door gevoelens van machteloosheid en krachteloosheid, en door lijden onder de schaamteveroorzakende situatie. Zo kan ik me voorstellen dat zelfs een internettherapie schaamte kan oproepen: voor het ervaren van intrapersoonlijke schaamte is de aanwezigheid van anderen niet nodig. Bij interpersoonlijke schaamte speelt vooral dat de cliënt zich bekeken voelt. Hij wil uit de situatie verdwijnen, door de grond zakken of zich verstoppen.

Interpersoonlijke schaamte ontstaat in een behandeling doordat, los van het theoretische behandelingskader, elke behandeling plaatsvindt in een intersubjectieve context (Orange e.a., 1997). Dit intersubjectieve proces tussen therapeut en cliënt heeft het karakter van een open interactief, communicatief systeem. De systeemtheorie vertelt ons vervolgens dat het therapeutisch koppel, net als ieder systeem, zoekt naar homeostase. Of ze willen of niet, ze streven ernaar de bestaande balans te handhaven, los van of dat evenwicht prettig of vervelend is. Op meerdere manieren staat er dus door schaamte een rem op de verandering die de cliënt zegt te zoeken: intrapersoonlijke schaamte maakt dat de cliënt een confrontatie met emoties uit de weg wil gaan, maar de interactie tussen cliënt en therapeut roept ook nog eens interpersoonlijke schaamte op. Aangezien ook de psychotherapeut in dit opzicht zijn emoties reguleert, denk ik dat cliënt en psychotherapeut op inhoudsniveau verandering in de cliënt nastreven, maar op betrekkingsniveau ook in een dynamiek terechtkomen waarin verandering juist wordt tegengehouden. Ze komen terecht in wat Mitchell (1997) de overdracht-tegenoverdrachtsmatrix noemt.

Hoe meer de patiënt wordt uitgedaagd zijn emoties te onderzoeken en dus emotioneel ontregeld raakt, des te belangrijker is het dat de therapeut aandacht schenkt aan het optreden van schaamte en aan de gevolgen daarvan voor hoe de cliënt de therapeut beleeft. Hetzelfde geldt overigens voor het gebruik van humor. Ik mag graag plagen in een therapie en benoem meestal ook wanneer ik dat doe. Maar toch is humor in een therapie alleen mogelijk op momenten dat er een goede werkrelatie is en als de plagerij onderwerpen vermijdt die op dat moment als schaamtevol kunnen worden beleefd.


De klinische praktijk

In het dagelijkse werk houd ik het optreden van zelfgerichte emoties onophoudelijk in de gaten. Als een cliënt bijvoorbeeld de allereerste zitting met de mededeling opent dat het huisnummerbordje moeilijk te zien is, is het goed denkbaar dat dit een uiting van overdadige agressie is. Maar gedacht vanuit de regulatie van schaamte, kan ik ook veronderstellen dat deze opvallende binnenkomer iets zegt over zijn manier van omgaan met schaamte over het moeten zoeken van hulp: ‘Doordat uw naambordje zo slecht zichtbaar is, moest ik voor iedereen zichtbaar overduidelijk op zoek naar waar ik moest zijn.’ Is de cliënt vooral enorm agressief geladen of overheerst de afweer van schaamte? Het volgende vignet schetst een uitzonderlijk begin van een therapie, omdat de cliënte meteen volop haar schaamte op tafel legt.

 

Lisanne (21), studente, verwoordt haar schaamte als volgt: ‘U ziet, ik heb een gekke manier van bewegen’, zegt ze, terwijl ze zich in een stoel laat ploffen. ‘Ik heb mijn fiets in het rek aan de overkant gezet. Ik vond het niet aardig anders de stoep voor uw huis te blokkeren. Maar toen ik overstak, zette zo’n geblondeerd meisje haar roze scooter pontificaal bij uw buren op de stoep.’ Ik signaleer dat ze hier impliciet vermeldt dat het meisjesachtige meisje met de scooter schaamteloos ruimte in bezit neemt. Ze gaat verder: ‘Ik ben me zo vreselijk bewust van mijn houding als ik loop. Uw buren zullen ook wel denken, wat doet iemand met zo’n rare loop bij een psychotherapeut, moet die niet naar een fysiotherapeut?’ Nu beschrijft ze schaamte over haar manier van lopen en over de noodzaak in therapie te gaan. Iets later vertelt ze: ‘Ik bekijk en beoordeel iedereen als ik op de fiets zit. Bij het stoplicht kan ik andere vrouwen in gedachten helemaal afkraken om hun uiterlijk of kleding.’ Opnieuw gaat het waarschijnlijk over schaamte, waarbij de bijtende kritiek op anderen bijtende zelfkritiek en schaamte over eigen tekortkomingen overdekt. Ze kijkt naar anderen zoals ze voortdurend naar zichzelf kijkt. In een tijdsbestek van vijf minuten komt volop schaamteproblematiek op tafel, maar wetende hoe kwetsbaar dit alles waarschijnlijk is, zal ik dat zeker in een eerste zitting niet uitdiepen.

Intense schaamte tast de vrijheid van voelen en denken aan, vooral als ze samengaat met lage zelfwaardering en helemaal als ze verward is geraakt met schuldgevoelens. In een lang durende therapie kan onbewuste schaamte weer voelbaar worden. Herinneringen komen boven aan het schrijnende kindergevoel van gepest worden, verlegen zijn, blozen of als laatste gekozen worden bij spelletjes op school. Op die momenten kan een verbinding naar het zelfgevoel gelegd worden. In de therapie van Lisanne ging dit als volgt.

 

‘Dat moet een rotervaring voor je geweest zijn. Je wilde er zo graag bij horen, maar werd toch niet op het partijtje van Elsenoor uitgenodigd. En jij wist op zo’n moment zeker dat je niet werd uitgenodigd omdat jouw moeder vaak dronken bij het schoolplein stond, en dat dat jouw positie in de klas zo ontzettend negatief beïnvloed heeft. Jij wás als het ware het dronken meisje. En ja, dan trek je je ook terug. Ik snap het wel.’

Ik leg haar zo mijn hypothese voor dat er een verbinding is tussen de schaamtevolle beleving van haar moeder en haar onterechte vertaling naar het zelfgevoel alsof zij zelf de dronkenlap was. Wat later zou ik kunnen zeggen: ‘Ik denk dat je toen de schaamte over moeder hebt omgekeerd in schaamte over jezelf. Waarom zou dat nodig zijn geweest?’ Dat is een cognitief aspect in een inzichtgevende behandeling: probeer die oude gedachte eens anders te zien. Het is ook een interventie die Lisanne uitdaagt tot het onderzoeken van afweer van pijnlijke gevoelens van machteloosheid, door zichzelf tegenwoordig actief buiten te sluiten in sociale situaties of door juist kattig te doen tegen vriendinnen. Maar er zou ook sprake kunnen zijn van afweer van teleurstelling in en boosheid op moeder om haar alcoholisme, wat in Lisanne tot een schuldgevoel zou leiden.

Op deze manier kan boosheid in de overdracht worden besproken, bijvoorbeeld als een cliënt teleurgesteld in mij zegt te zijn als hij merkt dat ik zijn verjaardag ben vergeten, terwijl hij het er in de vorige zitting nog over heeft gehad. Soms zit onder die boosheid toch ook de schaamte alsof hij er niet toe doet in mijn wereld, zichtbaar gemaakt in mijn vergeten en daarna zijn teleurstelling dat hij die plek echt niet bij mij heeft.

Voortdurend bezig zijn met regulatie van schaamte en schuld heeft in de afgelopen jaren tot een andere werkwijze geleid. Blijkbaar werk ik vrij consistent, want een tijdje geleden kreeg ik het zelfs te horen vanaf de bank. Een analysant zei ongeveer het volgende: ‘Weet u wat me opvalt? Steeds als ik iets schaamtevols vertel, gaat u niet in op wat ik zeg, maar vraagt u eerst naar hoe het voor me is dat ik dit vertel.’ Hij sloeg de spijker op zijn kop. Mijn analysant had inderdaad een belangrijke methodische stap in mijn veranderde werkwijze ontdekt, die ik mij tot dan toe niet zo methodisch bewust was: ik werk veel in de sfeer van schaamte en schuld, als evaluaties die samenhangen met de zelfbeleving. Dus ben ik steeds op zoek naar wat iemand beleeft aan zichzelf terwijl hij een manifest en concreet iets beschrijft of een gevoel benoemt. Daardoor ontstaat er een nieuw speelveld in de therapie: de therapeut kan zowel wisselen tussen manifeste en latente inhouden als tussen manifeste en latente zelfbelevingen.

Zo kan iemand zich op bewust niveau schuldig voelen, terwijl die schuld bij nader onderzoek schaamte blijkt af te weren. De pijn die schaamte veroorzaakt, is dan overdekt met de minder pijnlijke schuld. Ik maakte dat bijvoorbeeld mee in de behandeling van een student, die steeds maar weer zijn studieplanning in de war stuurde. Geen colleges volgen, te laat beginnen voor een tentamen en zelfs meerdere keren een dag te laat verschijnen voor een tentamen. Hij voelde zich daar enorm schuldig over en formuleerde dat helder: ‘Wat is het toch in mij dat ik mij zo in de problemen breng? Ik moet dat nu echt goed uitzoeken’, maar daar bleef het helaas bij. Zijn gedrag veranderde niet en hij bleef zijn studie saboteren. De therapie kwam op een dood spoor terecht, totdat op een bepaald moment door me heen schoot dat schaamte afgeweerd kan worden met schuld. Want schuld wegens te laat beginnen kon hij ongedaan maken - of in ieder geval, hij kon zich voornemen die ongedaan te maken - en dat was minder pijnlijk dan de schaamte te ervaren dat hij bang was voor een tentamen, dat hij zelf vond dat hij te dom was voor de studie, zeker in vergelijking tot zijn talentvolle oudere broer en zus. Tot dan toe waren allerlei duidingen over actief kapot maken, zichzelf te kort doen, enzovoort, niet aangekomen, maar nadat hij de schaamte onder ogen kon zien, konden die mechanismen beter begrepen worden als een bescherming tegen de angst te mislukken. Eenzelfde mechanisme is soms waar te nemen bij een slachtoffer van geweld door de partner. Om de schaamte te overdekken dat ze een partner heeft gekozen die gewelddadig is en dat zij iemand is die zich laat slaan, ontstaat de fantasie dat ze eigenlijk zelf schuldig is aan het geweld: ‘Ik heb hem geprovoceerd.’

Als ik eenmaal greep heb gekregen op iemands stijl van omgaan met schaamte, herken ik deze vaak op onverwachte momenten. Als een cliënte, die ik zie als iemand die neigt tot afweer van schaamte via boosheid op anderen, mij vertelt dat zij die ochtend onredelijk en onbegrijpelijk boos werd op haar partner, ga ik bijvoorbeeld op zoek naar de mogelijkheid dat of zij zich misschien door hem in iets betrapt heeft gevoeld, althans, zich ten opzichte van hem geschaamd heeft. Later in het uur vertelt deze cliënte over een geweldige vrijpartij met een vreemde man, en dan kunnen we begrijpen waarom zij bij het ontbijt plots uitviel tegen haar man, die zich van geen kwaad bewust was.

Ook bij narcistische dynamiek speelt schaamte altijd een belangrijke rol, maar de vorm waarin dat gebeurt, kan enorm verschillen (Schalkwijk, 2011b). Schaamte en narcisme hebben een overeenkomende psychodynamiek: net als bij narcisme is er bij het voelen van schaamte meestal sprake van een zich afwenden van de ander. Schaamte is de emotie bij uitstek waarbij de blik naar binnen wordt gericht. Naarmate iemand schaamtegevoeliger is, wordt de zelfevaluatie vooral een devaluatie van de eigen identiteit. Het kan wel zijn dat iemand faalt ten opzichte van een ideaal, maar het gevoel gaat over wie iemand dan wel is in plaats van dat ideaal. Bij het overgevoelig narcisme is schaamte vaak overmatig aanwezig. Bij hen treedt de schaamte vooral op als ze ervaren dat iemand hen onaardig, onattent of zelfzuchtig benadert: de gefantaseerde grootheid of volmaaktheid waarmee ze in de wereld denken te staan, wordt dan ontmaskerd. Naarmate iemand schaamtegevoeliger is, kan de schaamte meer boosheid opwekken. Deze kan tegen zichzelf worden gekeerd en tot zelfdevaluatie leiden of tegen de buitenwereld worden gekeerd. In een behandeling van narcisme van het overgevoelige type ligt de schaamte vaak voor het oppakken, en is het zaak op zoek te gaan naar de verborgen grootheidsfantasieën die achter de schaamte verborgen liggen. Bij het arrogante narcisme, het narcisme van de dikke huid, lijkt schaamte volledig afwezig te zijn en is er sprake van schaamteloosheid. Als de analyticus erin slaagt een patiënt met dergelijke problematiek schaamte te doen voelen, dan is dat een belangrijke aanzet tot oplossing van het narcisme. Schaamte is de vijand van narcisme, luidt de vuistregel.

Mijn luisteren naar schaamte ligt in het verlengde van mijn aandacht voor het luisteren naar het luisteren van de cliënt, waar onder anderen Schwaber (1983) de aandacht op vestigde. Al mijn vragen kan de patiënt beleven als een aanval op zijn zelfbeeld. Als een cliënt op zijn schaamtespecifieke manier weerstand toont, zich bijvoorbeeld uit het contact terugtrekt of mij juist aanvalt, ga ik in mijn gedachten terug naar mogelijk beschamende interventies eerder in de zitting of in de voorafgaande zitting. Dit lijkt op de techniek in het werk met cliënten met borderlineproblematiek, aan wie ik bij woede vraag naar wat ik gedaan of gezegd heb dat die woede opriep, en zo de woede in de overdracht trek en reguleer. Ik vraag actief naar wat ik heb gezegd of gedaan dat zelfgerichte emoties in de cliënt heeft geactiveerd.

Aandacht schenken aan wat de cliënt beleeft zodra zijn identiteit in het spel is, komt dichtbij de techniek die Steiner (2011) adviseert bij cliënten die uit hun toestand van psychische teruggetrokkenheid (psychic retreat) komen. Deze cliënten zijn ontzettend alert op wat er kan gebeuren als ze uit hun veilige schuilplaats komen en in relatie met de analyticus gaan. Steiner beschrijft prachtig hoe de cliënt die uit zijn schuilplaats komt angstig en schaamtevol is door zijn analyticus te worden gezien en zichzelf te zien, doordat hij de bescherming van zijn pathologische organisatie verliest.


Slotopmerkingen

Het is niet vanzelfsprekend om in therapie te gaan, en cliënten beleven vóór het eerste gesprek vaak al van alles. Ze weten immers meestal niet wat hen te wachten staat. Sommigen voelen zich schuldig, bijvoorbeeld doordat ze zich - alleen al door de stap in therapie te gaan - losmaken uit een belemmerende relatie met een ouder. Anderen ervaren schaamte dat ze hulp nodig hebben en voelen zich op voorhand door de therapeut gekleineerd. In het eerste gesprek schenk ik ook aan dat aspect aandacht.

Eenmaal in therapie, leidt schaamte serieus nemen als potentieel belemmerende factor ertoe dat een psychotherapeut, ook al werkt hij klachtgericht, steeds ook aandacht zou moeten schenken aan cliënts beleving van zichzelf, de therapeut en de therapie. Bij een behandelmethode waarin daar niet al te diep op wordt ingegaan, bijvoorbeeld in het kader van een protocollaire behandeling, zal de therapeut toch op zijn minst met kleine ondersteunende opmerkingen of met non-verbale gezichtsuitdrukkingen zijn cliënt zichtbaar maken dat hij wel door heeft dat het ongemakkelijk is voor de cliënt over zijn klachten te vertellen en zichzelf in zijn irrationele ‘kinderachtigheid’ bloot te geven. Dergelijk interventies versterken de samenwerkingsrelatie.

Aandacht voor schaamte maakt begrijpelijk waarom een cliënt soms pas aan het eind van het aantal afgesproken zittingen of na lange tijd in een openeindetherapie met schaamtevolle herinneringen of klachten komt. Natuurlijk probeert iemand dergelijke onthullingen zo lang mogelijk uit te stellen, juist omdat ze zo pijnlijk zijn. Dit maakt weer inzichtelijk waarom het een goed gebruik is een behandeling altijd op een zekere termijn te stoppen en niet plotseling op de dag dat de cliënt dat voorstelt. Juist het ruimte bieden voor reflectie, al is het maar door in ieder geval nog één zitting voor te stellen om af te ronden, maakt dat de cliënt zich bewust wordt dat hij nog een kans heeft iets nieuws aan te kaarten waar hij onder lijdt.

Aandacht voor schaamte en schuld dwingt de cliënt tot reflectie over zijn zelfbeeld. De belemmering van de voortgang door angst kan doorgewerkt worden door haar te koppelen aan irrationaliteit van gedachten en gevoelens, en het doorwerken van belemmerende schaamte daagt uit tot het innemen van een observerende positie ten opzichte van het zelf. Naar mijn idee is een van de belangrijke doelen in een behandeling dat de cliënt komt tot een zekere aanvaarding van zichzelf en een zelftroostend vermogen ontwikkelt. Of de therapeut nu klachtgericht of inzichtgevend werkt, uiteindelijk is een gemeenschappelijk doel de cliënt autonoom te doen worden. Doorleefd inzicht in de eigen zelfgerichte emoties versterkt de cohesie van het zelf en is dus een belangrijk therapeutisch doel.


Literatuur

Bollas, C. (1987).The shadow of the object. Psychoanalysis of the unthought known. Londen: Free Association Books.
 
Campbell, D. (2008). The shame shield in child sexual abuse. In C. Pajaczkowska & I. Ward (Eds.),Shame and sexuality. Psychoanalysis and visual culture (pp. 75–91). Londen/New York: Routledge.
 
Cogiscope (2011). Themanummer over schaamte.Cogiscope, 8, 1–31.
 
Damasio, A. (2010).Het zelf wordt zich bewust. Hersenen, bewustzijn, ik. Amsterdam:Wereldbibliotheek.
 
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E. & Target, M. (2002).Affect regulation, mentalization and the development of the self. New York: Other Press.
 
Fontaine, R. J., Luyten, P., Boeck, P. de, Corveleijn, J., Fernandez, M., Herrera, D., Ittzes, A. & Tomscanyi, T. (2006). Untying the Gordian knot of guilt and shame. The structure of guilt and shame reactions based on situation and person variation in Belgium, Hungary and Peru.Journal of Cross-cultural Psychology, 37, 273–292.
CrossRef
 
Gomperts, W. (2011). Transculturele psychoanalyse. In J. Dirkx, M. Hebbrecht, A. W.M. Mooij & R. Vermote (red.),Handboek psychodynamiek. Een verdiepende kijk op psychiatrie en psychotherapie (pp. 569–579). Utrecht: De Tijdstroom.
 
Gruenewald, T. L., Kemeny, M.E., Aziz, N. & Fahey, J.H. (2004). Acute stress to the social self: shame, social self-esteem, and cortisol activity.Psychosomatic Medicine, 66, 915–924.
PubMed CrossRef
 
Jurist, E.L., Slade, A. & Bergner, S. (2008).Mind to mind. Infant research, neuroscience and psychoanalysis. New York: Other Press.
 
Korrelboom, K. & Broeke, E. ten (2004).Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Bussum: Coutinho.
 
Lewis, H.B. (1971).Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press.
 
Lichtenberg, J.D., Lachmann, F.M. & Fosshage, J.L. (2011).Psychoanalysis and motivational systems. New York/London: Routledge.
 
Mills, R.S. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame.Developmental Review, 25, 26–63.
CrossRef
 
Mitchell, S.A. (1997).Influence and autonomy in psychoanalysis. Hillsdale: Analytic Press.
 
Modell, A.M. (1993).The private self. Cambridge/Londen: Harvard University Press.
 
Orange, D.M., Atwood, G.E. & Stolorow, R.D. (1997).Working intersubjectively. Contextualism in psychoanalytic practice. Hillsdale/Londen: Analytic Press.
 
Rizzuto, A. (2008). Shame in psychoanalysis. The function of unconscious fantasies. In C. Pajaczkowska & I. Ward (Eds.),Shame and sexuality. Psychoanalysis and visual culture (pp. 53–73). Londen/New York: Routledge.
 
Schalkwijk, F.W. (2011b). Narcisme. In J. Dirkx, M. Hebbrecht, A.W.M. Mooij & R. Vermote (red.),Handboek psychodynamiek. Een verdiepende kijk op psychiatrie en psychotherapie (pp. 491–500). Utrecht: De Tijdstroom.
 
Schalkwijk, F.W. (2011a).Emoties bij jongeren. Theorie en diagnostiek van het geweten. Amsterdam: Boom.
 
Schwaber. E. (1983). Psychoanalytic listening and psychic reality.International Review of Psycho-analysis, 10, 379–392.
 
Steiner. J. (2011).Seeing and being seen. Emerging from psychic retreat. Londen/New York: Routledge.
 
Stroeken, H.J.P. (2008).Psychoanalytisch woordenboek (3e dr.). Amsterdam: Boom.
 
Tangney, J.P. & Dearing, R.L. (2002).Shame and guilt. New York/Londen: Guilford Press.
 
Tas, L.M. (1993). Van ‘body-gloss’ naar Schaamte.Psychoanalytisch Forum, 11, 30–72.’
 
Tracy, J.L., Robins, R.W. & Tangney, J.P. (2007).The self-conscious emotions. Theory and research. New York/Londen: Guilford Press.
 
Watzlawick, P., Beavin, J.H. & Jackson, D.D. (1967).De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Deventer: Van Loghum Slaterus.
 
Naar boven