Tuchtrechtelijk

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2012
10.1007/s12485-012-0034-9

FORUM

Tuchtrechtelijk
Doorhaling na ongeoorloofde relaties met cliënten

M. L. BUITENHUISContact Information L. J. J. M. GEERTJENS2, 3 Contact Information

(1)  Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), Utrecht, The Netherlands
(2)  Jeugdriagg Noord Holland Zuid te Amstelveen, Amstelveen, The Netherlands
(3)  Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands

Contact Information M. L. BUITENHUIS
Email: ml.buitenhuis@chellol.nl

Contact Information L. J. J. M. GEERTJENS
Email: l.geertjens@wxs.nl

: 5  2012


psycholoog, beleidsmedewerker
klinisch psycholoog/psychotherapeut, klinisch psycholoog en P-opleider, docent beroepsethiek bij diverse postmastersopleidingen gedragswetenschappen en als lid-beroepsgenoot

In dit artikel besteden wij aandacht aan een uitspraak van 24 november 2011 over ongeoorloofde relaties met cliënten die door het Centraal Tuchtcollege aan dit tijdschrift ter publicatie is aangeboden.1 Het betreft de doorhaling in het BIG-register van een psychiater-psychotherapeut die buitentherapeutische relaties is aangegaan met twee cliënten tijdens zeer langdurige behandelingen. Motivatie hiervoor is: ‘Publicatie is noodzakelijk om nog eens breder bekend te maken dat voor allen die zijn ingeschreven in het BIG-register geldt dat zij hun beroep op het spel zetten indien zij ongeoorloofde (seksuele) relaties met hun patiënten combineren met het laten voortbestaan van de professionele contacten, of met andere verzwarende omstandigheden.’ In de volgende beschrijving is de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege kort samengevat, waarbij zoveel mogelijk de letterlijke tekst van de uitspaak is aangehouden.


Situatie

Twee cliënten, die we hier Y en Z zullen noemen, hebben in november 2009 de Inspectie voor de Gezondheidszorg benaderd en melding gedaan van hun relaties met psychiater-psychotherapeut X. De Inspectie heeft, na het horen van beide cliënten, op 9 augustus 2010 namens beiden een klacht ingediend tegen X bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Cliënte Y is van 2001 tot en met 2007 bij X in behandeling geweest. Vrij snel na de aanvang van de behandeling is een vriendschappelijke relatie ontstaan, die onder meer bestond uit bezoek aan huis en het maken van gezamenlijke uitstapjes. Vanaf 2004 is ook een seksuele relatie ontstaan, die tot de zomer van 2009 heeft geduurd. X heeft haar geholpen met het vinden van een huis en haar in aanraking gebracht met personen die haar zouden kunnen helpen met de verbouwing. Y betaalde met enige regelmaat de kosten van de gezamenlijke uitjes en gaf X bovendien een kostbaar geschenk. X heeft twee van zijn cliënten in contact gebracht met Y, om met haar te praten over het omgaan met persoonlijke problemen en haar zodoende als rolmodel voor hen te laten dienen.

Cliënte Z is vanaf 1997 elf jaar in behandeling geweest bij X. De behandeling betrof een psychoanalyse. In de loop van de jaren was er sprake van een wisselende zittingsfrequentie. Naast deze professionele relatie ontwikkelde zich een zakelijke en een vriendschappelijk relatie. Deze heeft geduurd van 2001 tot 2008. In deze periode kwamen zij bij elkaar thuis, schreven zij samen artikelen, reisden zij samen naar congressen waaraan zij beiden deelnamen (soms ook in bijzijn van Y), zaten zij in een bestuur van een culturele stichting en hadden zij een gezamenlijke bankrekening. Evenals bij Y heeft X haar geholpen met het zoeken naar een huis en heeft hij ook van haar een kostbaar cadeau aangenomen.

In de uitspraak wordt onder ‘de feiten’ tevens vermeld dat X in verband met deze zaak in september 2010 is geroyeerd als lid van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap.


Klacht
De Inspectie is van mening dat X de grenzen van een professionele relatie ernstig heeft overschreden ten opzichte van twee van zijn cliënten en niet heeft gehandeld zoals van hem in zijn hoedanigheid van arts en psychotherapeut mag worden verwacht. Zakelijk weergegeven houdt de klacht in dat X:
– 
ten opzichte van Y de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden, door tijdens de behandelrelatie een persoonlijke en seksuele relatie met haar aan te gaan;
– 
ten opzichte van Z de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden, door met haar tijdens de behandelrelatie een vriendschappelijke relatie en een zakelijke relatie aan te gaan;
– 
in strijd met de voor hem geldende beroepscodes heeft gehandeld, door grote geschenken en financiële bijdragen van beide cliënten te accepteren;
– 
onprofessioneel heeft gehandeld, door patiënten van hem door te verwijzen naar Y, hoewel hij wist dat zij geen opleiding had op het gebied van de patiëntenzorg;
– 
in strijd met de voor hem geldende beroepscodes heeft gehandeld, door zich op allerlei wijzen binnen te dringen in het privéleven van beide cliënten, onder andere door hen thuis te bezoeken en behulpzaam te zijn bij huizenkoop en te bemiddelen voor makelaars, aannemers en ander personeel;
– 
zich onprofessioneel heeft gedragen, door Y bloot te stellen aan de gevaren van hallucinerende middelen c.q. paddo’s en aan de risico’s van onveilig vrijen (hoewel dat in zijn ogen zich afspeelde in hun privérelatie, waren het feit dat hij arts en psychotherapeut was en het vertrouwen dat Y in hem stelde in die rol, wel degelijk van betekenis bij haar beslissing om hierin mee te gaan);
– 
ten opzichte van Z zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, door over haar te spreken met Y;
– 
zich niet toetsbaar heeft opgesteld, door de Inspectie de opgevraagde dossiers niet te overhandigen.

Verweer

X heeft de verwijten voor het grootste deel erkend. Hij maakt bezwaar tegen de toevoeging van de Inspectie dat hij geen inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelen en voor recidive gevreesd moet worden. Hij geeft aan dat hij in 2007 in analyse is gegaan en zich vanaf 2009 onder behandeling heeft gesteld van een psychiater, om antwoord te krijgen op de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren en hoe deze misstappen in de toekomst kunnen worden voorkomen.


Overwegingen en oordeel van het college

Volgens het College werden Y en Z in toenemende mate afhankelijk van de waardering en genegenheid van verweerder. In plaats van afstand te bewaren en zich volledig te concentreren op de hulpvragen waarop hij ‘slechts’ professioneel had in te gaan, is X met Y en Z, zonder de behandeling te verbreken, andere relaties aangegaan dan de behandelrelatie. Hij is met Y een seksuele relatie aangegaan, in de periode dat haar kwetsbaarheid was verhevigd door het overlijden van haar moeder. Bij X heeft hij onder meer een bepaald aanvechtbaar alternatief toegepast, om haar te introduceren in de wereld van zijn ‘hobby’ en in de wereld van de psychoanalytische organisaties. X heeft noch de vriendschapsrelatie, noch de seksuele relatie zelf beëindigd. Voor de professionele contacten heeft hij zich gedurende vele jaren laten betalen, al dan niet door de patiënten zelf, dan wel door de verzekeringsmaatschappij. Ook heeft hij van beiden kostbare geschenken aanvaard.

Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het verweten grensoverschrijdend gedrag - alle facetten daarvan in aanmerking nemend - hem ernstig moet worden aangerekend. Aangegeven wordt dat het aangaan van een vriendschapsrelatie dan wel seksuele relatie met cliënten tijdens de professionele relatie, voor een hulpverlener te allen tijde volstrekt ontoelaatbaar is, gelet op de afhankelijkheid die inherent is aan de relatie tussen een hulpverlener en de ontvanger van hulp. Dergelijk gedrag is dan ook strijdig met deBeroepscode voor psychotherapeuten (2007). Dat beide patiënten - in de visie van X - hoogopgeleide en/of sterke vrouwen zijn, doet aan vorenstaande niet af. Het Regionaal Tuchtcollege merkt hierbij nog op dat ook na beëindiging van de professionele relatie in beginsel zeer terughoudend moet worden omgegaan met het onderhouden van persoonlijke contacten met de voormalige patiënt.

Y en Z hebben elkaar via X leren kennen. Op een zeker moment werd het X duidelijk dat beide vrouwen rivalen van elkaar waren geworden. In gesprekken en e-mailcontacten van beiden met hem kwam dit naar voren. Ook dit was voor X geen aanleiding om met onmiddellijke ingang alle relaties - professioneel of seksueel/vriendschappelijk en/of zakelijk - te verbreken. In plaats daarvan heeft hij zich tegenover de een in uitermate onaangename bewoordingen en met persoonlijke details over de ander uitgelaten, zich niet gehinderd voelend door de plicht om zijn mond te houden over wat hij van de ander in zijn behandelkamer had gehoord. Het College oordeelt dat de beslissing van X om beide cliënten met elkaar in contact te brengen niet anders kan worden gezien als een ontoelaatbare vermenging van rollen, waarin hij zijn plicht tot geheimhouding tegenover hen beiden met voeten treedt.

De verslaglegging van de jarenlange behandelingen van beide cliënten wordt door het tuchtcollege beoordeeld als ‘uiterst mager’. Het verweer van X, dat de meeste informatie ‘in zijn hoofd’ zit, miskent volledig zijn professionele plicht om - onder meer, maar niet uitsluitend ten behoeve van een eventueel opvolgend hulpverlener - nauwgezet bij te houden wat zijn behandelplan en wat de vorderingen waren. X heeft niet kunnen uitleggen wat de stand van zijn behandeling was, op het moment dat deze (in 2007, respectievelijk in de zomer van 2008) ten einde kwam. X had nauwelijks iets te overhandigen toen de Inspectie om de dossiers van beide cliënten vroeg. Door toen niet te reageren en aldus geen opening van zaken te geven, oordeelt het College dat hij zich niet toetsbaar heeft opgesteld.

Ondanks ‘de staat van dienst’waarop X zich beroept en ondanks het door hem gemelde inzicht in zijn fouten, kan door het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege niet anders worden vastgesteld dan dat X zich, met zijn jarenlang welbewust volgehouden en veelvuldige schendingen (emotioneel, financieel en professioneel) van zijn plichten als hulpverlener jegens Y en Z, het recht heeft ontnomen om nog langer als arts en psychotherapeut werkzaam te zijn. X heeft - naar het oordeel van College - door de hem verweten gedragingen gehandeld in strijd met de zorg die hij als psychotherapeut ten opzichte van beide patiënten had behoren te betrachten en dusdoende het vertrouwen in de beroepsgroep in ernstige mate ondermijnd. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het aan verweerder te maken verwijt zodanig ernstig is, dat dit onverenigbaar is met een inschrijving in het BIG-register en dat hier alleen de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van de inschrijving in de registers psychotherapeut én arts, passend en geboden is.


Leerpunten

Naast het aangaan van een langdurige seksuele relatie én een langdurige intensieve vriendschapsrelatie naast de behandelrelatie, bestaat de klacht hier uit meerdere klachtonderdelen, betrekking hebbend op ernstige grensoverschrijding en rolvermenging, schending van de geheimhoudingsplicht en de plicht tot exclusiviteit, negeren van het verbod geschenken te aanvaarden en zeer summiere dossiervoering. Omtrent het (verbod op) relaties met cliënten na en tijdens de behandeling, verwijst het College naar deBeroepscode voor psychotherapeuten (2007):

De psychotherapeut zal gedurende de behandeling geen andere relatie dan een behandelingsrelatie met de cliënt hebben of de wens daartoe uitspreken, tenzij hij ingevolge wettelijke bepalingen daartoe verplicht is.

Tevens impliceert deze bepaling dat, gedurende de behandeling, het optreden van de psychotherapeut in de relatie tot zijn cliënt geen ander doel dient dan dat van de behandeling (II.1.1.1).

Bij het aangaan van een persoonlijke relatie na afloop van de professionele relatie zal de psychotherapeut steeds aantoonbaar het belang van de cliënt respecteren in die zin, dat hij zich ervan vergewist dat de eerdere professionele relatie geen onevenredige betekenis meer heeft (II.1.1.3).

De psychotherapeut gaat geen seksuele relatie aan met zijn cliënt tijdens of direct aansluitend aan de professionele relatie (II.5.1.1; zie ook II.1.1.3).

Het in artikel II.1.1.1 genoemde verbod om een andere relatie met de cliënt te hebben dan een behandelingsrelatie houdt onder meer het verbod in de cliënt op een zodanige wijze verbaal en/of non-verbaal te bejegenen dat, naar redelijke verwachting, de cliënt en/of de psychotherapeut deze bejegening als seksueel van aard zal ervaren (II.5.1.2).

In eerdere versies van de beroepscode was het verbod op het aangaan van een seksuele relatie eveneens opgenomen. Dit verbod dateert in feite vanaf de aan Hippocrates toegeschreven eed (circa 500 v.Chr.): ‘Waar ik een woning binnentreed zal ik dat doen in het belang der zieken, mij onthouden van elke moedwillige verkeerde handeling, in het bijzonder van lijfsgenot met vrouwen en mannen, hetzij vrijen of slaven.’

Door de Inspectie voor de gezondheidszorg is in 2004 een herziene uitgave uitgebracht van de brochureHet mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg. In deze uitgave wordt onder meer aandacht besteed aan het voorkómen van seksueel misbruik door hulpverleners, onder andere door een systeem van intercollegiale toetsing en intervisie.

Patiënten en cliënten zijn afhankelijk van hun hulpverleners, en verkeren vaak in een kwetsbare positie. Hierdoor bestaat er een machtsverschil tussen hulpvragers en hulpverleners. Het is de professionele verantwoordelijkheid van hulpverleners in de gezondheidszorg om dit te erkennen en respectvol en zorgvuldig om te gaan met het vertrouwen dat patiënten en cliënten in hen stellen (p. 16).

In het kader van de besproken zaak is ook de volgende aanbeveling van belang:

Toetsing en intervisie is belangrijk voor de preventie en het bespreekbaar maken van seksuele intimidatie. Beroepsverenigingen en instellingen hebben alleen al om die reden de verantwoordelijkheid hulpverleners te stimuleren aan intercollegiale toetsing deel te nemen. In intervisiebijeenkomsten moet met enige regelmaat gesproken worden over situaties en problemen met betrekking tot intimiteit en seksualiteit. Dit maakt hulpverleners alert op mogelijke problemen in hun eigen praktijk of die van collega’s, en geeft houvast hoe dan gehandeld kan worden. Er zal aandacht en begeleiding moeten zijn voor de dreiging van grensoverschrijdend gedrag (p. 21).

Blijkens de uitspraak introduceerde psychotherapeut X een van beide cliënten ‘in de wereld van de psychoanalytische organisaties’. Mogelijk is geen uitvoering gegeven aan een ander artikel uit deBeroepscode:

Wanneer een psychotherapeut over aanwijzingen beschikt dat een collega-psychotherapeut handelt of heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van deze beroepscode, dan is hij gehouden dit te bespreken met de betrokken collega. Indien vervolgens moet worden vastgesteld dat aantoonbaar sprake is van bij een cliënt of cliënten veroorzaakte ernstige gezondheidsschade en dat de veroorzakende collega niet bereid en/of in staat is om die schade te herstellen, dan rust op de psychotherapeut de verplichting om van het desbetreffende handelen melding te maken bij de daarvoor meest gerede instantie, na de collega van het voornemen daartoe op de hoogte te hebben gesteld (I.1.3.1).

De Nobel (1994) stelt dat het aankaarten van normoverschrijdingen door collegae nodig is omdat ‘het bewust voorbijgaan aan situaties die schadelijk zijn voor patiënten als verwijtbaar valt te beschouwen, omdat dan sprake is van het onthouden van goede zorg aan een patiënt’. Het is aan de beroepsgroep de eigen professionele moraal hoog te houden. Volgens Leijssen (1998) vergt het moed om alarm te slaan wanneer collega’s over de schreef gaan: ‘Bij overtredingen van de beroepscode lijkt zowel de heksenjacht als de zwijgende, toedekkende houding geen goede reactie te zijn’ (p. 158).

De maatschappelijke actualiteit van dit onderwerp blijkt uit een paragraaf die de minister van VWS (Schippers) hieraan recentelijk wijdde in een schrijven over tuchtrecht (d.d. 1 maart 2012) aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: ‘Zo kan een beroepsbeoefenaar in strijd handelen met de tuchtnormen wanneer hij een collega bij disfunctioneren niet daarop aanspreekt.’


Literatuur

Dalewijk, H.J., Nobel, L. de, Berkvens, E.D., Geertjens, L. J. J.M., Lange, A., & Buitenhuis, M.L. (2007).Beroepscode voor psychotherapeuten. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
 
Inspectie voor de Gezondheidszorg (2004).Het mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg (herziene uitgave). Den Haag: IGZ. (www.igz.nl/zoeken/download.aspx?download=het_mag_niet,_het_mag_nooit_(2004).pdf.)
 
Leijssen, M. (1998). Onethisch gedrag bij collega’s. Een moeilijk te hanteren dilemma.Tijdschrift voor Psychotherapie, 24, 145–162.
SpringerLink
 
Ministerie van VWS (2012). Brief minister E.I. Schippers aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, d.d. 01-03-2012, MEVA/BO-3082928. (www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/03/01/beantwoording-kamervragen-over-het-tuchtrecht-voor-beroepsbeoefenaren-in-de-individuele-gezondheidszorg/beantwoording-kamervragen-over-het-tuchtrecht-voorberoepsbeoefenaren-in-de-individuele-gezondheidszorg.pdf.)
 
Nobel, L. de (1994). Onder collega’s. Dilemma’s rond een mogelijke meldingsplicht.Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 49, 931–948.
 

1 Uitspraaknummers: YG1545 en YG1544, zaaknummer C2011.164. Zie www.tuchtrecht.nl.
Naar boven