In het team persoonlijkheidsproblematiek waar ik afgelopen jaren werkte, sprak ik vaak patiënten die automutileerden of suïcidepogingen deden. Soms brachten patiënten dit bij de intake zelf te sprake en lieten ze - een enkele zelfs ongevraagd - littekens en/of verse wonden zien. Vaker was dit gedrag voor patiënten schaamtevol en moeilijk te begrijpen, en geregeld hielden ze dit gedrag geheim voor hun omgeving.Wisten familieleden en vrienden er wel van, dan stonden die meestal ook voor raadsels. De Klerk, Van Emmerik en Van Giezen schrijven in het voorwoord dat hun boek bedoeld is voor ‘mensen die zichzelf beschadigen, een suïcidepoging hebben ondernomen, of daar regelmatig over nadenkenken’ (p. 10). De auteurs hopen dat dit boek inzicht geeft in dit gedrag en eventueel de weg kan wijzen naar professionele hulp. Daarnaast hopen ze de naasten van deze mensen te ondersteunen. In deze boekbespreking beschrijf ik hoe de auteurs dit trachten te bereiken. Zelf las ik het boek met een ander motief. Mijn patiënten hebben de weg naar de hulpverlening gevonden en ik vroeg mij af of het boek ook in de behandelfase ondersteuning kan bieden.
In hoofdstuk 1 (‘Wat is er met me aan de hand?’) definiëren de auteurs zelfbeschadiging als ‘het doelbewust toebrengen van schade of pijn aan je eigen lichaam’ (p. 13). Zij onderscheiden dit van suïcidaal gedrag. Van dit laatste is sprake als iemand een poging doet om het leven te beëindigen of ‘als er sprake is van gedachten aan de dood of sterven of van het plannen van een suïcidepoging’( p. 15). Ook introduceren de auteurs drie uiteenlopende, goed gekozen cases in dit eerste hoofdstuk: een 16-jarig meisje dat recentelijk begon met automutileren, een 35-jarige vrouw met een geschiedenis van seksueel misbruik die al lange tijd zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag heeft en een man bij wie somberheid, alcohol en impulsiviteit een rol spelen bij suïcidaliteit. De in dit hoofdstuk geïntroduceerde cases gebruiken de auteurs in alle hoofdstukken ter illustratie van de beschreven theorie.
De toegankelijke titel van hoofdstuk 2 (‘Hoe heeft het zo ver kunnen komen?’) kan de lezer op het verkeerde been zetten. De inhoud van dit hoofdstuk is pittig. De auteurs beschrijven allereerst het kwetsbaarheid- stressmodel voor zelfbeschadiging en suïcidaal gedrag (Slee, 2008). In dit model is er een wisselwerking tussen biologische factoren, omgevingsfactoren, persoonlijkheid, negatieve basisgedachten of schema’s, tekortschietende vaardigheden en sociale factoren. Vervolgens behandelen de auteurs aandoeningen waarbij zelfbeschadiging en suïcidaal gedrag regelmatig voorkomen en werken zij depressie, borderlinepersoonlijkheidsstoornis en dissociatie uit.
Hoofdstuk 3 staat in het teken van de omgeving. De auteurs geven adviezen over hoe de omgeving kan reageren op zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag. Ze gebruiken daarbij onder andere tips van de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging (LSZ). Ook komt aan de orde hoe men de omgeving kan vertellen over de problemen.Weerstand en onbegrip komen niet alleen voor bij familieleden en vrienden, maar ook bij hulpverleners. De auteurs benadrukken dat negeren om het gedrag niet te belonen een achterhaalde aanpak is: ‘Het gedrag moet dus allereerst gezien worden als een teken van emotionele pijn en in de tweede plaats als een vraag om hulp’ (p. 56). Zij stellen dat de kans op herhaling van het gedrag verkleint door ‘met een warme, niet-oordelende houding’ de functie van het gedrag te bespreken. Aan het eind van dit hoofdstuk krijgen de maatschappij, de media en veelgehoorde misverstanden aandacht. Met korte, duidelijke argumenten en feiten weerleggen de auteurs misverstanden, zoals ‘suïcide komt maar zelden voor’, ‘wie erover praat, doet het niet’ en ‘als mensen dood willen, kun je ze toch niet tegenhouden’.
In hoofdstuk 4 bespreken de auteurs de aanpak van zelfbeschadiging en suïcidaal gedrag. In de visie van de auteurs wordt er in de huidige therapieën relatief weinig aandacht besteed aan zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag. Er zou worden aangenomen dat, wanneer de onderliggende problematiek wordt behandeld, zelfbeschadiging en suïcidaliteit vanzelf zullen afnemen. Mij werd niet duidelijk waarop de auteurs dit baseren en ik herken dit niet in mijn eigen werkomgeving. De auteurs besteden aandacht aan het belang van een goede therapeutische relatie. Ze leggen de lezer (patiënt) uit: ‘Over het algemeen ziet de therapeut zelfbeschadigend gedrag of suïcidaal gedrag als een probleem dat behandeld dient te worden, terwijl je het zelf mogelijk ziet als een oplossing voor je problemen. Het doel is om hierover niet te strijden maar te streven naar een gedeelde visie (…) bijvoorbeeld door het te zien als een effectieve kortetermijnoplossing voor ondragelijke pijn’ (p. 66). De auteurs introduceren verschillende vormen van psychotherapie, zoals systeemtherapie, psychoanalyse en psychoanalytische psychotherapie, cognitieve gedragstherapie, schematherapie, ‘mindfulness’, dialectische gedragstherapie en emotieregulatie therapie. Ook medicatie, dagbehandeling en de mogelijkheid van opname worden in het hoofdstuk aangestipt.
In hoofdstuk 6 bespreken de auteurs de indeling in de geestelijke gezondheidszorg in Nederland, hoe je je kunt aanmelden, hoe vergoedingen werken, welke hulpverleners er zoal zijn en hoe patiënten verder kunnen gaan na het beëindigen van de behandeling (bijvoorbeeld door het maken van een terugvalpreventieplan). In het tussenliggende hoofdstuk 5 gaat het juist over wat mensen zelf kunnen doen als zij (nog) niet in therapie willen. Hier krijgt de lezer uiteenlopende zaken voorgeschoteld: zelfhulpboeken, telefonische hulpdiensten, wondverzorging en alternatieven voor zelfbeschadiging en suïcidaal gedrag, evenals een snelle introductie in cognitieve gedragstherapie, een ‘mindfulness’-oefening en probleemoplossende vaardigheden. In het afsluitende hoofdstuk staan ten slotte adressen en literatuur. (Misschien was het overzichtelijker geweest als hoofdstuk 4 en 6 bij elkaar waren geplaatst.)
Alhoewel de kost stevig is en de schrijfstijl niet overal even vlot leest, is het boek toch heel toegankelijk. De auteurs behandelen met weinig tekst veel relevante aspecten. De kaders met concrete voorbeelden, de terugkerende cases en de visuele ondersteuning met figuren en tekeningen helpen de lezer de theorie te begrijpen en op zichzelf toe te passen. De hoofdstukken worden gestructureerd ingeleid en eindigen steeds met een duidelijke samenvatting. De auteurs slagen in hun bedoelingen. Daarnaast is het boek naar mijn mening ook bruikbaar als psychoeducatie aan het begin van een behandeling. Tot slot kan ik me voorstellen dat hulpverleners die voor het eerst in aanraking komen met patiënten met zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag, ook een aardige algemene inleiding kunnen vinden in dit boek.
Literatuur
Slee, N. (2008).Cognitive-behavioural therapy for deliberate self-harm (dissertatie). Leiden: Universiteit Leiden. |