Encounter between cultures. 42ste jaarlijkse congres SPR. Bern, 20 juni–2 juli 2011

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2012
10.1007/s12485-012-0015-z

GEHOORD

Encounter between cultures. 42ste jaarlijkse congres SPR. Bern, 20 juni–2 juli 2011

Jack Dekker1, Frans De Jonghe2, Annemieke Noteboom3 Rien Van4

(1)  Klinische Psychologie, Vrije Universiteit, Brussel, The Netherlands
(2)  psychiatrie AMC, Amsterdam, The Netherlands
(3)  Poliklinieken Persoonlijkheidsstoornissen en Complex Trauma van GGZinGeest, Geest, The Netherlands
(4)  Psychiatrie bij Arkin, Arkin, The Netherlands

: 5  2012


Hoofd Onderzoek Arkin
psycho-analyticus en psychiater, is emeritus hoogleraar
, klinisch psycholoog, is manager behandelzaken
opleider

DeSociety for Psychotherapy Research (SPR) is een multidisciplinaire, internationale vereniging voor onderzoek naar psychotherapie, mede opgezet met hulp vanAmerican Psychological Association. Doelstellingen van de vereniging zijn om wetenschappelijk onderzoek naar psychotherapie aan te moedigen en te verbeteren, om de kennisoverdracht van onderzoeksresultaten naar de praktijk te bevorderen en om de dialoog tussen wetenschappers en psychotherapeuten te ondersteunen. In dit kader organiseert SPR jaarlijks een congres op een wisselende locatie. In Bern werden in drie en halve dag 680 presentaties gegeven door verschillende onderzoekers en psychotherapeuten uit alle werelddelen. Nu het congres in Europa werd gehouden, waren veruit de meeste sprekers afkomstig uit Europa (415), waarvan tien uit Nederland. Verder waren alle werelddelen vertegenwoordigd: 148 uit Noord-Amerika, 48 uit Zuid-Amerika, 43 uit Azië, twintig uit Oceanië en twee uit Afrika. Een ware culturele uitwisseling dus. Het thema van het congres was vertegenwoordigd in het zogenaamdeConference theme track, met presentaties over interculturele verschillen.

SPR kent ongeveer 1100 geregistreerde leden, dus als er 680 presentaties waren, dan vermoeden we dat ongeveer de helft van de vereniging de andere helft op de hoogte houdt over zijn laatste onderzoeksbevindingen. U kunt zich voorstellen dat een thema als interculturele psychotherapie niet door alle leden recentelijk onderzocht is. Naast het congresthema waren er daardoor ook veel lezingen over andere thema’s. De kwaliteit van de lezingen was dit jaar redelijk tot hoog te noemen en de diversiteit aan onderwerpen zeer groot. Om een idee te geven van de diversiteit: er kon op een middag gekozen worden tussen een lezing over een ontwikkelingsperspectief op relatietherapie, een casus over persoonlijkheid en de statistische analyse van item-responsmodellen met R (een statistiekprogramma). Het uitstekende programmaboekje loodste je als bezoeker veilig door de dag heen. Als je je in de juiste locatie vergiste of als de zaal vol was, kon je in een uitvoerigabstractsboek alsnog een goede indruk kon krijgen van de inhoud van de lezing. Een volledig verslag van een dergelijk groot congres maken is onmogelijk, ook voor vier auteurs. Daarom een korte impressie.

De openingslezing werd traditiegetrouw gegeven door de vertrekkende (jaarlijks wisselende) SPR-voorzitter,Lynne Angus van de York Universiteit in Canada. Zij gaf een lezing over hoe Les Greenberg en zij deEmotion-focused therapy (EFT) mede ontwikkeld hebben aan de hand van de narratieve analyse van de York I en II gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoeken naar de effectiviteit van psychotherapie. EFT is een integratieve psychotherapie met elementen van persoonsgerichte, Gestalt- en existentiële therapieën, aangevuld met recente kennis over emotieregulatie en gehechtheid. Een belangrijk onderdeel van de therapie is een analyse van de manier waarop cliënten emoties beleven. Casusonderzoek is een belangrijk onderdeel van het onderzoek naar deze vorm van behandeling en Angus liet met voorbeelden zien hoe cliënten communiceren over hun emoties en hoe de therapeut daar vervolgens weer op kan reageren. Het congres werd afgesloten met een plenaire lezing vanMary Target over gehechtheid.

In de rest van het congres gingen de meeste lezingen over onderzoek naar de beste psychotherapie voor de verschillende psychiatrische stoornissen, de prille zoektocht naar de werkingsmechanismen voor verandering in de psychotherapie (het thema voor het komende SPR congres in juni in Virginia Beach) en hoe werkingsmechanismen te meten zijn, samen met de uitkomsten van de behandelingen. Het ging daarbij vooral om volwassen patiënten met een depressie, angst-, eet- en/of persoonlijkheidsstoornis, die ambulante behandeling kregen voor hun problemen. Slechts een enkele lezing ging over klinische, opgenomen patiënten, patiënten met psychosen, verslaving of gedragsproblemen. Ook medicatieonderzoek kwam nagenoeg niet aan bod. Gelukkig is de ambulante psychotherapie een breed terrein waarop veel enthousiaste psychotherapeuten en psychotherapieonderzoekers actief zijn.

Er werden vier lopende gerandomiseerde onderzoeken gepresenteerd naar de behandeling van (chronische) depressies, alle drie een vergelijking van steungevende psychodynamische therapie (PDT) en cognitieve gedragstherapie (CBT). Een van deze onderzoeken is van onze eigen onderzoeksgroep (Driessen en anderen, 2009); de andere onderzoeken vinden plaats in Londen (Tavistock Adult Depression Study), Frankfurt (German LAC-Depression Study) en Zürich (Zurich Depression Study). Het lijkt erop dat in gerandomiseerde onderzoeken naar de beste behandeling van depressie alleen nog maar PDT en CBT zijn overgebleven. Ook bij twee andere doelgroepen, te weten paniekstoornis en eetstoornissen, werd in lopende RCT’s een vergelijking gemaakt tussen PDT en CBT. Hoewel er links en rechts ook onderzoeksresultaten van andere psychotherapieën gepresenteerd werden, zoalsEmotion-focused therapy enTransference-focused therapy, waren deze niet onderzocht in vergelijking met een andere werkzame psychotherapie of medicatie, een wachtlijst of placebo, maar het betrof meer beschrijvende onderzoeken. Dit heeft voornamelijk te maken met de doelgroep van SPR. Volgens een van de voormalige voorzitters van SPR,Jacques Barber (Universiteit van Pennsylvania), komen er op het SPR-congres doorgaans meer psychodynamisch geörienteerde onderzoekers en behandelaars dan CBT-onderzoekers en behandelaars. Deze laatste groep gaat voornamelijk naar zijn eigen congressen. Toch is SPR bedoeld voor zowel PDT- als CBT-onderzoekers en de sfeer wijst volgens Barber absoluut niet monomaan in de richting van een psychotherapie die overal bovenuitsteekt. Gerenommeerde CBT-onderzoekers alsMartin Hautzinger (Duitsland) enGerhard Andersson (Zweden) waren wel aanwezig en organiseerden op dit congres zelfs een discussie over de positie van CBT in psychotherapieonderzoek. Een hogere deelname van CBT-onderzoekers aan toekomstige SPR-congressen zou wenselijk zijn, om de interactie tussen onderzoekers van verschillende therapiestromingen te stimuleren.

Als voorproefje voor de discussie over de meestevidence-based therapy presenteerdenMcCarthy en Barber op het congres hun RCT (Barber, Barrett, Gallop, Rynn & Rickels, 2012), waarinSupportive expressive therapy vergeleken werd met medicatie en een pil-placebo bij depressieve patiënten (van wie de meesten van allochtone afkomst waren en voortkwamen uit de lagere sociaaleconomische bevolkingslaag van Philadelphia). De resultaten waren schokkend. Reuters Health kopte (Norton, 2011): ‘Antidepressiva en psychotherapie kunnen placebo niet de baas’. Alleen blanke Amerikaanse vrouwen vertoonden volgens Barber het verwachte patroon, ‘een snellere respons op zowel de medicatie als psychotherapie dan op placebo’. Deze groep komt tot nog toe ook het meest aan bod in psychotherapie en medicatieonderzoek! Dit patroon bij blanke vrouwen was in overeenstemming met de literatuur, maar de onderzoeksbevindingen bij de andere subgroepen deden de toehoorders schrikken en verstommen.

Een ander spannend onderwerp op dit congres was de invloed vanroutine outcome monitoring (ROM) op het resultaat van de behandeling. Er waren elf panels aan gewijd, waarvan twee werden geleid door een van de Nederlandse deskundigen op dit gebied, Kim de Jong. Hoewel de bewijskracht voor de toegevoegde waarde van ROM nog mager is (zie Knaup, Koesters, Schoefer, Becker & Puschner, 2009), lijkt het erop dat redelijk wat onderzoekers in Europese landen en de VS bezig zijn met feedback als werkingsfactor in relatie tot effectiviteit. In diverse panels werden onderzoeksvragen en designs gepresenteerd van lopend onderzoek. In een aantal lezingen werd een gunstig effect van ROM gemeld (in vergelijking met geen feedback), maar de effectgrootte (feedback in vergelijking met geen feedback) was beperkt en varieerde tussen 0,15 en 0,25.De beroemde therapieonderzoekerBruce Wampold (Universiteit van Wisconsin), hield een lezing overpitfalls and drawbacks van feedbacksystemen en spoorde aan tot enige voorzichtigheid bij de implementatie en meer onderzoek naar de effecten. Feedback met een goed resultaat moedigt therapeuten aan om door te gaan op de ingeslagen weg, maar feedback met geen of zelfs negatief resultaat kan voor de therapeut ook ontmoedigend werken. Voorts bleek dat tweederde van de therapeuten weinig met de feedbackgegevens wist aan te vangen en slechts éénderde zijn gedrag ging veranderen (onder andere meer intervisie). Teruggekoppelde gegevens over het behandelverloop zijn niet alleen voor therapeuten veelal moeilijk interpreteerbaar en maar ook voor patiënten.

In ander onderzoek bleek een meting na de vierde behandelsessie al een hele goede indruk te geven van wie er gaat opknappen en wie niet. Een vroege verandering correleert hoog met het resultaat aan het einde van de behandeling. Dus een meting na de eerste therapiemaand was voldoende omnot on track-patiënten met een verhoogd risico van negatieve behandeluitkomsten op te sporen. Vooral deze groep patiënten leek te profiteren van feedback. De patiënten die goed vooruitgingen in de therapie leken minder baat te hebben bij de feedback. Er is echter nog niet bekend wat de beste interventieveranderingen zijn bij denot on track-cliënten. Ook misten wij onderzoeken met gegevens vanfollow-up (is de feedback groep ookna de therapie beter af?) en kosteneffectiviteitsonderzoek (wegen de kosten van feedback op tegen de baten?). Tevens kregen wij de indruk dat feedbackonderzoek tot nu toe vooral wordt gedaan bij ambulante patiënten met een depressie, angststoornis, persoonlijkheids- of relatieproblemen. Wij misten op dit congres feedbackonderzoeken die zich expliciet richten op de kwetsbaarste groepen, zoals patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen, met schizofrenie, verslaving en/of dementie. Deze patiëntengroepen vertonen veelal minder snel verbetering van hun klachten, dus het is zeer de vraag of een continue feedback over hun behandelvoortgang – of het gebrek daaraan – wel zo positief uitpakt. Het bewijs voor de werkzaamheid van ROM is nog klein en onvolledig, en tegen deze achtergrond is het verbazingwekkend om te zien dat in Nederland zo sterk wordt ingezet op ROM-implementatie.

Het congres van de SPR was inspirerend en sneed veel actuele thema’s aan. De opzet was sterk interactief. We kunnen daarom Nederlandse onderzoekers en psychotherapeuten aanraden een volgende editie te bezoeken, vooral als die weer in Europa wordt gehouden.


Literatuur

Barber, J. P., Barrett, M. S., Gallop, R., Rynn, M. A., & Rickels, K. (2012). Short-term dynamic psychotherapy versus pharmacotherapy for major depressive disorder: a randomized, placebo-controlled trial.Journal of Clinical Psychiatry, 73, 66–73.
PubMed CrossRef
 
Driessen, E., Van, R.L., Schoevers, R.A., Cuijpers, P., Aalst, van, G., Don, F.J., Hendriksen, M., Kool, S., Molenaar, P.J., Peen, J., & Dekker, J.J.M. (2007). Cognitive Behavioral Therapy versus Short Psychodynamic Supportive Psychotherapy in the outpatient treatment of depression: A randomized controlled trial.BMC Psychiatry, 7, 58. Knaup, C., Koesters, M., Schoefer, D., Becker, T., & Puschner, B. (2009). Effect of feedback of treatment outcome in specialist mental healthcare: meta-analysis.British Journal of Psychiatry, 195, 15–22.
 
Naar boven