Een goede vriendin hangt huilend aan de telefoon. De aanleiding: haar ex-vriend is op Facebookgetagd 1 op een foto in een kroeg, met zijn arm om een blondine heen. We hebben de laatste tijd regelmatig van dit soort gesprekken, naar aanleiding van dingen die hij op Facebook plaatst en waar zij verdrietig van wordt. Liefdesverdriet was nooit gemakkelijk, maar in dit digitale tijdperk is het misschien nog wel extra ingewikkeld. Door sociale media word je voortdurend met de ander geconfronteerd en het blijkt lastig voor mensen om het contact op Facebook te verbreken. Greg Kolden (University of Wisconsin – Madison), deskundige op het gebied van interpersoonlijke therapie, gaf een lezing waarin hij dit onderwerp aanstipte. ‘Cliënten blijven zichzelf vaak lang kwellen door het contact niet echt te verbreken en ervaren pijn als ze zien dat hun ex-partner een nieuwe relatie heeft, zich verloofd heeft of een kind heeft gekregen,’ aldus Kolden. Volgens Xiaorong Zhou (Universität Ulm) zijn hiervoor twee mogelijke oorzaken: de clïent kan in de rouw zijn om de verbroken band met de partner en daarom steeds herinneringen willen ophalen, of het iscopinggedrag om de angst die gepaard gaat met de breuk onder controle te houden.
Jonathan Franzen (2012), een vooraanstaande Amerikaanse schrijver, stelt dat technologie een poging doet om te voldoen aan onze behoefte aan liefde en deze uiteindelijk zelfs te vervangen. Franzen beschrijft dit aan de hand van de relatie met zijn telefoon: ‘Er ontstond een vertrouwenscrisis met mijn (Blackberry, KdJ) Pearl, er waren betrouwbaarheids- en compatibiliteitsproblemen, en op het laatst begon ik zelfs aan de toerekeningsvatbaarheid van mijn Pearl te twijfelen. Uiteindelijk moest ik toegeven dat ik onze relatie was ontgroeid.’ (p. 35) Franzen schaft een nieuwer model aan en raakt daarvan in de ban. Hij schrijft dat ‘naarmate de markt de wensen van de consument beter kent en daarop inspeelt, de technologie er steeds bedrevener in raakt dingen te maken die beantwoorden aan onze fantasieën over de ideale erotische relatie: de geliefde eist niets en doet alles voor je (en wel onmiddellijk), geeft je het gevoel dat je almachtig bent en maakt geen gruwelijke scènes als je hem of haar in een la dumpt en vervangt door een nóg sexier model.’ (p. 36) Betekent dit dat we een relatie binnenkort kunnen vervangen door een mobiele telefoon? Franzen is optimistisch en denkt dat echte liefde consumentisme kan verslaan, maar houdt ook rekening met de mogelijkheid dat men denkt: ‘Die liefde en die pijn, dat doe ik later allemaal wel, als ik in de dertig ben of zo.’ (p.37)
De digitalisering van de samenleving beïnvloedt niet alleen liefdesrelaties. Ook nieuwe vriendschappen worden in toenemende mate virtueel gesloten en contacten met vrienden worden digitaal onderhouden. Vaak wordt gedacht dat internet een uitkomst is voor cliënten die sociale problemen hebben. Contact maken kan op internet veel gemakkelijker zijn, maar lost het ook problemen op? Recent onderzoek (Association for Psychological Science, 2012) onder Facebookgebruikers laat zien dat de berichten die mensen met een laag zelfvertrouwen op Facebook plaatsen minder positief beoordeeld worden dan berichten van mensen met veel zelfvertrouwen en dat mensen met weinig zelfvertrouwen minder aardig gevonden werden. Zelf deed ik een paar jaar geleden onderzoek onder cliënten met eenborderlinepersoonlijkheidsstoornis en merkte daarbij dat veelborderlinecliënten zeer actief zijn op inchatrooms. Hunborderlinesymptomen floreerden op internet: volop gelegenheid om nieuwe contacten te leggen, daar conflicten mee te krijgen en deze contacten vervolgens weer te verbreken.
Om de ervaringen van anderen met cliënten en internet te polsen, plaatste ik een oproep op hetonline forum van deSociety for Psychotherapy Research (SPR)2 met de vraag wat de ervaringen van andere leden waren met cliënten en de virtuele wereld. De reacties suggereerden dat internet problematisch kan zijn voor bepaalde cliënten. Øystein Sorbye (Olso universiteitssykehus) beschreef een casus van een cliënte met boulimie die vond dat zij te veel vrienden had op Facebook. Zij had problemen om aan te geven wanneer het genoeg was en was bang om vrienden te verliezen die feitelijk geen echte vrienden (meer) waren. Een groot deel van de ‘vrienden’ op websites als Facebook en Hyves zijn oppervlakkige contacten met mensen die men in het dagelijks leven nauwelijks meer ziet (oud-klasgenoten, oud-collega’s) en het is dus de vraag in hoeverre dit een werkelijk verlies is. Wayne Stelk (Innovation Management Resources, LLC) vertelde dat een cliënte met een verstandelijke handicap meer dan duizend ‘vrienden’ had op Facebook, terwijl zij in het echte leven slechts kon bogen op één vriendschap die vrij dysfunctioneel was. Volgens hem biedt de virtuele wereld mensen met cognitieve/emotionele problemen die invloed hebben op sociale contacten degelegenheid tot zelf-beschadigend gedrag waarvan ze niet direct de consequenties overzien, maar is hun gedrag op internet hetgevolg en niet de oorzaak van hun problemen’. Paula Alves (Universitário de Lisboa) wijst op het gevaar van internetverslaving bij cliënten en geeft aan dat cliënten die moeite hebben met interpersoonlijke contacten een groter risico lopen om internet als bron voor sociale interactie te misbruiken. In extreme gevallen kan dit ertoe leiden dat cliënten alle contacten in het echte leven gaan vervangen dooronlinerelaties. Een andere extreme variant is dat er een ziekelijke behoefte ontstaat om leuk gevonden te worden. Facebook biedt de mogelijkheid om elkaars status ‘leuk’ te vinden en Franzen (2012) wijst op de mogelijke gevolgen daarvan: als ‘je je iemand voorstelt wiens hele wezen wordt bepaald door de allesverterende behoefte leuk gevonden te worden, wat zie je dan? Dan zie je iemand zonder integriteit, zonder kern. Of, in pathologischer gevallen, een narcist – iemand wiens zelfbeeld wordt aangetast doordat iemand hem misschien niet leuk vindt en die daarom ofwel elk menselijk contact mijdt, of extreme maatregelen neemt en zijn hele integriteit opoffert om maar leuk gevonden te worden’ (p. 36).
Betekent het bovenstaande dat we cliënten moeten behoeden voor de gevaren van internet of zitten er ook goede kanten aan? Mijn eigen ervaring is dat de relatieve anonimiteit van internet vaak betekent dat mensen elkaar gemakkelijk veel intieme details over hun leven vertellen, maar dat het contact tegelijkertijd een bepaalde vluchtigheid en oppervlakkigheid heeft. Dit laatste is relevant omdat steeds meer therapeutische contacten zich verplaatsen naar de virtuele wereld. Nu voor eerstelijnszorg niet meer dan vijfface-to-facegesprekken vergoed worden, vullen veel aanbieders de gesprekken aan met internetmodules. Ook in de tweedelijnszorg ise-therapy sterk in opkomst.
Ik vind het een interessant verschijnsel dat er bij deze therapievormen toch een therapeutische relatie kan ontstaan, zonder dat patiënt en behandelaar elkaar ontmoet hebben. Aan de andere kant vraag ik mij af of de aard van deze relatie de biechtfunctie wel overstijgt. De katholieke kerk begreep al eeuwen terug dat het aantrekkelijk was om in betrekkelijke anonimiteit je verhaal te kunnen doen tegenover een professional, maar hoe reageert een cliënt op een confrontatie? Vermijding is eenvoudig, je logt gewoon niet meer in. Misschien is het niet verbazingwekkend dat het percentagedrop-outs nog relatief hoog is bij internettherapie. En hoe breng je als therapeut structuur aan in het contact? Kun je de cliënt verleiden om zijn/haar diepste emoties te delen, zelfs ver weggestopte? En kun je er werkelijk zijn voor een cliënt wanneer deze een moeilijk moment heeft?
Aan de andere kant komt er een nieuwe generatie aan die opgegroeid is met internet – een generatie waar ik zelf trouwens ook bijna toe behoor – voor wie het onderscheid tussen virtueel enreal life misschien wel helemaal niet meer bestaat. Hermann Staats (Fachhochschule Potsdam) stelt op het SPR-forum: ‘Misschien komen er ingrijpende veranderingen aan in interpersoonlijke en intrapersoonlijke relatiepatronen’. Ik vind het intrigerend om een dergelijke ontwikkeling waar te nemen en ben ook heel benieuwd of patiënten en behandelaars verschillend over dit onderwerp denken. We staan nog relatief aan het begin van de ontwikkeling van virtuele therapieën; wellicht hebben we over een paar jaar Wii3-therapie, met een virtuele coach die cliënten probeert te motiveren hun huiswerkopdrachten voor therapie goed uit te voeren, zoals nu al het geval is bij bewegingsprogramma’s. Of cliënten hebben tegen die tijd een virtuele behandelaar op hun mobiele telefoon. Zelf denk ik dat echte intermenselijke contacten nooit helemaal vervangen kunnen worden door virtuele. Maar zelfs als de vorm van therapie bij een volgende generatie cliënten en therapeuten radicaal verandert, zullen de onderwerpen die in de behandeling aan de orde komen vermoedelijk dezelfde blijven, zoals al jaren het geval is.
Literatuur
Association for Psychological Science(2012).www.psychologicalscience.org/index.php/news/releases/facebook-is-not-such-a-good-thing-for-those-with-low-self-esteem.html |
Franzen, J. (2012). Liefde in tijden van Facebook.Hollands Diep, januari/februari, 34–38. |
1 | 1 Taggen is op Facebook aangeven dat een bepaald persoon op de foto staat en een naamkaartje aan die foto plakken, zodat vrienden van die persoon de foto ook kunnen bekijken. |
2 | www.researchgate.net/group/Psychotherapy_Research/board/thread/37226_Relationships_in_the_digital_era (alleen te lezen voor SPR-leden). |
3 | Wii is een spelcomputer die zich vooral op life-stylespellen richt (vooral op het gebied van bewegen). |