De Dag van de Psychotherapie van december 2011 was gewijd aan de persoon van de therapeut. Eén aspect was het benutten van defeedback van de cliënt om een betere therapeut voor hem of haar te kunnen zijn. De belangrijke rode draad was de balans tussen empathie en investering in de therapeutische relatie enerzijds, en zelfzorg anderzijds. In de artikelen in dit eerste nummer van 2012 is dit zoeken naar balans overal aanwezig, maar het belangrijkste therapeutkenmerk dat deze artikelen verbindt, is de betrokkenheid bij de cliënt en het streven de behandeling van de uiterst complexe problematiek van sommige patiënten te verbeteren en te vernieuwen. Drie betrokken therapeuten zetten hun tanden in moeilijke behandelingen en trekken alle registers open om die te verbeteren, vaak tegen de scepsis van hun collega’s in.
Myriam van Gael bouwt verder op eerdere bijdragen van eigen hand en van de hand van andere auteurs over ‘mentaliseren bevorderende’ behandeling. In dit tijdschrift is daar de laatste jaren veel aandacht voor geweest. Wetende dat zij met reserve en soms met misprijzen bekeken wordt door sommige collegae breekt zij een lans voor klinische psychotherapeutische behandeling van mensen met ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Zij bespreekt hoe een dergelijke intensieve en complexe behandeling zich ten kwade, maar ook ten goede kan keren. Centraal is het multidisciplinaire behandelteam – Van Gael laat zien hoe in een behandelvorm waarin mentaliseren het sleutelwoord is, het behandelteam door ditzelfde mentaliseren zichzelf kan helpen onderling in gesprek te blijven, elkaar beter te begrijpen en de last van de intensieve behandeling te delen. Ze maakt aannemelijk dat de beruchte destructieve processen in de klinische setting minder kans krijgen, ja zelfs doorvoeld en begrepen kunnen worden en daardoor ten nutte gemaakt voor de cliënten. Waar het behandelaars lukt om onder grote emotionele druk te blijven mentaliseren, daar kunnen zij de cliënten bijstaan om dit ook te blijven doen. Zij doet een ferme poging om de theoretische concepten die bij deze behandelvorm horen om te zetten in concrete richtlijnen voor behandelteams.
Waar het eerste artikel in een traditie staat, daar mengt het tweede artikel, een casus, elementen vanuit allerlei tradities tot een onverwacht amalgaam.Jacqueline Janssen woonde in 2010 een presentatie bij van Katie O’Shea en deed daar de inspiratie op om cliënten met gehechtheidsproblematiek en mogelijk vroegkinderlijke trauma’s volgens het fasemodel van O’Shea te gaan behandelen. De casus van ‘Audrie’ biedt Janssen de gelegenheid om zowel dit fasemodel toe te lichten als allerlei theoretische uitstapjes te maken. De laatste twee fasen van het behandelmodel zijn de meest speculatieve onderdelen en de uitwerking daarvan in deze casusbeschrijving zal bij de lezer (zoals al eerder binnen de redactie) de meeste discussie oproepen: het stapsgewijs ingaan op tijdsperioden vanaf de vroege babytijd terug tot voor de geboorte, zelfs tot de bevruchting. Janssen argumenteert dat ze in het oproepen en bewerken van deze inhouden de cliënt correctieve emotionele ervaringen biedt en helpt om negatieve schema’s te vervangen door positieve. Na haar aanvankelijke scepsis is Janssen enthousiast over het behandelmodel van O’Shea.
In de forensische setting leveren psychotherapeuten een belangrijke bijdrage door na een periode van bijna exclusieve aandacht voor delictgedrag en risicotaxatie weer de belangstelling voor de (ontwikkelings)psychologische achtergronden van de forensische cliënt te doen herleven. In de derde bijdrage van dit nummer gaatAnne van den Berg doelbewust voorbij aan delictgerelateerde factoren (zonder overigens het belang ervan te bagatelliseren). Hij werkt het begrip ‘kwetsbaarheid’ uit in drie verschillende aspecten van de forensische behandeling; de kwetsbaarheid die voortvloeit uit de vroegkinderlijke traumatisering van de cliënten, de kwetsbaarheid die zich herhaalt in de therapeutische relatie, en de kwetsbaarheid van zo’n behandeling in een samenleving die van mening is dat controle enzero-tolerance de enige toetssteen voor een forensische behandeling zijn. Van den Berg waarschuwt voor het gevaar dat dergelijke behandelingen uitgevoerd worden zonder enige aandacht voor de therapeutische relatie en pleit er met verve voor om de forensische behandeling rond die relatie te bouwen.
Drie auteurs hebben zich blootgegeven in hun pleidooi voor betere behandeling van hun moeilijke patiënten. Mogelijk hebben hun argumenten sommigen uwer overtuigd, terwijl bij anderen de scepsis gegroeid is. Het zou mooi zijn als u als lezersforum de pen zou grijpen en uw visie op papier zou zetten – de redactie zal u dankbaar zijn!