In de praktijk van de vrijgevestigde psychotherapeut zien we regelmatig cliënten die als kind psychologisch gezien sterk tekort zijn gekomen. In sommige gevallen komt dit doordat ze als kind noodgedwongen de rol van één of beide ouders hebben overgenomen. Ze hebben onvoldoende ‘kind’ kunnen zijn, met alle gevolgen van dien. Dit fenomeen wordt parentificatie genoemd. Deze vormt vaak een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van psychopathologie. Hoe herkennen we het verschijnsel bij cliënten? Weinig cliënten komen binnen met de hulpvraag: ‘Ik ben geparentificeerd, hoe nu verder?’Wat is parentificatie precies? Hoe er mee om te gaan in de behandeling? Het boek dat hier besproken wordt, tracht antwoord te geven op deze vragen.
Het boek bevat bijdragen van onder anderen psychotherapeuten, klinisch psychologen en psychiaters. De lezer wordt als het ware langzaamaan meegenomen, laag voor laag, en daalt af in de grimmigheid die met het fenomeen gepaard kan gaan. Het leest als een novelle. Slechts hier en daar wordt gesproken over de meer constructievere vorm van parentificatie. Parentificatie hoeft namelijk niet in alle gevallen tot psychologische problemen te leiden. Wanneer de ouders het kind bepaalde taken of rollen toebedelen en voldoende affectief afstemmen op het kind zou je zelfs van een leerervaring kunnen spreken. Het kind oefent als het ware een toekomstige rol. Interessant was misschien ook geweest het fenomeen als het ware nog wat verder op te rekken. Betreft het wellicht een soort tweetrapsraket? Daarmee bedoel ik te zeggen dat een persoon vanuit de negatieve gevolgen van de destructieve variant van parentificatie tot iets constructiefs kan komen, mits er door een therapeut mogelijkheden voor reflectie en zelfonderzoek worden geschapen voor de geparentificeerde. Kan parentificatie nu juist ook leiden tot een bepaald soort rijpheid, empathisch kunnen afstemmen op de ander, en wellicht tot individuele groei op termijn?Waarschijnlijk voert dit te ver voor deze uitgave die vooral is bedoeld om de destructieve vorm van parentificatie te kunnen herkennen en behandelen. Voor iedereen die werkzaam is in een psychotherapeutische behandelsetting is dit een waardevolle uitgave, gezien de veelheid aan invalshoeken die het boek rijk is. Het bevat klinische vignetten, die het begrip in de praktijk zichtbaar en voelbaar maken. Therapeutische interventies worden beschreven waardoor er verbinding wordt gelegd met de dagelijkse praktijk. Ook bevat het boek maatschappijkritische beschouwingen. In deze boekbespreking zullen enkele hoofdstukken worden toegelicht.
Kinet, de redacteur van het boek, is hoofdgeneesheer van de kliniek St. Jozef, Centrum voor Psychiatrie en Psychotherapie (Pittem). Hij neemt het eerste hoofdstuk voor zijn rekening. Kinet begint met een uitleg van het begrip parentificatie vanuit psychoanalytisch perspectief: Moeder beantwoordt niet aan de nood van het kind, maar het is het kind dat omgekeerd aan moeders nood tracht te beantwoorden. Er ontstaat zodoende een dubbel probleem van tekort en teveel. Teveel omdat het kind de last van de Ander (in dit geval de moeder) moet dragen. Het probeert als het ware zelf voor moeder een beschermende deken te zijn. Tekort omdat het kind onvoldoende gevoed wordt met levensbelangrijke illusies zoals veiligheid en bestaanszekerheid. Ook de ruimte van het spel opent zich niet of onvoldoende. Aan- en afwezigheid van de moeder raakt niet symbolisch ge(re)medieerd. Normaal ontwikkelt het kind bij wijze van spreken een endoskelet. Dit geeft innerlijke consistentie. Wanneer daartoe echter de veiligheid ontbreekt, komt er veel meer een exoskelet tot ontwikkeling. Het kind is dan weliswaar (zoals een insect) beschermd tegen extreme schadelijke prikkels. Binnen of achter dit schild blijft het echter week en onderontwikkeld. (p. 21)
Michel Thys schetst in zijn bijdrage hoe de geparentificeerde volwassene zich kan presenteren in de psychotherapeutische praktijk. Parentificatie nestelt zich volgens Thys ‘in de plooien van de mantels van diverse psychopathologische beelden’ (p. 76). Zij kan de onderliggende oorzaak zijn van narcistische, schizoïde, dissociatieve, depersonalisatiestoornissen of afhankelijkheid, depressiviteit, angst en overspannenheid. In het geval van overspannenheid, bijvoorbeeld, zien we cliënten die falen in hun nog altijd niet aflatende en voortdurende pogingen tot reparatie (met de ouder). Het kind voelt de behoefte moeder als het ware te ‘voeden’ met datgene wat zij nodig heeft. Waardoor moeder/vader uiteindelijk ‘heel’ wordt: een goed object. Hoe meer het goede object (moeder en/of vader) is beschadigd, des te meer zal het kind zich gaan uitsloven om het alsnog te redden en gunstig te stemmen.
Volgens Nelleke Nicolai brengt de geparentificeerde volwassene zijn parentificatiestijl mee in zijn verhouding met de psychotherapeut. Zij laat zien hoe een geparentificeerde cliënt(e) zich tonen kan in een therapie alsook waar de behandeling zich op zou kunnen richten. Nicolai beschrijft het fenomeen vanuit de gehechtheidstheorie. Parentificatie kan een zeer negatieve invloed op de mogelijkheid tot hechting met anderen hebben. Vanuit het gehechtheidsperspectief is parentificatie een gevolg van rolomkering. De ouder gebruikt de gehechtheid van het kind om zichzelf veilig te voelen. Een kind dat een pleister plakt op de knie van zijn moeder en er nog een kus op geeft ook. Nicolai begint met een vignet waarin de gevolgen van deze rolomkering akelig voelbaar worden. Het betreft een cliënte die opgroeide met een depressieve moeder en zo de zorg voor haar moeder overnam.
Je zou kunnen menen dat bij een dergelijke presentatie de onderdrukte en impliciete boosheid door haar poriën naar buiten moeten sijpelen. Maar niets is minder waar. Wat er aan gevoelens bij deze cliënte is, is zo omgevormd en angstwekkend dat er in het veld van de therapeutische relatie eerder angst en een vaag gevoel van onheil aanwezig is dan boosheid. (p. 87)
Nicolai probeert te begrijpen hoe dit allemaal zo heeft kunnen gebeuren. Ze plaatst deze rolomkeringen op een continuüm naar de ernst van de parentificatie, met aan de ene kant een ouder die een beetje incompetent is of overmatig beschermend of maar af en toe aandacht en betrokkenheid van het kind eist. Midden in het spectrum staat de ouder die inadequaat of hulpeloos is. Aan het andere uiteinde ten slotte heerst volledige rolomkering. Het kind voelt zich volledig verantwoordelijk voor het psychische en lichamelijke welzijn van de ouder. Volgens Nicolai is de kern van parentificatie de ouder die psychologische aandacht en fysieke aanwezigheid van het kind nodig heeft en haar of zijn gevoel van veiligheid daarvan af laat hangen. De ouder gebruikt het gehechtheidsysteem ten eigen bate. Interessant is dat Nicolai niet met een categorische opvatting van de bekende vier gehechtheidsstijlen (waarvan twee veilig en twee onveilig) komt, maar met een dimensionele opvatting met aan het ene uiteinde de angst voor intieme relaties en aan het andere uiteinde de vermijding. Hierdoor worden overgangen mogelijk, en daarmee therapeutische beïnvloeding. Wanneer we de gehechtheidsstijlen in categorieën zouden bezien impliceert dit dat je een persoon slechts in één categorie zou willen en/of kunnen indelen. Daarmee doe je een persoon of cliënt geen recht: zo’n classificatie zou te zwartwit zijn en impliceren dat grijswaarden ontbreken – terwijl de therapeutische verandering nu juist begint bij het inhaken op de grijswaarden. Nicolai legt uit hoe er in therapie aan deze verandering gewerkt kan worden. Als zich een ‘onwaarachtig zelf’ heeft ontwikkeld, gaat het erom in de therapie de cliënt(e) alsnog een authentiek zelf te helpen ontwikkelen. Deels kan dit door de eigen emoties en gedachten te leren verdragen, zodat ze als eigen kunnen worden erkend en ervaren.
Le Goff, gezinstherapeut, bespreekt de verschillende gedaanten van parentificatie in systemische zin bezien over generaties. Bij het parentificatieproces zijn volgens hem vaak meerdere generaties betrokken. Le Goff bekijkt de ontwikkeling van het geparentificeerde kind langs twee assen, waarmee hij het ontstaan van de relationele stijl wil verduidelijken. De eerste as heeft aan de ene kant de behoefte aan wederzijdse afhankelijkheid, een zekere verslaving aan de partner, en aan het andere uiteinde de positie van affectieve onthechting die wordt gekenmerkt door hardvochtigheid tegenover de behoeften van de ander. De tweede as verloopt van het volwassen kind dat onophoudelijk zorg opeist die het in het verleden heeft moeten missen naar de zorgende volwassene die al zijn energie steekt in het zorgen voor anderen. Aan de hand van deze twee assen komt Le Goff tot een therapeutisch voorstel. Als eerste zou volgens hem het therapeutische proces gebaseerd moeten zijn op erkenning van de parentificatie door de therapeut. Vervolgens zou in de therapie het ‘onwaarachtig zelf’, het zelf dat zich richtte op de noden van (een van) de ouders, moeten worden aangepakt. In therapie moet er veel aandacht worden besteed aan de eigen wensen, verlangens, gedachten en behoeften van de cliënt(e), opdat deze zijn of haar ‘authentiek zelf’ kan ontwikkelen.
Ik besluit met de bijdrage van psychoanalyticus en psychiater Jan Cambien die een eigenzinnig cultureel perspectief schetst. Hij neemt de lezer mee aan de hand van vijf Joodse Oudtestamentische verhalen, telkens associërend op fragmenten uit een songtekst van Leonard Cohen. Hij laat ons ‘met een verrekijker turen naar parentificatiesituaties’ (p. 172). Het zijn illustrerende verhalen waardoor het schouwspel van parentificatie voor de lezer gaat leven. Zo kleurrijk als Cambien vertelt, zo duidelijk voelbaar is de grauwsluier die over deze geparentificeerde individuen hangt.
Kinet stipte het zijdelings in zijn inleidende bijdrage al aan: onevenredig veel therapeuten komen uit families met belangrijke psychopathologie. Veel therapeuten waren de oudste in het gezin en/of het geparentificeerde kind en hun roeping om te willen zorgen voor de ander kan een resultante van innerlijke conflicten zijn (Winer, 1994). Dan zou je wederom denken dat het fenomeen ook tot iets constructiefs leiden kan. Mocht u zelf onvoldoende aan parentificatie zijn blootgesteld gedurende uw jeugd dan is, om het fenomeen voelbaar te maken, het lezen van de roman ‘Caesarion’ van TommyWieringa (2009) aan te raden. Kinet geeft in zijn proloog een beschrijving van de hoofdpersoon. De roman handelt over het moeizame leven van een geparentificeerde zoon.
Het boek ‘Parentificatie’ is van bijzondere waarde zowel voor beginnende psychotherapeuten, onder wie ikzelf, als voor therapeuten die al vele jaren werkzaam zijn. Het laat ons stilstaan bij de psychodynamiek van parentificatie, niet alleen zoals die speelt bij onze cliënten maar ook bij onszelf.
Literatuur
Winer, R. (1994). Close encounters. A relational view of the therapeutic process. Northvale/New Yersey/Londen: Jason Aronson. |
Wieringa, T. (2009). Caesarion. Amsterdam: De Bezige Bij. |