Mentaliseren als richtsnoer in klinische psychotherapie

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2011
10.1007/s12485-011-0055-9
Mentaliseren als richtsnoer in klinische psychotherapie

JEROEN BAKKER1 HANNEKE DERKS2

(1)  Centrum voor Psychotherapie Pro Persona, 6741 KG, Boslaan 68, Lunteren, The Netherlands
(2)  Centrum voor Psychotherapie Pro Persona, Lunteren, The Netherlands

: 5  2011

Mentalization-based therapy blijkt in een samenhangend behandelmodel voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen (cluster B en C) een bruikbare inspiratiebron om een bestaande psychodynamische (dag)klinische groepsbehandeling om te vormen tot een mentalisatie-bevorderende behandelvorm. Met behoud van de structuur van de behandeling zijn op twee niveaus concrete ingrepen gedaan om deze verandering te bewerkstelligen: op het niveau van behandelaanbod en op het niveau van teamfunctioneren. Door gestructureerd vorm te geven aan expliciete mentaliseermomenten in de behandeling van de cliënten en in het functioneren van het team, wordt de ontwikkeling van het impliciete mentaliseren van zowel de cliënten als het team gestimuleerd. De concrete uitwerking hiervan wordt in dit artikel beschreven.
klinisch psycholoog/psychotherapeut, is werkzaam
psychotherapeut

Inleiding

In het Centrum voor Psychotherapie (CvP) Pro Persona te Lunteren wordt sinds jaar en dag klinische psychotherapie geboden aan cliënten met persoonlijkheidsstoornissen (cluster B en C): drie tot vijf dagen intensieve, multidisciplinaire (dag)klinische groepspsychotherapie in een samenhangend behandelmilieu. Het betreft cliënten met ernstige persoonlijkheidsproble- matiek die op diverse levensterreinen, zoals werk, studie, relaties en sociale contacten zijn vastgelopen. Verstoorde gehechtheidsrelaties in het verleden en heden zijn kenmerkend voor deze populatie. Cliënten bij wie kenmerken van cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond staan (zoals problemen met het controleren van hun impulsen), zijn gebaat bij meer intrapsychische stabiliteit. Deze cliënten wordt een behandeling geboden in het zogenaamde supportieve behandelcluster. Cliënten bij wie kenmerken van cluster C persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond staan (zoals overmatige controle en vermijding van emoties en sociaal contact) zijn vanwege hun vastzittende afweer juist gebaat bij meer druk vanuit de behandeling. Deze cliënten wordt een behandeling in het zogenaamde ontdekkende behandelcluster geboden. Dit artikel gaat over inhoudelijke ontwikkelingen in het behandelmodel van het ontdekkende behandelcluster van het CvP.

De multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen (Brandt-Dominicus & Hilgersom, 2008) onderschrijft het belang van de behandeldosering bij matige en ernstige persoonlijkheidspathologie. Vooral wanneer eerdere behandelstappen (ambulant en ambulant plus) onvoldoende resultaat geven verdient intensivering van de behandeling (zoals dagklinische behandeling) de voorkeur boven verlenging van die minder intensieve behandeling. Bartak (2010) onderzocht welke invloed verschil in behandeldosering had op de effectiviteit van behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Achthonderd cliënten, afkomstig uit zes verschillende behandelcentra en verdeeld over verschillende behandelcondities variërend van ambulant tot (dag)klinisch, werden gedurende drie jaar gevolgd. De algemene conclusie van haar onderzoek is dat behandelingen met een hoge dosering de beste resultaten opleveren. Daarbij bleek kortdurend klinisch (6 maanden) opvallend effectief bij cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen. Wat de behandeleffectiviteit van cluster-B-persoonlijkheidsstoornissen betreft, wijst het onderzoek uit dat klinische behandeling voor deze groep effectief is en dus niet bij voorbaat uitgesloten moet worden.

Nu er meer overeenstemming lijkt te ontstaan over de behandeldosering voor de groep matige en ernstige persoonlijkheidspathologie, is het de vraag of dat ook geldt voor de behandelinhoud. Kenmerkend voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen is de hoeveelheid modellen die gebruikt worden. Er wordt gewerkt vanuit diverse theoretische referentiekaders, zoals Dialectische gedragstherapie, Schema-focused therapy, Transference-focused psychotherapy en Mentalization-based treatment (MBT). Volgens de multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen is het specifieke theoretische kader echter niet zozeer van belang: ‘[E]r is momenteel geen evidentie voorhanden dat het ene theoretische kader superieur is aan het andere.’ (Brandt- Dominicus & Hilgersom, 2008, p. 98) Voor de werkzaamheid van de behandeling is het vooral belangrijk dat ‘de behandelaar kiest voor een coherent en begrijpelijk theoretisch kader en dit consistent toepast’ (p. 98). Deze conclusies waren een van de redenen voor een herbezinning op onze behandeling.

Mentalization-based treatment (MBT) als inspiratiebron

Het behandelmodel van het Centrum voor Psychotherapie is van oudsher gegrondvest op psychodynamisch georiënteerde groepstherapie in combinatie met milieutherapie en systeemtherapie. Het ontdekkende behandelcluster van het CvP heeft in de afgelopen drie jaar een ontwikkeling doorgemaakt, met Mentalization-based treatment (Bateman & Fonagy, 2004) als richtinggevende inspiratiebron. In MBT is de gehechtheidstheorie, en dan vooral de ontwikkeling van het vermogen tot mentaliseren, zowel de basis voor conceptualisatie van de problematiek van de cliënt als het uitgangspunt voor de therapeutische interventies. De focus op dat wat ontwikkeld wordt in de hechtingsrelatie met de opvoeder en zich vastzet in een gehechtheidsstijl die het psychosociale functioneren van de cliënt bepaalt, heeft in een centrum voor klinische psychotherapie een therapeutische logica. Een belangrijke bron van de psychopathologie van de cliënt (zijn gehechtheidsrelaties) wordt in de behandelcontext immers geactualiseerd en daardoor tastbaar en bewerkbaar. De dynamiek in deze gehechtheidsrelaties en de intrapsychische betekenisgeving daarvan dient naar onze mening richtsnoer voor de behandeling te zijn. MBT biedt daarin een kader dat én voortbouwt op een psychodynamische behandeltraditie van het CvP én heroriëntatie op die behandeling mogelijk maakt. Wij hebben daarom methodieken uit MBT en specifiek de bevordering van het mentaliseren als centrale ‘kapstok’ van de behandeling genomen.

Zoals eerder door anderen beschreven (zie bijvoorbeeld Ten Kate & Muller, 2007; Spaans, Veselka, Luyten & Brühring, 2009) hebben ook wij daarmee de indicatiecriteria en behandelmethodiek van het oorspronkelijke MBT-model flink opgerekt. Bij cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen en gemengd B en C-cluster met forse gevoelsafweer blijken net als bij de oorspronkelijke MBT-doelgroep (primair cluster B) grote beperkingen in het mentaliserende vermogen te bestaan, zij het dat de aard ervan verschilt (onder andere meer pseudomentaliseren ter vermijding van affecten). MBT-concepten zijn ook voor deze bredere doelgroep goed bruikbaar. Verder verschilt de behandelsetting van het oorspronkelijke MBT-model: hoewel MBT ontwikkeld is voor een deeltijdbehandeling, werken wij met gecombineerd dagklinischklinische groepen.

Wij stelden ons tot doel de MBT-principes als uitgangspunt te nemen binnen de kaders van de bestaande (dag-)klinisch psychotherapeutische behandelsetting. Onze uitdaging was een zodanige vorm te vinden voor het behandelmodel van het ontdekkende behandelcluster dat de vrij abstracte termen uit de multidisciplinaire richtlijn (coherentie en begrijpelijkheid van het model, consistente toepassing ervan) concreet en toepasbaar zouden worden bij deze bredere doelgroep.


Gehechtheid, mentaliseren en samenhangend behandelen

Mentaliseren is een fundamentele menselijke vaardigheid waarmee iemand het gedrag van zichzelf en anderen zowel impliciet (meer intuïtief) als expliciet (meer bewust reflecterend) interpreteert als betekenisvol en voortkomend uit mentale toestanden zoals verlangens, behoeften, drijfveren en overtuigingen (zie ook Allen, Fonagy & Bateman, 2008). De ontwikkeling van het mentaliserende vermogen van het kind is een van de belangrijkste ontwikkelingstaken die vorm krijgt in de hechtingsrelatie met de ouder.

In de literatuur over gehechtheid (zie onder meer Wallin, 2010) wordt beschreven hoe gehechtheidsgedrag (het contact tussen ouder en kind, tussen cliënt en een ander) de weerslag is van het gehechtheidssysteem van de cliënt. Dit gehechtheidssysteem bestaat uit de innerlijke werkmodellen over zelf en ander, die op hun beurt weer een weerslag zijn van de gehechtheidsrelaties met belangrijke anderen, zowel in het verleden als in het heden. Dus: de moeder die haar kind bevestigt in zijn eigenheid geeft de boodschap: ‘Jij bent goed zoals je bent’. Het kind ontwikkelt een beeld van moeder (‘Mama is lief’) en van zichzelf (via ‘Zij vindt mij oké’ naar ‘Ik ben oké’). Deze innerlijke werkmodellen vormen vervolgens het uitgangspunt in sociale interacties. Het geheel van gehechtheidsgedrag en gehechtheidssysteem van een persoon wordt zijn gehechtheidsstijl genoemd. Bij volwassenen worden in hoofdlijnen de gehechtheidsstijlen veilig, onveilig gereserveerd, onveilig gepreoccupeerd en onveilig gedesorganiseerd onderscheiden.

In een (dag)klinisch psychotherapeutische groepsbehandeling laat de cliënt met een persoonlijkheidsstoornis gewoonlijk binnen enkele weken kraakhelder zien hoe zijn zelfbeeld en relatie met anderen verstoord is geraakt; de gehechtheidsstijl wordt zichtbaar in relatie tot de groep en het team. De cliënt biedt zo een kijkje in de vroegkinderlijke en huidige hechtingservaringen met zijn sociale netwerk. Pijnlijk zichtbaar wordt de deactivatie, de hyperactivatie of een grillige mix van gehechtheidsgedrag. Even pijnlijk is het besef dat dit gehechtheidsgedrag herhaling van oude reactiepatronen uit de directe omgeving oproept. De cliënt die vroeger het buitenbeentje was in zijn gezin van herkomst trekt zich ook nu terug uit de groep. Hij voelt zich aan de zijlijn staan en wordt ook door de groep alleen gelaten. Een andere cliënt zet zijn angst voor afwijzing om in ruzie waardoor groepsleden bang van hem worden. Hij wordt vervolgens door de groep gemeden en ervaart dan juist dat waar hij bang voor was: de groep mag hem niet. Na het gezin van herkomst vroeger bevindt de cliënt zich in een nieuwe hechtingscontext, bestaande uit de groep en het team, waarin hij vergelijkbaar hechtingsgedrag laat zien. Groepsbehandeling in een samenhangend behandelmilieu is dan ook bij uitstek de plaats waar oude hechtingservaringen en de primaire gehechtheidsstijl van de cliënt geactiveerd worden. Vervolgens creëert de context van veilige hechtingsrelaties (groepsleden, de groep als geheel, teamleden) de voorwaarde om de persoonlijkheid weer tot ontwikkeling te laten komen.

Zoals leren mentaliseren een van de belangrijkste vaardigheden is die ontwikkeld wordt in de gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind, is de ontwikkeling van het mentaliserende vermogen van de cliënt een van de kerntaken in de therapeutische relatie. Dat wat de cliënt in de vroegere hechtingsrelaties te kort kwam, kan in de therapeutische context opnieuw gestimuleerd worden. Het begrip ‘mentaliseren’ blijkt zowel de cliënten als het team een handzaam kader te bieden om te begrijpen wat er in de cliënt en tussen de cliënt, zijn groepsleden en de teamleden gebeurt. De gehechtheidsrelaties die de cliënt ter plaatste opbouwt, zijn het materiaal waarmee therapeutisch gewerkt wordt. MBT-methodieken bieden het team de kaders voor de therapeutische interventies.

Ondanks de keuze voor een nieuw richtinggevend behandelmodel en MBT-scholing van het gehele team bleek feitelijke verandering echter geen vanzelfsprekende realiteit. In de wetenschap dat structurele verandering traag verloopt en in de overtuiging dat een aantal fundamentele ingrepen in het behandelproces kan dienen als een vliegwiel voor verandering, hebben wij op twee niveaus concreet ingegrepen: op het niveau van het behandelaanbod en op het niveau van het teamfunctioneren. Wij zullen ons beperken tot een toelichting op deze twee ingrepen in de behandeling en verwijzen voor specifieke informatie over het MBT-model naar Allen en anderen (2008) en Bateman & Fonagy (2004).


Vliegwiel van verandering: een mentaliserend behandelaanbod
Een mentaliserende behandelcontext

Het doel van leren mentaliseren in klinische psychotherapie is in essentie niet anders dan bij de MBT die Bateman en Fonagy hebben ontwikkeld: bevordering van het mentaliserende vermogen van cliënten met als doel een coherenter zelf, een verbeterde affectregulatie en toegenomen intimiteit en flexibiliteit in contact met anderen.

Het behandelaanbod in klinische psychotherapie bestaat uit gestructureerde en niet-gestructureerde therapietijd. Wij bieden gestructureerde therapietijd in de vorm van een scala van verbale en non-verbale therapievormen. Verder zijn er, afhankelijk van de therapiefase, fasegerichte behandelvormen (bijvoorbeeld in de beginfase een mentaliseertraining en in de eindfase maatschappelijke oriëntatie). De ongestructureerde therapietijd bestaat uit de tijd tussen de therapieën, waarin cliënten bijvoorbeeld wandelen en plezier maken maar ook allerlei huishoudelijke taken in de leefgemeenschap uitvoeren (zoals koken en corvee). De behandelsetting biedt de cliënten zo een ruim speelveld met contacten en mentaliseermogelijkheden.

Mentaliseertraining en mentaliseerkaarten

In MBT wordt onderscheid gemaakt tussen impliciet en expliciet mentaliseren. Impliciet mentaliseren is het intuïtieve, reflexmatige reageren op basis waarvan mensen in staat zijn bijna automatisch op bijvoorbeeld een bedreigende gelaatsuitdrukking te reageren. In het impliciete mentaliseren liggen ervaringen uit de ontwikkelingsgeschiedenis van de cliënt besloten. In psychotherapie probeert de psychotherapeut belemmerende impliciete mentalisering van de cliënt bewust en dus expliciet te maken en vervolgens te bewerken.

Expliciet mentaliseren is het bewuste, reflectieve reageren waardoor we bijvoorbeeld in staat zijn keuzes te maken en flexibel te zijn. Expliciet mentaliseren is het middel om verandering in het impliciete mentaliseren mogelijk te maken. Impliciet en expliciet mentaliseren beïnvloeden elkaar dus wederzijds, maar expliciet mentaliseren verloopt via het bewustzijn en is daarom de aangewezen toegang voor zowel de cliënt als de therapeut.

Geïnspireerd door wat Allen en anderen (2008) psycho-educatie over mentaliseren noemen en Bateman & Fonagy (2007) een ‘expliciete-mentalisatiegroep’, hebben we op het CvP een training in expliciet mentaliseren opgezet. Alle cliënten van het behandelcluster nemen de eerste twee maanden van hun behandeling wekelijks anderhalf uur deel aan deze halfopen groep. De groepsgrootte varieert van minimaal zes tot maximaal twaalf cliënten. De training heeft een aantal doelen: informeren, ervarend leren en ‘afkijken’.

Informeren Cliënten krijgen in de training basale uitleg over hoe mentaliseren zich als psychologische vaardigheid ontwikkelt in de interactie met hechtingsfiguren. We bespreken hoe deze hechtingsfiguren idealiter de spiegel zijn van de binnenwereld van het kind. We leggen uit hoe stemgeluid en gezichtsuitdrukkingen van het kind door de ouder worden beantwoord, zowel verbaal als non-verbaal. Langzaam verkent het kind via de spiegelende ouder zijn eigen binnenwereld. Lichamelijke sensaties en doelgericht gedrag krijgen betekenis door de verbaliserende ouder. Uiteindelijk is het kind in staat zijn affecten woorden te geven en wordt regulering van die affecten mogelijk.

Ook bespreken we hoe het proces van spiegelen tussen kind en hechtingsfiguur verstoord kan raken, bijvoorbeeld wanneer de ouder zo ‘vol’ is van eigen emoties dat adequate spiegeling slechts beperkt mogelijk is. Vervolgens geven we uitleg over wat mentaliseren is aan de hand van de kerndefinitie: ‘jezelf van buitenaf en de ander van binnenuit begrijpen’. Ook al lijkt dit een nogal theoretisch onderdeel van de training, cliënten worden steeds opnieuw persoonlijk geraakt, enthousiast en leergierig. Mentaliseren begrijpen blijkt bij onze cliëntenpopulatie mentaliseren leren te bevorderen.

Anne is moeder van twee kinderen. Als die boos op haar zijn, wordt ze bang dat ze een slechte moeder is. Haar reactie op de kinderen is dan kortaf en kribbig: ze wil dat hun boosheid zo snel mogelijk stopt. De week na de psycho- educatie over mentaliseren vertelde ze aan de groep hoe de informatie over mentaliseren haar had geholpen in haar gezin. Ze was zich ervan bewust geworden welke angst in haar geraakt werd en kon zich vervolgens verplaatsen in het kind dat boos was: wat is er eigenlijk met je aan de hand en wat heb je nodig? Ze had het gevoel dat ze haar kind voor het eerst sinds lange tijd écht kon troosten. Met de groep staan we stil bij de binnen- wereld van zowel Anne als haar kind. De meelevende en waarderende reacties van de groep relativeren bovendien haar gevoel een slechte moeder te zijn.

De algemene informatie over mentaliseren is in een informatiefolder beschikbaar voor de cliënten. Een bijkomend effect van het psycho-educatieve onderdeel van de mentaliseertraining is dat de cliënt een soort verbintenis met de op mentaliseren gebaseerde behandelvorm aangaat. Door mentaliseren te begrijpen neemt ook de begrijpelijkheid van het behandelmodel toe.

Ervarend leren: oefeningen en mentaliseerkaarten Mentaliseren is een menselijke vaardigheid die wel aanwezig is maar bij cliënten vaak onvoldoende ontwikkeld of inzetbaar is op de momenten dat ze deze vaardigheid nodig hebben. In de training oefenen de cliënten expliciet mentaliseren als vaardigheid. Doordat het expliciete mentaliseren wordt versterkt, kan het vermogen tot impliciet mentaliseren groeien. We gebruiken in de training wel eens de metafoor van het fietsen: iedereen kan fietsen maar niet iedereen heeft het goed genoeg geleerd. Leren fietsen vergt oefening en bewustzijn, en uiteindelijk wordt het een vanzelfsprekende vaardigheid die op de momenten dat het gevaarlijk wordt op de weg, het hardste nodig is.

Cliënten trainen het mentaliseren met een scala aan verbale en non-verbale oefeningen en speciaal ontwikkelde ‘mentaliseerkaarten’ (die hieronder worden besproken). Ervaringen van de cliënten zijn zo veel mogelijk het aanknopingspunt. We streven ernaar om mentaliseren te trainen onder condities die vergelijkbaar zijn met de ideale condities waarin zich het vroegkinderlijke mentaliseren heeft ontwikkeld, namelijk in een voldoende speelse en flexibele omgeving. Dit uitgangspunt heeft invloed gehad op hoe de training gegeven wordt: naast inhoud is vorm minstens zo belangrijk.

Een van de cliënten begint de bijeenkomst met een dierbaar voorwerp dat hij heeft meegenomen. De groep stelt vragen en de cliënt vertelt. De groep mentaliseert over de betekenis van dit voorwerp voor deze cliënt en de cliënt mentaliseert over zichzelf. Na de psycho-educatie over mentaliseren werken we een thema uit. Die thema’s gaan over allerlei aspecten uit het dagelijkse leven van cliënten: emotionele klachten, zoals angst, somberheid, boosheid. Of motieven van zichzelf en anderen, zoals bijvoorbeeld een reactie van een ander leren begrijpen die je eerst niet snapte. Nog een ander voorbeeld: als jou leven een boek zou zijn – zo vragen wij aan cliënten – wat is dan de titel van dat boek? Vervolgens gaan de cliënten onderling in gesprek met als opdracht de betekenis van de boektitel te begrijpen door zich in te leven in het verhaal achter de titel.

De therapeuten spelen flexibel in op wat in deze beginnersgroep leeft. Bijna alle cliënten herkennen bijvoorbeeld gevoelens van angst en onzekerheid als ze met de behandeling beginnen, maar de individuele beleving daarvan is uiteraard verschillend. We vragen de cliënten deze beleving bij elkaar te verhelderen: met welke emotie begin jij deze behandeling; waar merk je dat aan; hoe denk je dan over jezelf en over anderen; wat voor invloed heeft dat op je contact met anderen; wat denk je dat anderen beleven in het contact met jou, enzovoort. Elkaar bevragen helpt elke cliënt zijn eigen emotie te onderzoeken vanuit het perspectief van ik, ander en de relatie met de ander.

We wisselen meer verbale oefeningen af met meer non-verbale oefeningen. Een voorbeeld van een non-verbale oefening is het ‘levend beeldhouwen van je emotie’. Wij vragen een cliënt zich een voorstelling te maken van hoe hij een voor hem typerende emotie non-verbaal kan uitbeelden. Vervolgens ‘beeldhouwt’ hij het lichaam van een ander groepslid woordeloos tot de bedoelde expressie. De emotie die het groepslid uitbeeldt, vormt de basis voor de mentaliserende vragen. Het groepslid en de groep vertellen over wat ze bij deze non-verbale lichaamshouding ervaren en de cliënt vertelt over zijn beleving. Het gesprek stimuleert inleving in zichzelf of de ander, wisseling van perspectief, vragen stellen of juist zelf antwoorden geven. De bijdrage van de groepsleden is minstens zo belangrijk als de inbreng van de psychotherapeuten en een actieve uitwisseling is meestal het gevolg.

Een andere non-verbale oefening is ‘een hand geven’. Cliënten gaan in tweetallen staan en krijgen de instructie ‘Geef elkaar een hand……en houd die vast’. De psychotherapeut vraagt de cliënten intussen stil te staan bij wat ze bij zichzelf en bij de ander waarnemen. Na een minuut of twee vraagt hij aan hen om elkaar los te laten en te bespreken wat ieder bij zichzelf en de ander waarnam. De verschillende ervaringen worden vervolgens in de groep gedeeld.

Mentaliseerkaarten zijn een hulpmiddel dat het speelse element van leren mentaliseren nog meer benadrukt. In de aantrekkelijk vormgegeven kaarten worden de cliënten uitgedaagd alleen, samen met een groepslid of met de hele groep allerlei mentaliserende oefeningen te doen: uitwisselen wat ze beleven bij foto’s uit de actualiteit, een schilderij, een gedicht, muziek of Youtube- filmpjes. In figuur 1 is een voorbeeld afgebeeld: de mentaliseerkaart instrueert de groep een innerlijk dilemma van een cliënt uit te beelden. Een andere mentaliseerkaart geeft de groep de opdracht om de toekomst van een van de cliënten actief te gaan ‘dromen’: van de medecliënten wordt gevraagd zich te verplaatsen in de talenten en mogelijkheden van één cliënt, waarbij gedacht en gefantaseerd wordt over diens beroepskeuze, relaties, hobby’s enzovoort. Cliënten kunnen de mentaliseerkaarten ook in de loop van de gehele behandeling individueel of samen met anderen gebruiken. Zo blijft het trainen van mentaliseren, naast de mentalisatie-bevorderende therapieën, een essentieel onderdeel van de gehele behandeling uitmaken.

‘Afkijken’ Eerder betoogden wij al hoezeer de (dag)klinische leef- en behandelomgeving een bron van mentaliseermogelijkheden biedt. Doordat de training groepsgericht is, kunnen wij maximaal gebruik maken van de kracht van de groep: het is leren met, maar vooral aan en van elkaar. Steun en stimulans bevorderen de beleefde verbondenheid. Tegelijkertijd bevordert differentiatie tussen de groepsleden differentiatie van de innerlijke belevingswereld van het individuele groepslid. De actiegerichtheid van de training maakt het mogelijk dat cliënten niet alleen leren door te doen maar ook door te kijken, zowel naar elkaar als naar de groepstherapeuten. Door constant van perspectief (ik, ander en relatie tussen ik en ander) te wisselen ervaren cliënten welk effect welke vragen hebben en is er experimenteerruimte waarin uitgeprobeerd en ‘afgekeken’ wordt.

MediaObjects/12485_2011_55_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1 Voorbeeld van een mentaliseerkaart (voor- en achterkant)

Van de begeleidende psychotherapeuten wordt een specifieke mentaliserende houding verwacht, waarbij een mentalisatie-bevorderende houding aangevuld wordt met een aantal trainerskwaliteiten. Een combinatie van de grondhouding ‘niet weten maar wel graag willen ontdekken’ en consequent de groep bij het proces betrekken vormt de basis voor deze mentaliserende houding in de groep (zie voor verdere uitwerking Delfstra & Peeters, 2011). Didactische ‘handigheid’, flexibiliteit, humor en relatieve transparantie ondersteunen de sfeer van leergierigheid en speelsheid die ideaal is voor de training. De mentaliserende manier waarop de therapeuten de oefeningen geven, is dus minstens zo belangrijk als de oefening op zichzelf.

Nadat zijn team de begeleidende psychotherapeut op zijn verjaardag iets te luidruchtig had toegezongen, wisten de cliënten wat er gaande was en werd hij nogmaals toegezongen bij de start van de mentaliseertraining, nu door de cliënten. Het was aanleiding voor een uitwisseling waarin gementaliseerd werd over de binnenwereld van de betreffende psychotherapeut en de verschillende groepsleden, waarna vervolgens ook uitgesproken en gehoord kon worden wat er werkelijk beleefd was. De psychotherapeut was bereid zijn gevoelens van onhandigheid en ongemak te benoemen. Door als begeleidende psychotherapeut zichtbaar te zijn zonder al te persoonlijk te worden bleek hij een stimulerende werking op de uitwisseling in de groep te hebben.


Vliegwiel van verandering: het mentaliserende team
Mentaliseren bewaken in het team

De kracht van klinische psychotherapie is het aanbod van diverse verbale en non-verbale therapievormen binnen de kaders van een samenhangend behandelmilieu. De kunst voor het team is om de behandelvisie in de verschillende therapieën te integreren en tegelijkertijd de eigenheid van de therapiesoorten en teamleden tot hun recht te laten komen. Zo krijgt de bewegingstherapeut in een balspel andere informatie over hoe een cliënt op een conflict met een medecliënt reageert dan de sociotherapeut die met die cliënt aan de lunchtafel zit. De verschillende perspectieven van de therapeuten op de cliënt helpen het team te mentaliseren over de cliënt.

Het is voor de therapeuten zelf echter niet vanzelfsprekend dat zij hun mentaliserende vermogen behouden. Dit vermogen wordt, net als bij cliënten, in de emotioneel geladen psychotherapeutische context op de proef gesteld. Denk aan de therapeut die vooral met zijn eigen angstgevoelens bezig is, nadat een cliënt uit zijn stoel opgesprongen is en woedend de ruimte heeft verlaten. Of aan de therapeut wier gedachten afdwalen in een slaapverwekkend traag verlopende groepstherapiesessie. Verlies van het mentaliserende vermogen van therapeuten lijkt eerder regel dan uitzondering. In het dagelijkse werk laten therapeuten stagnaties in hun mentaliserende vermogen meestal bijna terloops zien. Kenmerkende signalen zijn bijvoorbeeld: langdradige uitweidingen over een cliënt, toenemende irritatie, afdwalen, gevangen raken in vaststaande ideeën over een cliënt, actie ondernemen waar verkenning nog nodig is of menen ‘zeker te weten wat een cliënt dacht of voelde’.

Inherent aan multidisciplinaire psychotherapie is ook dat wij mentaliseren over de collega’s met wie we samenwerken. Met een onderzoekende en onbevangen houding van perspectief kunnen wisselen (ikzelf,mijn collega en het team als geheel) is doorslaggevend voor behoud van het mentaliserende vermogen van het team. Het zal duidelijk zijn: de mentaliserende capaciteiten van het team zijn essentieel voor de samenhang in het team en staan tegelijkertijd voortdurend onder druk. Structurele aandacht voor het mentaliserende vermogen van het team is dan ook noodzakelijk.

Teammentaliseertijd
Op onze afdeling hebben we behandelevaluaties en beleidsoverleg gescheiden van de momenten waarop we mentaliseren over de cliënten en het team. De invoering van ‘teammentaliseertijd’ bleek bepalend voor de ontwikkeling van een mentaliserende houding van het team. Alle therapeuten uit de verschillende disciplines nemen hieraan deel, een paar keer per jaar aangevuld met een externe MBT-geschoolde supervisor. We beschouwen de teammentaliseertijd als een vorm van intervisie met als doel:
– 
een mentaliserende therapeutische grondhouding in het team te bevorderen en te bewaken;
– 
stagnaties in mentaliseren van therapeuten te doorbreken.

De teammentaliseertijd heeft een min of meer vast stramien. Alle therapeuten komen meerdere keren per week op vaste tijden bij elkaar, met een voorzitter als tijd- en procesbewaker. De voorzitter exploreert de behoeften van het team. Het team kan zich mentaliserend richten op de cliëntengroep als geheel of op individuele vragen van de therapeuten over de samenwerking met cliënten. Wanneer wij ons als team richten op de cliëntengroep als geheel doen we dat via de vraag: ‘Hoe denk je dat de cliëntengroep ons als team beleeft?’ Vervolgens verplaatsen wij ons in de cliëntengroep en stellen ons zelf allerlei vragen: wordt het team bijvoorbeeld als voldoende veilig, betrokken of consequent beleefd?Waar merken de cliënten dat aan? Hoe begrijpen wij dat bijvoorbeeld gevoelens van onveiligheid op dit moment onder de cliënten leven?Wat hebben ze van ons nodig? Bieden wij dat ook?

We richten ons op één therapeut naar aanleiding van een individuele vraag van deze therapeut of als reactie op signalen van collega’s dat het mentaliserende vermogen van deze therapeut onder druk lijkt te staan. Net als bij cliënten is het van belang om van de therapeut toestemming te krijgen om hem te bevragen. Vervolgens onderzoekt de therapeut samen met het team waar zijn vermogen tot mentaliseren in de verdrukking raakte. Een helpende vraag is vaak: ‘Wat maakt dat je denkt dat je stopte met mentaliseren?’. De vragen van het team nodigen de therapeut zelf uit om te reflecteren over de interactie met bijvoorbeeld een cliënt of met een cotherapeut. Het team reageert op de therapeut die centraal staat, waardoor iedereen wordt aangezet tot expliciet mentaliseren. We passen verschillende MBT-interventies in aangepaste vorm toe op het team: validering, verheldering, stop en sta stil- en stop en spoel terug-interventies en het mentaliseren van de tegenoverdracht.

Het team zit tijdens de teammentaliseertijd bij elkaar en psychotherapeut T zucht. Ze komt net de psychotherapiesessie uit en voelt zich leeg. Ze vertelt dat ze zich ontmoedigd voelde in de sessie en langzaam stilviel, wat ze niet goed begrijpt van zichzelf. ‘Wat gebeurde er precies?’ is de eerste vraag die ze krijgt als ze zegt dat ze er graag met het team naar wil kijken. Ze vertelt dat groepslid V in de sessie vertelde over zijn plannen om zijn studie op te pakken. Collega’s vragen aan T wanneer de ontmoediging precies ontstond. Ze aarzelt en zegt wat weifelend ‘gek genoeg voelde ik me net blij voor V, waardoor ik hem een compliment gaf voor zijn voortvarende manier van contact leggen met school’. Na doorvragen vertelt ze hoe V vervolgens zonder in te gaan op haar compliment uitgebreid de paniekklachten beschreef die hij had bij de schooldecaan. Op de vraag wat er vervolgens gebeurde, antwoordt T dat verkenning van de angstklachten weinig opleverde in de groep. V vertelde dat het hem nooit gaat lukken weer op school aan te haken. Ook de aandacht van groepsgenoten voor zijn verhaal en hun bewondering voor hem gingen langs hem heen. In de laatste minuut van de sessie zegt V: ‘Het kan wel zijn dat anderen vertrouwen in me hebben, maar zo voelt het nu eenmaal niet voor mij’.

Een collega verzucht: ‘V maakt alles stuk in de eindfase van zijn behandeling, hij is ook al een aantal dagen achtereen ’s ochtends te laat en heeft zijn werkpunten voor deze week niet ingeleverd’. Ik voel me buiten spel gezet door V, antwoordt T op een vraag van een teamlid over hoe ze V’s uitspraken beleeft. Een collega vraagt T hoe ze denkt dat V het compliment begrepen zou kunnen hebben. Misschien is hij bang om uiteindelijk tegen te vallen, niet te kunnen voldoen aan het vertrouwen dat ik in hem heb, peinst T.

Het helpt ons om ervan uit te gaan dat ook een team gevangen kan raken door wat in de MBT prementaliserende modi genoemd worden: manieren van denken, doen en voelen die in ontwikkelingstermen aan het mentaliserende vermogen voorafgaan. In de ‘psychische-equivalentiemodus’ bijvoorbeeld vallen innerlijke belevingswereld, het eigen voelen en denken en de beleving van de buitenwereld samen (‘Wat ik denk, dat is zo’). Psychische equivalentie in een team kan bijvoorbeeld zichtbaar worden wanneer therapeuten het vertrouwen verliezen in de mogelijkheden tot verandering van een cliënt. Stel dat psychotherapeute T na bovengenoemde sessie in een behandelbespreking over V zegt: ‘Hij is niet gemotiveerd en leeft zo zijn agressie uit. Hij wil alles stuk maken en moet hij strikter aangepakt worden. Misschien wel met ontslag’. De beleving van de therapeut valt dan samen met die van de cliënt en wordt direct in actie omgezet. Voor het perspectief van V is weinig ruimte meer en het risico is groot dat zijn wanhoop over het uitblijven van verandering wordt versterkt. Het is de taak van de psychotherapeute haar mentaliserende vermogen te herstellen. Het team kan haar daar in de teammentaliseertijd bij helpen. Door met het team haar eigen gevoel van moedeloosheid in reactie op V beter te begrijpen creëert ze weer ruimte voor mentaliseren over V. Ze kan dan, zonder in afkeuring te vervallen, weer vragen naar wat er in hem gebeurt als hij te laat binnenkomt. Of ze kan eens wat uitgebreider stilstaan bij wat het voor hem betekent dat anderen vertrouwen in hem hebben.

Wij hebben de ervaring dat de teammentaliseertijd op verschillende manieren een positieve uitwerking heeft. Winst voor de cliënten is dat de draagkracht van het team groter is geworden. Doordat we ons richten op het mentaliserende proces van de cliënt treden we minder snel handelend op. Met de cliënte die in sessies voortdurend enkele minuten te laat binnenkomt, wordt in de groep bijvoorbeeld besproken hoe we dat van haar moeten begrijpen. Te laat komen bleek voor haar een manier om haar ambivalentie tegenover de behandeling zichtbaar te maken. De aandacht van de groep en het team gaat vervolgens naar deze ambivalentie, terwijl tegelijkertijd duidelijk blijft dat het doel van het gesprek is dat cliënte wél op tijd gaat komen. Het begrijpende vermogen en de frustratietolerantie van de therapeuten neemt toe door onderling de verschillende mentaliserende perspectieven op problematisch gedrag van de cliënt uit te wisselen. De therapeuten zijn zodoende flexibeler in hun reacties naar de cliënt. Op zijn beurt zal de cliënt meer emoties kunnen verdragen doordat hij ervaart dat de therapeuten deze emoties aankunnen.

Voor de therapeuten werkt de teammentaliseertijd steunend. Weten dat je met je emotionele reacties op de cliënt terug kan vallen op de mentaliserende hulp van het team versterkt je veerkracht. Dit vergroot de therapeutische mogelijkheden naar de cliënten toe en versterkt de cohesie in het team. Verder komen de therapeutische technieken waarmee mentaliseren wordt bevorderd elke keer weer aan de orde. Dat houdt het team scherp, lerend en bewust van de ‘niet-wetende’ basishouding in contact met cliënten en met elkaar.


Discussie

In de inleiding van dit artikel schreven wij dat de werkzaamheid van een behandeling volgens de richtlijn persoonlijkheidsstoornissen vooral bepaald wordt door de keuze voor een ‘coherent en begrijpelijk theoretisch kader’, dat ‘consequent’ toegepast wordt door het behandelteam (Brandt-Dominicus & Hilgersom, 2008, p. 98). Het is de vraag in hoeverre wij met de in dit artikel beschreven ingrepen in het behandelaanbod en het teamfunctioneren voldoen aan deze criteria. Cliënten waarderen het nieuwe behandelaanbod zeer. Zowel de psycho-educatie als de oefeningen en mentaliseerkaarten maken ons behandelmodel begrijpelijker voor de cliënten. Daarnaast is het team in toenemende mate tevreden over mentaliseren als kapstok van de behandeling. De methodiek biedt meer samenhang en nieuwe behandelperspectieven in de bestaande klinisch-psychotherapeutische behandelsetting. ‘Coherentie’ en ‘begrijpelijkheid’ van het theoretische kader in ons behandelcluster lijken door de beschreven ingrepen te zijn toegenomen. In de ‘consequente toepassing’ van dit theoretische kader worden de kanttekeningen bij de implementatie zichtbaar: ondanks MBT-scholing en de in dit artikel beschreven ontwikkelingen blijven er verschillen tussen de teamleden in hoe mentaliserend ze werken.

Hutsebaut en anderen (2011) beschrijven de implementatieproblemen op macro-, meso en microniveau bij de invoering van een MBT-behandelmodel voor persoonlijkheidsgestoorde adolescenten. Hun analyse hielp ons onze eigen ontwikkeling kritisch te beschouwen. Zij adviseren om bij een nieuw behandelprogramma te beginnen met gericht geselecteerde medewerkers en een nieuwe groep cliënten, in plaats van een bestaand programma om te vormen. Op macroniveau (de organisatorische inbedding van het behandelprogramma) bood het management van onze instelling ruimte voor inhoudelijke ontwikkeling, maar was de doelgroep (cluster-B- en C-persoonlijkheidsstoornissen) en de setting (gecombineerd klinisch-dagklinische groepen) een vaststaand gegeven. We hebben ons daardoor op het gebied van de behandelintegriteit mogelijk in een lastig parket gemanoeuvreerd door niet een totaal nieuw behandelmodel (MBT) te implementeren, maar een vaardigheid (mentaliseren) als leidend principe te nemen. Tegelijkertijd hadden we ook niet de pretentie een pure MBT-behandeling op te zetten: wij bieden mentalisatie- bevorderende klinische psychotherapie voor persoonlijkheidsstoornissen.

Op mesoniveau (functioneren van het behandelteam) hebben vooral de onduidelijkheden over de toepassing van MBT-concepten in klinische psychotherapie tot interessante discussies geleid. Een ervan is dat een deel van onze cliëntenpopulatie voldoende druk nodig heeft om te kunnen mentaliseren. Bij de oorspronkelijke MBT-populatie moet de door de cliënt beleefde innerlijke spanning laag genoeg zijn om mentaliseren mogelijk te maken. Bij onze doelgroep moet die spanning juist hoog genoeg zijn om mentaliseren mogelijk te maken. De uitdaging voor het team is daar vorm aan te geven. Een ander zich herhalend discussiepunt is de zoektocht naar een evenwicht tussen begrijpen en beheersen. De psychotherapeuten zijn vanuit MBT-concepten geneigd het gedrag van de cliënt meer te begrijpen en vinden dat de sociotherapeuten dat ook moeten doen. De sociotherapeuten worden geconfronteerd met de dagelijkse realiteit – waarin bijvoorbeeld regels en afspraken niet nageleefd worden – en zijn geneigd het gedrag van de cliënt meer te beheersen. Zij op hun beurt vinden dat de psychotherapeuten dat ook moeten doen. Het helpt als we ons realiseren dat deze vaardigheden elkaar aanvullen in plaats van tegenwerken. De teammentaliseertijd heeft een belangrijke functie in het begrijpen van elkaars beweegredenen en dit begrip verstrekt de samenhang van het team.

Op microniveau (vertrouwdheid met het model) blijft er een spanningsveld aanwezig tussen een psychodynamische behandeltraditie van duiding door de therapeut en een basishouding van niet-weten. Structureel vormgeven aan supervisie en training van het team is naar onze mening noodzakelijk.

Behandelintegriteit gaat over de vraag in welke mate de teamleden trouw zijn aan het model dat ze zeggen te hanteren. Als het behandelmodel nog in ontwikkeling is, kan de behandelintegriteit moeilijk gemeten worden. De in dit artikel beschreven veranderingen passen in de ontwikkeling van een behandelmodel voor mentalisatie-bevorderende klinische psychotherapie. De uitwerking van het model en de vraag of we ook doen wat we denken te doen, blijven steeds in het centrum van onze aandacht.


Literatuur

Allen, J.G., Fonagy, P.& Bateman, A.W. (2008). Mentaliseren in de klinische praktijk. Amsterdam: Nieuwezijds.
 
Bartak, A. (2010). On effectiveness of psychotherapy in personality disorders. Proefschrift Universiteit van Amsterdam.
 
Bateman, A.& Fonagy, P. (2004). Psychotherapy for borderline personality disorder. Mentalisationbased treatment. Oxford: University Press.
 
Bateman, A.& Fonagy, P. (2007). Mentaliseren bij de borderline persoonlijkheidsstoornis. Praktische gids voor hulpverleners in de GGZ. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
SpringerLink
 
Brandt-Dominicus, J.C.& Hilgersom, J.M. (red.) (2008). Multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen. Utrecht: Trimbos Instituut.
 
Delfstra, G. & Peeters, G. (2011). Mentalisatie-bevorderende therapie (MBT) in de groep. Samen ontdekken hoe de geest werkt. Tijdschrift voor Psychotherapie, 37, 5–17.
SpringerLink
 
Hutsebaut, J., Bales, D., Kavelaars, M., Gerwen, J. van, Busschbach, J. van & Verheul, R. (2011). Implementatie van een behandelmodel voor persoonlijkheidsgestoorde adolescenten. Tijdschrift voor Psychotherapie, 37, 162–175.
 
Kate, C.A. ten & Muller, N. (2007). Mentaliseren leren om te kunnen rouwen. Tijdschrift voor Psychotherapie, 33, 319–332.
 
Spaans, J.A., Veselka, L., Luyten, P. & Brühring, M.E.F. (2009). Lichamelijke aspecten van mentalisatie; therapeutische focus bij ernstige onverklaarde lichamelijke klachten. Tijdschrift voor psychiatrie, 51, 239–248.
PubMed ChemPort
 
Wallin, D. J. (2010). Gehechtheid in psychotherapie. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.
 
Naar boven