Bij mijn vuurdoop als zelfstandig ondernemer in de psychotherapie, gebruikte ik dit handboek niet, al wist ik van het bestaan ervan. Ik wilde op eigen kracht, zonder sturing van buitenaf, en dus zonder dit boek, ZZP’er (zelfstandige zonder personeel) worden. Het is een leerzaam proces geweest, maar ook een onrustige en chaotische periode. Wellicht had ikmijn proces als veel rustiger kunnen ervaren, wanneer ik dit boek als leidraad had gebruikt? Stel je voor dat ik bij het opzetten van mijn eigen psychotherapiepraktijk wezenlijke stappen over het hoofd had gezien? Auteur Dick Bouman is klinisch psycholoog en psychotherapeut en werkt in zijn eigen praktijk. In het Dankwoord lees ik dat het schrijven van dit boek voor hem de afsluiting is van een periode waarin hij als bestuurder van de NVVP actief was.
‘De ondernemende psychotherapeut’ is geschreven omdat de groep psychotherapeuten die zelfstandig wil werken, alsook de vraag naar psychische hulpverlening de afgelopen tien jaar, is gegroeid. Daarnaast biedt de actualiteit van het zorgstelsel (acht sessies eerstelijnszorg en onbeperkte tweedelijnszorg in de basisverzekering) de psychotherapeut nu een goedemogelijkheid tot zelfstandig ondernemerschap. Het kalme beeld van een ligstoel op de voorkant van het boek contrasteertmet de actiegerichte sfeer waarin de auteur zijn inleiding begint. ‘Doen!’, zegt hij tegen therapeuten die erover denken een eigen praktijk te beginnen, omdat ‘het leuk is omvoor jezelf te werken, een eigen verantwoordelijkheid te hebben en de kwaliteit van je werk in eigen hand te hebben.’ De auteur hoopt deze therapeuten te inspireren, hen van antwoorden te voorzien op praktische vragen en hen op die manier over de drempel omeen eigen praktijk te beginnen, heen te helpen. Reeds zelfstandig gevestigden kunnen volgens hem aan de hand van dit boek hun praktijkvoering toetsen, en nieuwe ideeën opdoen. De doelgroep bestaat uit alle academisch gevormde BIGgeregistreerde professionals in de eerste en tweedelijn.
Het boek telt negen hoofdstukken, voorafgegaan door een inleiding. In de inleiding weidt de auteur uit over schaalvergroting, bureaucratisering en marktwerking in de GGZ. De therapeut die zelf inhoud en vorm wil kunnen geven aan het therapeutische contact wordt in de huidige context van het zorgstelsel al gauw gedreven in de richting van zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandig ondernemerschap is wat het Nederlandse zorgstelsel tegenwoordig wil stimuleren.
Het eerste hoofdstuk gaat over de vraag en het aanbod van psychische hulpverlening, de problemen van de samenstelling van de beroepsgroep en over de achtergronden van het huidige zorgstelsel. Psychotherapeuten zijn goed af met de volledige vergoeding van tweedelijnszorg in het basispakket, maar zijmoeten rekening houden met wijzigingen die het parlement kan doorvoeren. Het parlement bepaalt immers de inhoud van het basispakket. Daarnaast maakt de positie die nu is verworven binnen de verzekerde zorg de therapeut en het vak kwetsbaar voor inkapseling in denk- en benaderingswijzen die veel therapeuten als wezensvreemd en soms strijdig met de beroepsidentiteit ervaren: het medisch-psychiatrisch denken, decontextualisering van het individu en de sterke nadruk op direct meetbare resultaten en kortetermijnrendement.
De psychotherapeut-als-ondernemer wordt in het tweede hoofdstuk onder de loep genomen. Aan psychotherapeuten worden vaak eigenschappen toegeschreven die je archetypisch vrouwelijk zou kunnen noemen (onder andere: empathie, sensitiviteit, vermogen tot introspectie). De eigenschappen waarover ondernemers lijken temoeten beschikken, zou je archetypisch mannelijk kunnen noemen (onder andere: bereidheid om risico’s te nemen, gerichtheid op de buitenwereld). De auteur haalt Lynn Grodzki (2000) aan wanneer hij de belangrijkste kenmerken waarover een succesvolle ondernemermoet beschikken, benoemt: bij problemen zowel optimistisch als pragmatisch zijn, durven vertrouwen op zichzelf en op anderen, vasthoudend kunnen zijn alsook kunnen doorzetten, uit kunnen gaan van overvloed in plaats van schaarste en durven kijken naar waar voordeel te behalen valt. Bovenal moet de ondernemer kalm en enthousiast blijven. Therapeuten die deze kenmerken niet bezitten, zouden zich deze eigen moeten maken of zich erinmoeten laten ondersteunen. De suggestie van Bouman omeen cirkel van experts te formeren en deze de therapeut, zes keren, te laten adviseren over de ontwikkeling van de praktijk, lijkt mij niet realistisch. Het zal voor menig psychotherapeut moeilijk zijn om een groep samen te stellen die bestaat uit collega’s, een jurist, een managementconsultant, een financiële en een administratieve expert. Vervolgens is het de vraag of deze mensen de tijd vrij kunnenmaken en voldoende op de hoogte zijn van de psychotherapie en het spanningsveld van cliënt, therapeut en zorgverzekeraars omde ondernemende psychotherapeut in kwestie te kunnen ondersteunen.
Wanneer de termen ‘ZZP’er’, ‘VAR’ en ‘freelancen’ vallen, wordt de lezer verwezen naar andere handboeken en naar de website van de Kamer van Koophandel. De auteur stelt dat freelancen voor psychotherapeuten niet zo vaak aan de orde is. Uit eigen ervaring weet ik dat freelancewerk (uitgevoerd in de praktijk van collega’s) juist voor beginnende ZZP’ers uitkomst kan bieden. Zij kunnen namelijk, door maandelijks te factureren aan de praktijkhouders waar zij (in deeltijd, op freelancebasis) hun vak uitoefenen, de periode van de uitgestelde DBCbetaling die zijmoeten doorstaan in hun eigen praktijk, overbruggen. Dat de auteur informatie over een dergelijke constructie laat liggen, is een gemiste kans. Het hoofdstuk eindigt met een noodzakelijke en heldere tekst over het inschrijven van de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, over rechtsvormen en over huisvestingszaken.
De hoofdstukken 3, 4 en 5 (wat heb je te bieden, hoe werf je cliënten en hoe verstevig je je praktijk) hadden bondiger en minder schools geschreven kunnen worden, waardoor de lezer zijn aandacht er waarschijnlijk makkelijker bij had kunnen houden. De auteur schrijft dat je prioriteiten vaststelt door je af te vragen welke passies je hebt, wat je expertise is en waar behoefte aan is. Hiermee kun je een focus voor je praktijk ontwikkelen, die helpt een visie op de praktijk te formuleren. Dit is volgens hem belangrijk wanneer je de praktijk uit de hobbysfeer wilt halen en wanneer je een nieuwe bloeiende praktijk wilt creëren. Deze zaken en gedachten over de marketing en financiën moeten beschreven worden in een praktijkplan, omgoed beslagen ten ijs te komen bij aanvang van de onderneming. Nadenken over het verwijsbeleid enmarketing hoort hier ook bij. Aan bod komen zaken als het formuleren van basisboodschappen, het belang van het volgen van trends en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er worden voor de hand liggende, maar nuttige tips gegeven: goed werk leveren, duidelijke boodschappen afgeven, telefonisch spreekuur uitbreiden, introductiebijeenkomsten voor verwijzers en cliënten organiseren. Er volgt een opsomming van de sterke punten die vrijgevestigden hebben in vergelijking met de grote instellingen. Om door cliënten en verwijzers gevonden te kunnen worden en vertrouwenwekkend over te komen wordt aangeraden een website te maken.
Opdat je niet op één inkomsten- of inspiratiebron bent aangewezen, kun je variatie in je aanbod aanbrengen. Gesuggereerd wordt omindividuele therapieën in variërende vormen aan te bieden (intensieve of inzichtgevende of ondersteunende therapie), of andere diensten te leveren (coaching, cursussen, lezingen). Je kunt je cliëntenbestand vergroten door te werken aan de hand van resultaatgerichte thema’s (‘zorgen dat je werk leuk wordt’ of ‘afscheid nemen van negatief denken’). De auteur geeft aan hoe je een (professioneel) isolement kunt doorbreken, je netwerk kunt vergroten en hij noemt het raadzaam om te investeren in kennis.
Therapeuten die een groepspraktijk willen opzetten of personeel willen aannemen, zullen in de polisvoorwaarden van de meeste zorgverzekeraars lezen dat deze eisen stellen aan de kwalificaties van de therapeuten voordat zij tot vergoeding overgaan van de door deze therapeuten geleverde diensten. Wanneer een therapeut in de praktijk van een ander diensten verricht (therapieën doet), zou er – zo schrijft Bouman – voor de Belastingdienst een gezagsverhouding bestaan, en dient de praktijkhouder belasting en premies in te houden en af te dragen. Deze beweringmoet in twijfel worden getrokken. Mij is namelijk in het voorjaar van 2010 door de Belastingdienst medegedeeld dat als een psychotherapeut op freelancebasis werkt in de praktijk van iemand anders, er geen dienstverband bestaat en er dus niet achteraf tot een ‘verkapt dienstverband’ besloten kan worden door belastingdienst of UWV. Dit zou blijken uit artikel 2E, lid 1 van het Besluit van 17mei 1965, houdende uitvoering van deWet op de loonbelasting 1964 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002489).
Hoofdstuk 6, ‘Kwaliteit blijven bieden’, blijkt een onsamenhangend samenraapsel van onderwerpen die ergens raken aan het woord ‘kwaliteit’ in combinatie met de actualiteit van het (zorgstelsel)veld van de psychotherapie. Bouman geeft in de inleiding van het hoofdstuk ook toe dat het blijft bij een bespreking van de belangrijkste terreinen waarop kwaliteit een rol speelt. Even wordt het voor de vrijgevestigde therapeut interessant, wanneer het gaat over visitatiesystemen, het belang van een aantrekkelijke fysieke omgeving van je praktijkruimte en het belang van informatie verschaffen. Verder worden er vooral algemeenheden beschreven die voor iedere BIG-geregistreerde psychotherapeut gelden.
De hoofdstukken 7 en 8 over geldzaken respectievelijk verzekerde zorg zouden volgensmij de kern van het handboek moeten zijn. Het verbaastmij dat deze hoofdstukken aan het eind zijn geplaatst. Er wordt aan het begin van hoofdstuk 7 weliswaar iets te lang uitgeweid over Grodzki’s (2000) ‘geldscenario’s’ (jemanier van denken over geld – opgedaan tijdens je levensloop – heeft invloed op de manier waarop je met geld omgaat in je praktijk) en in hoofdstuk 8 ontbreekt een stappenplan voor het afsluiten van contractenmet zorgverzekeraars. Maar verder zijn deze hoofdstukken, door hun compacte en informatieve teksten, een verademing in vergelijking met eerdere hoofdstukken.
Hoofdstuk 9 is een fijne, en watmij betreft ook noodzakelijke toevoeging met tips: zorg goed voor jezelf, in werk en privé, emotioneel en fysiek, want het vak is, naast een leuk, ook een zwaar vak. Zeker wanneer je naast therapeut ook nog telefoniste, secretaresse, boekhoudkundige, wachtlijstbeheerder, technische dienst, inhoudelijk en bedrijfsmatig manager, en je eigen sparringpartner bent.
Het Handboek laat zien dat de auteur veel en nuttige kennis van het veld bezit en weet waar een ondernemende psychotherapeut mee worstelt. Ik had gehoopt dat deze informatie gestructureerder aangeboden zou worden, zodat een therapeut die plannen heeft omvoor zichzelf te beginnen, er een leidraad voor de opzet van zijn praktijk in zou vinden. Mijn ervaring is namelijk dat juist structuur in de beginfase van het opzetten van de praktijk moeilijk aan te brengen is, waardoor alles al snel als chaos op je afkomt – en dat de kans dan groter wordt, dat je je bedenkt.
Collega’s die op zoek zijn naar concrete handvatten bij het opzetten van hun eigen praktijk adviseer ik hoofdstuk 7 en 8 te lezen. Wellicht biedt de ‘Workshop voor startende praktijkhouders’, onder andere aangeboden door de NVVP en de RINO Noord-Holland, ook nog wat houvast. Het Handboek is daarbij de te lezen literatuur. Ik hoop dat collega’s die een eigen praktijk willen opzetten, zich niet laten weerhouden door de starters-chaos die ze hoe dan ook zullen tegenkomen, want ik ben het volkomenmet de auteur eens dat het leuk is om voor jezelf te werken. Een goedlopende praktijk is, juist als je de aanvankelijke chaos hebt beleefd en overleefd, iets om apetrots op te zijn!
neline kramer, psychotherapeut, is sinds mei 2010 vrijgevestigd te Amsterdam.
Literatuur
Grodzki, L. (2000). Building your ideal private practice. New York/Londen: Norton. |