The Evolution of Psychotherapy. Congres Milton Erickson Foundation. Anaheim (VS), 8–13 december 2009

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096145

Gehoord

The Evolution of Psychotherapy. Congres Milton Erickson Foundation. Anaheim (VS), 8–13 december 2009

Géza Kovács

: 3  2012


kovács, gz-psycholoog, is werkzaam bij Zorggroep Ars Curae / SPEL Waterland-Amstelland.
Hij bedankt zijn collega’s en medereizigers voor hun bijdrage: Inge Umbgrove, klinisch psycholoog / psychotherapeut; Jeroen Posthumus, gz-psycholoog / psychotherapeut in opleiding, en Ianthe Tjiong, systeemtherapeut.
Meer info over dit congres is te vinden op www.evolutionofpsychotherapy.com

De Milton Erickson Foundation organiseert iedere vijf jaar een dergelijk congres. Een indrukwekkende line-up van sprekers bracht ons, vier collega’s van Psychologenpraktijk SPEL Waterland-Amstelland, tot inschrijven, vooral omdat Irvin Yalom een van de sprekers zou zijn. Yaloms ‘Existential psychotherapy’ (1980) en zijn overige gedachtegoed zijn namelijk altijd de leidraad geweest voor onze visie en onze bijna 25 jaar bestaande praktijk. Met enige hulp van die collega’s wil ik een indruk geven van onze ervaringen op het congres en daarmee ook de huidige stemming onder de Amerikanen over ons vakgebied overbrengen.

Naast Yalom waren onder anderen Minuchin, Kernberg, Oaklander, Hillman, Rossi, Gendlin, Szasz, Bandura, Seligman, Meichenbaum, Beck en Zimbardo als vertegenwoordigers van de oudere garde aanwezig; van hen was Minuchin met 88 jaar de oudste. Jongere sprekers waren onder anderen: Linehan, J. Beck, Hayes, Johnson, Shapiro, Burns, Zeig (opvolger van M. Erickson en organisator van het congres) en Miller. Het congres was perfect georganiseerd en Amerikanen kunnen boeiend vertellen. De accommodatie was prima; de zalen heel erg groot maar goed ingericht. Er waren meer dan 7000 deelnemers en het programma was zeer gevuld: elke dag waren er tegelijkertijd workshops, keynotes en discussies. Het was moeilijk kiezen.

Alle sprekers hadden het over het voor hen belangrijkste aspect van de psychotherapie: de relatie tussen de therapeut en de cliënt. Er heerste overduidelijk een kritische houding tegenover de evidence-based en protocollaire behandelvormen, omdat die weinig recht doen aan deze relatie. Het was bemoedigend om juist van grondleggers van de hedendaagse psychotherapie te horen dat een te grote (of eenzijdige) nadruk op de techniek een vergissing is.

Dat was voor ons aanleiding om onderling onze vorming als psycholoog te reconstrueren. Het werd ons duidelijk dat in de vroegere zesjarige doctoraalstudie een basis werd gelegd voor het denken over zaken als ontmoeting, existentiële angst, hoe het verleden doorklinkt in het heden enzovoort, en dat deze basis in de latere opleidingstructuur ontbrak (of ontbreekt). Juist deze concepten passeerden de revue gedurende het congres en werden door de meerderheid van de congresgangers met applaus en instemming beloond.

We woonden een discussie bij tussen Otto Kernberg en Scott Miller over de ‘Bijna niet te behandelen narcistische patiënt’. Kernberg is expert op het gebied van de Transference-focused therapy bij persoonlijkheidsstoornissen en Miller is bekend door zijn onderzoek op het gebied van de werkzame bestanddelen van psychotherapie. Tijdens dit debat werd duidelijk hoe ver de twee heren van elkaar af stonden. Kernberg legde de toehoorders de (contra)indicaties voor bij het behandelen van deze patiëntengroep. De discussie verliep stroef doordat Kernberg leek vast te houden aan de diagnose en expertise van de behandelaar, terwijl rebel Miller deze positie juist ter discussie wilde stellen. Miller vroeg eigenlijk (impliciet) of de professional kon afdalen van zijn troon. In het licht van de pathologie van de narcistische patiënt, die status nodig heeft, kreeg dit twistgesprek een ironische ondertoon.

We waren geraakt door een lezing van James Hillman. Hillman besprak het verschil tussen case-history en soul-history, en hij benadrukte dat te veel aandacht voor de case, dat wil zeggen: anamnese, diagnostiek enzovoort, verloren tijd is. Hij gaf aan dat de huidige cliënt op de hoogte is van hoe psychotherapie werkt en dat deze juist nu meer baat heeft bij een meer ervaringsgerichte benadering, waarbij Hillman het begrip ‘Ziel’ introduceerde. Psychotherapie zou volgens Hillman dan ook moeten gaan over de ziel. Hij schetste het verschil tussen een gesprek over de klacht en het ontstaan ervan en een gesprek over wat iemand beweegt, bezielt, verlangt, wat pijn doet of hem heeft verwond. Hij onderstreepte het belang van de vraag naar iemands dromen, ambities, lievelingsdieren en de landschappen die hem het meest of het minst aanspreken. Deze vragen en de antwoorden erop verwijzen naar de ziel en tillen een therapeutisch gesprek naar een ander niveau dan de technische termen die wij plegen te gebruiken.

Een van de voor ons indrukwekkendste momenten was een gesprek tussen dezelfde Hillman en Otto Kernberg: twee grootheden op leeftijd, de ene opgeleid bij Jung, de andere geïnspireerd door Freud. Het thema was: ‘Psychotherapy, art or science?’ Hillman pleitte voor de kunst, Kernberg voor de wetenschap. Totdat er een dialoog ontstond, ingezet door Hillman, die verder ging dan de verschillen in de methode en de techniek. Hillman sprak Kernberg aan op hoe het hem verging als mens. Dit ontlokte de anders zo strenge Kernberg persoonlijke ontboezemingen over zijn grote verdriet na het overlijden van zijn vrouw, de depressie waarin hij belandde, de therapie die hij onderging en de veranderingen die zich voltrokken in zijn opvattingen over de dood en het leven. De zaal was groot en vol: zeker wel 1000 toehoorders, maar het gesprek veroorzaakte een gevoel van intimiteit, alsof je als enige toehoorder aanwezig was bij woorden die niet voor jou bedoeld waren. Met andere woorden: het gesprek sneed door je ziel!

Voor ons was het een verrassing te ontdekken dat iemand als Scott Miller, die zich bezighoudt met onderzoek en het ontwerpen van evaluatiemethoden voor monitoring van behandelingen, zich kritisch uitlaat over hoe het de psychologische hulpverlening is vergaan in de loop van de tijd. Hij vertelde het verhaal van een cliënt die hij tijdens zijn opleiding ontmoette: een zwerver die onder een viaduct woonde en in het bezit was van twee zitbanken. Het intrigeerde Miller dat de man twee banken had, terwijl Miller zelf destijds slechts de beschikking had over een sinaasappelkistje. Hij vroeg de man waarom hij twee banken had. Deze antwoordde dat hij afhankelijk was van hulpverlenende instanties, die twee banken in de aanbieding hadden. Miller vroeg of hij die banken nodig had. Nee, antwoordde de man, hij had helemaal geen bank nodig maar dit was het enige dat ze te bieden hadden… De link met de psychotherapie was gauw gelegd.

Ook Miller benadrukte hoe belangrijk het is uit te gaan van de cliënt en wat deze hier en nu nodig heeft. Te vaak wordt daaraan volgens Miller voorbijgegaan. Het is daarom dat hij evaluatiemethoden introduceert om voortdurend te kunnen meten of de behandelaar op het juiste spoor zit en tegelijkertijd de relatie tussen de cliënt en de therapeut te kunnen evalueren. In zijn meta-analyses van effectiviteitsonderzoeken kwam hij telkens weer tot de conclusie dat deze werkrelatie de belangrijkste component is. Met andere woorden: de psychotherapeutische school, de geleerde techniek ofwel de kunde is belangrijk voor het zelfvertrouwen van de psychotherapeut, niet voor de patiënt.

We bezochten de lezing van Salvador Minuchin, die in grote lijnen zijn indrukwekkende levensverhaal vertelde en nog eens onderstreepte hoe belangrijk het is om het systeem te betrekken bij de behandeling van kinderen en jeugdigen, hoe belangrijk het is om structuur te bieden, en welke eisen er gesteld mogen worden aan opvoeders, zoals troost en veiligheid kunnen bieden, zowel in gezinnen als op scholen. Ten onrechte wordt te vaak uitsluitend uitgegaan van de pathologie bij kinderen, in plaats van dat de context waarin die pathologie optreedt of zich ontwikkelt erbij betrokken wordt. Een andere oudgediende, de 80-jarige kindergestalttherapeute Violet Oaklander, gaf aan hoe zwaar getraumatiseerde, ‘uitbehandelde’ kinderen met dossiers die in breedte de Dikke Van Dale overtreffen, met geduld en respect toch weer een sense of self weten te ontwikkelen. Geef kinderen niet op, was haar boodschap, hoe vervelend of hopeloos ze soms ook zijn; kinderen houd je niet voor de gek; bij kinderen tellen integriteit en transparantie zwaar, als je echt een band wilt vormen in de therapie.

Bandura, Seligman en Zimbardo leken zeer bewogen, zoals veel van de congresgangers, door de Amerikaanse oorlogvoering in Irak en Afghanistan. Zij benadrukten sterk een positieve, toekomstgerichte focus in de behandeling. Met zijn pleidooi leek Seligman een tegenwicht te willen bieden tegen het negatieve wereldbeeld van oorlog en terrorisme. Zimbardo illustreerde nog eens op indrukwekkende wijze, met heftige beelden van Amerikaanse oorlogsmisdaden en van zijn Stanford Prison-experiment, zijn bekende thema ‘Het Kwaad in de Mens’, maar kondigde aan zich nu juist te willen richten op het Goede. Wat dat gaat inhouden moeten we afwachten.

We namen deel aan de workshop van Jeffrey Zeig. Hij deed zijn verhaal over een cliënt van Milton Erickson die een tijdlang bij hem in huis verbleef. Na Ericksons dood had Zeig zich over deze man ontfermd. Erickson had een hond voor de cliënt gekocht en hem bewogen die te verzorgen. Omdat de cliënt in een instelling verbleef, nam Erickson de hond in huis, en daar kwam de cliënt het dier verzorgen. Zeig benadrukte dat een te grote betrokkenheid met cliënten – waarop in de opleiding (terecht) voor wordt gewaarschuwd – in veel gevallen heeft geleid tot een te grote, door angst ingegeven afstandelijkheid, die de therapeutische relatie zeker niet ten goede komt. Hij benadrukte het belang van zintuiglijkheid in de behandeling en toonde hoe muziek en kunst belangrijke ingangen kunnen zijn in het contact met de cliënt en diens kern. Hij liet zien hoe essentieel – net als in de kunstvormen – ritme, timing en beweging binnen het therapeutische gesprek zijn.

Linehan, Meichenbaum en Hayes, allen uit de cognitief-gedragstherapeutische hoek, benadrukten het belang van mindfulness en acceptance-based interventies in de klinische praktijk. Hun toevoeging hiermee aan CGt is een interventie van experiëntiële aard. Een boodschap van heel andere aard ventileerde Linehan tijdens een workshop over het behandelen van cliënten met een ernstige psychische stoornis. Er ontstond een discussie over de grenzen in de relatie tussen de therapeut en de cliënt en de mogelijke juridische implicaties daarvan voor de therapeut. In het land van de vele rechtszaken tegen health practitioners was dit een hot item voor de zaal. Linehan gaf duidelijk te kennen dat je beter een ander vak kon kiezen zodra angst voor rechtszaken het aangaan van een therapeutische relatie met een cliënt ging belemmeren.

En last but not least Irvin Yalom. Zijn keynote trok bijna 7000 mensen. Yalom is 79 jaar en kwetsbaar geworden; hij moet binnenkort aan zijn ogen worden geopereerd. Hij besprak zijn laatst verschenen boek (2008) over ouder worden en doodgaan, schetste zijn psychotherapeutische praktijk en vertelde zijn levensverhaal. Yalom onderstreepte dat het thema van de existentiële angst voor de dood, die actueler wordt naarmate het leven vordert, in de klinische praktijk een plek dient te krijgen. Hij gaf aan dat het zelfbewustzijn ons mensen is gegeven en dat dit ons maakt, maar het confronteert ons ook met onze sterfelijkheid. Yaloms gedachten over het omgaan met deze mortaliteit zijn vooral gevormd door de oud-Griekse denker Epicurus. Deze vond zichzelf een medisch filosoof, die tot taak heeft om de ziel te behandelen zoals een dokter het lichaam behandelt. De enige focus van deze filosoof was de menselijke kwelling te verlichten: de ‘medisch filosoof’ als voorloper van de psychotherapeut. Yalom lijkt de angst voor zíjn sterfelijkheid nog eens verder te verlichten door zich bezig te houden met het schrijven van een boek over Spinoza.

Terugkijkend op deze congresdagen zijn ons een aantal tendensen opgevallen:
het steeds algemener wordende inzicht dat het systeem waarin evidenced-based, geprotocolleerd behandelen met behulp van randomized controlled trials tot stand komt, grote beperkingen kent.
dat deze beperkingen mede het gevolg zijn van de geringe validiteit van de DSM.
dat een contextuele benadering meer enthousiasme ontlokt dan een benadering vanuit het medische model.
hoe groot het respect was voor en de solidariteit met elkaar, ongeacht de eigen psychotherapeutische school. Er was een levendige uitwisseling van elkaars ideeën en een tendens om juist verbintenissen tussen de afzonderlijke scholen aan te gaan.

Het was verbazingwekkend om mee te maken hoe in de VS de grondleggers en belangrijke personen uit het vak staande ovaties krijgen en worden vereerd als filmsterren. Dat geeft ook reden om na te denken over de vraag welke invloed hun grote charisma heeft op het succes van zijn of haar psychotherapie. Kan een gewone sterveling datzelfde bereiken, kan een alledaagse therapeut een zelfde overdrachtsfiguur zijn als deze hot shots? Wellicht is een antwoord op deze vraag te vinden in onze twee laatste in het oog springende constateringen gedurende deze congresdagen: de sterke hang naar experiëntiële interventies en de zoektocht naar de verhouding tussen kunde en kunst.


Literatuur

Yalom, Y.D. (1980). Existential psychotherapy. New York: Basic Books.
 
Yalom, Y.D. (2008). Staring at the sun. New York: Jossey-Bass/Wiley
 
Naar boven