De komst van internet heeft het leven van kinderen en jongeren ingrijpend veranderd. Tegelijkertijd is er in ons vakgebied een beweging die de traditionele psychotherapie (wekelijkse zittingen op hetzelfde tijdstip op dezelfde plaats) ter discussie stelt. Op 15 mei organiseerde de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie (VKJP) een congres waarin de digitale wereld en de psychotherapie centraal stond. Er kwamen vragen aan de orde als: Hoe ziet de digitale wereld van kinderen en jongeren eruit? Wat zijn de gevolgen van het toenemende computergebruik op de ontwikkeling van kinderen? En hoe kunnen digitale technieken worden ingezet zonder de kern van de psychotherapie te verliezen?
De ochtend begon met een levendige lezing (met gebruikmaking van YouTube) lezing van Annemieke Oomen, gz-psycholoog en vrijgevestigd psychotherapeut, en Esther de Wolf, eveneens gz-psycholoog en vrijgevestigd psychotherapeut, die ons inwijdden in termen als chatten, facebook, twitter, bloggen, YouTube en second life. Zij zagen vooral voordelen van het World Wide Web: sociale contacten worden geïntensiveerd, jongeren kunnen experimenteren met hun identiteit en gevoelens worden makkelijker geuit.
De lezing van Willem Heuves, psycholoog-psychoanalyticus en werkzaam aan de Universiteit Leiden, over de ‘Digitale puber’ sloot hierop aan. Hij vertelde dat volwassenen zich vaak grote zorgen maken over het toenemende internetgebruik. Vervolgens zette hij de feiten op een rij: de meest voorkomende bezigheid op internet is het onderhouden van sociale contacten via MSN of hyves, binnen het eigen reële sociale netwerk. Er blijkt geen verband te bestaan tussen de tijd die op internet wordt doorgebracht en sociale of psychische problemen. Het verband lijkt eerder omgekeerd: goed functionerende pubers zitten vaker op internet. En ja, er zijn ook gevaren, maar die lijken nogal mee te vallen. Er is het risico van verslaving, maar dit betreft een kleine groep. Verder krijgt zo’n 7% van de jongeren op internet te maken met agressie of cyberpesten. Dit blijkt echter bijna altijd uit te komen en vaak wordt het vrij goed opgelost binnen de peer group zelf.
De Wolf besteedde in haar eerder genoemde lezing ook nog aandacht aan ‘Mental E-health’, behandeling via internet. De afgelopen twee jaar is dit verschijnsel enorm in omvang toegenomen en de verwachting is dat binnen tien jaar een groot deel van de behandelingen online gedaan zullen worden. Er zitten voordelen aan, want deze vorm van hulpverlening is laagdrempelig, de kosten zijn lager en de cliënt kan zelf kiezen welk tijdstip hem of haar het beste uitkomt . Maar er zijn ook nadelen, zoals onduidelijkheid over wet- en regelgeving, problemen met dossierbeveiliging en privacy en er zijn vragen over de effectiviteit.
Alfred Lange, klinisch psycholoog / psychotherapeut, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en (mede)grondlegger van Interapy, de therapie die zich volledig online afspeelt, liet ons weten dat de effectiviteit ervan bewezen is. Interapy biedt geprotocolleerde behandeling, onder andere voor PTSS, paniekstoornis, burn-out en depressies. Ook gaf hij aan dat onlinebehandelingen niet hoeven te leiden tot een minder sterke werkrelatie. Er zouden zelfs aanwijzingen zijn dat de verhouding tussen cliënt en therapeut beter is dan in de gemiddelde face-to-facebehandeling, omdat persoonlijke kenmerken van de therapeut de werkrelatie niet in de weg kunnen staan en omdat langer nagedacht kan worden over mogelijke interventies.
Ten slotte nam Willem Koops, ontwikkelingspsycholoog aan de Universiteit Utrecht, ons mee op een reis naar de fundamenten van de westerse pedagogiek. Via Rousseau, Piaget, Pestalozzi, Levi-Strauss en Finkelkraut, kwam Koops tot de volgende conclusie: ‘Cognitieve gedragstherapie zou heel wat creatiever kunnen dan thans het geval is, vanwege discutabele cognitieve ontwikkelingstheorieën.’ Hiermee bedoelde hij volgens mij te zeggen dat wij kinderen ten onrechte behandelen als onvolmaakte volwassenen die niet logisch zouden kunnen redeneren.
Na de lunch kon gekozen worden uit acht verschillende workshops, zoals over de gevolgen van computergebruik voor de communicatie in gezinnen en over verschillende digitale behandelingen. Zelf heb ik de workshop van Thomas Lenz, kinder- en jeugdpsychiater, psychotherapeut en werkzaam in De Bascule, gevolgd, over ‘Do’s en dont’s’ in e-mailen met cliënten. Hij begon met twee praktijkvoorbeelden waarover, ondanks de grootte van de groep, een discussie op gang kwam. Hieruit kwam naar voren dat het belangrijk is om duidelijke afspraken te maken met je cliënt over e-mailcontact. Lenz gaf nog een aantal andere richtlijnen: handel geen ingewikkelde zaken af via e-mail maar maak ze onderwerp van gesprek, wees terughoudend in het verstrekken van adviezen, laat je niet verleiden door de snelheid van het medium maar neem voldoende tijd voordat je antwoordt, vraag om een ontvangstbevestiging van je cliënt, wees in je mails duidelijk over je identiteit en zorg bij afwezigheid voor een afwezigheidsbericht. De zaal deelde de ervaring dat e-mailcontact in behandeling van jongeren uitstekend kan werken, omdat via de mail gevoelens makkelijker worden geuit en op die manier gespreksstof de therapie in kan worden ingebracht.
Vervolgens ben ik naar een workshop geweest van Pien Oijevaar, gz-psycholoog / kinder- en jeugdpsycholoog / pedagoog en werkzaam bij het Jeugdriagg Noord Holland Zuid in Zandvoort, over ‘PratenOnline: een oplossingsgerichte therapie aan adolescenten met angst- en depressieve klachten'. De afgelopen jaren hebben duizenden jongeren door PratenOnline via chatsessies contact gehad met een professional. Oijevaar is enthousiast over de laagdrempeligheid van deze vorm van hulpverlening. De chatsessies zijn anoniem, kosteloos, zij sluiten aan bij de belevingswereld van jongeren, er zijn geen wachtlijsten en hulpverleners zijn beschikbaar in de avonduren en weekenden. Een bijkomend voordeel is dat de stap naar live hulpverlening mogelijk minder groot wordt.
Mijn conclusie: na deze dag is mijn oordeel over de toenemende digitalisering opgeschoven van negatief naar ‘gemengde gevoelens’. Enerzijds is er een gevoel van opluchting: het lijkt mee te vallen met de gevaren voor kinderen en jongeren in de grote (boze) digitale wereld, en internet lijkt zelfs voordelen te hebben voor hun ontwikkeling. En ook voor behandelingen bieden internet en computer nieuwe mogelijkheden. Anderzijds ben ik van mening dat er door de opkomst van de Mental E-Health wel degelijk het gevaar bestaat dat de kern van de psychotherapie wordt aangetast. Bestaat die kern immers niet uit het aangaan van een (gehechtheids)relatie, een reële relatie met positieve en negatieve aspecten, waarin een persoonlijke groei doorgemaakt kan worden? De discussie hierover heb ik op deze dag gemist, evenals de vraag voor welke soorten problematiek digitale behandelingen wel of niet geschikt zouden kunnen zijn.