Het einde van de psychotherapie

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2009
10.1007/BF03080505

Forum

Het einde van de psychotherapie

Paul VerhaegheContact Information

(1) 

Contact Information Paul Verhaeghe
Email: paul.verhaeghe@ugent.be

Samenvatting  
Psychotherapie zoals wij die vandaag kennen, is een product van de woelige jaren zestig, toen een aantal democratiseringsbewegingen de autoriteit op allerlei terreinen ter discussie stelden. Seksuele revolutie, antipsychiatrie, bevrijdingstheologie, antiautoritaire opvoeding gingen hand in hand de gevestigde waarden te lijf. Straten werden opgebroken, fabrieken bezet en universiteiten dienden uitsluitend nog als een forum voor niet-aflatende discussies over hoe de nieuwe mens er kon uitzien. ‘De verbeelding aan de macht!’ was een vaak gehoorde slogan.
paul verhaeghe is gewoon hoogleraar aan de faculteit Psychologische en pedagogische wetenschappen en voorzitter van de vakgroep Psychoanalyse en raadplegingspsychologie van de Universiteit Gent.

Inleiding

Psychotherapie zoals wij die vandaag kennen, is een product van de woelige jaren zestig, toen een aantal democratiseringsbewegingen de autoriteit op allerlei terreinen ter discussie stelden. Seksuele revolutie, antipsychiatrie, bevrijdingstheologie, antiautoritaire opvoeding gingen hand in hand de gevestigde waarden te lijf. Straten werden opgebroken, fabrieken bezet en universiteiten dienden uitsluitend nog als een forum voor niet-aflatende discussies over hoe de nieuwe mens er kon uitzien. ‘De verbeelding aan de macht!’ was een vaak gehoorde slogan.

Revoluties hebben evenwel een vervelend kenmerk: hun etymologie getrouw (‘omwenteling’) keren ze heel vaak terug naar wat ze oorspronkelijk bestreden. Nogal wat linkse rakkers van toen zijn vandaag vooral bezorgd om hun aandelenkoersen, en hun ondertussen volwassen kinderen zijn vast van plan hun eigen kind veel en veel strenger op te voeden. De bevrijdingstheologie heeft een ultraconservatieve Johannes Paulus ii en Ratzinger opgeleverd, de antipsychiatrie een stigmatiserende wijze van diagnosticeren (‘Diagnostic and statistical manual of mental disorders’) in combinatie met een nooit geziene toename in het slikken van pillen. Op vlak van pedagogiek is het nog even wachten en we kunnen de nieuwe preutsheid en bijbehorende opvoeding tegemoet zien. De eerste jeugdgevangenissen zijn al geopend en op het ogenblik dat ik dit schrijf, worden de Walletjes in Amsterdam opgeruimd om plaats te maken voor peperdure modeboetieks, terwijl in Antwerpen de fenomenale feminatheek van Louis Paul Boon op aandringen van een geringbaarde mandataris niet tentoongesteld mag worden.

In dit boek concentreer ik mij op de teloorgang, ja, zelfs de eventuele verdwijning van de psychotherapie, die natuurlijk niet los gezien kan worden van de andere zojuist genoemde revoluties. De antipsychiatrie was een onderdeel van een ruimere maatschappelijke beweging, gericht tegen het patriarchaat. De geneesheer-psychiater, de ‘chef de clinique’ die aan het hoofd stond van negentiende-eeuwse instellingen was voor de antipsychiatrie de kop van jut. Hij symboliseerde de botte macht waar men zich ook in bredere maatschappelijke zin tegen verzette. De verwijten waren niet gering, en het gevecht werd bovendien op het publieke forum gevoerd, in de algemene pers, de filmwereld en boeken die ook een lekenpubliek bereikten. ‘Family life’ van Ken Loach en ‘One flew over the cuckoo’s nest’ van Milos Forman bleven op het netvlies van een generatie gebrand, Foudraines ‘Wie is van hout...’ bereikte een duizelingwekkende oplage. Recent kregen we nog een mooi beeld van deze bewogen periode in Marco Giordanà’s ‘La meglio gioventù’.

Kort samengevat luidde de kritiek als volgt. Psychiatrische diagnostiek is niet wetenschappelijk, de behandeling is dat al evenmin. Psychiatrische ziektes bestaan niet als ziektes, het zijn algemeen menselijke problemen. De behandeling, met medicijnen, elektroshock en opsluiting, komt neer op het ongenuanceerd uitoefenen van macht, en dit ter bevestiging van de bestaande orde. De voorgestelde alternatieve remedie was simpel: de mens is een product van zijn milieu en dat geldt a fortiori voor psychische problemen. Psychotherapie in een vertrouwensvolle omgeving met een begrijpende therapeut zal veel betere resultaten opleveren dan een gedwongen verblijf in een instelling waar de mens verplicht wordt zich als patiënt te gedragen en waar hij een onpersoonlijke behandeling ondergaat via pillen of, erger nog, elektroshock en lobotomie (het onherstelbaar doorsnijden van hersenverbindingen).

De discussie werd zowel op straat als binnen de universiteit gevoerd. Auteurs zoals Michel Foucault en Thomas Szasz toonden via degelijk onderbouwd historisch onderzoek hoe de psychiatrie begrepen kon worden als een instrument ter bescherming van de gevestigde orde en ter uitsluiting van iedereen die deze laatste bedreigde (Foucault, 1972, 1986; Szasz, 1972). Een aantal geruchtmakende studies bewees dat psychiaters niet eens in staat waren onderscheid te maken tussen normale mensen en hun patiënten.

De antipsychiatrie koos resoluut voor andere oplossingen. Vanaf de jaren zeventig worden psychiatrische instellingen in het beste geval opengegooid, in naïevere gevallen gewoonweg opgedoekt. Diagnostisch-medische labels (‘de’ schizofreen) worden radicaal afgewezen; in plaats daarvan heeft men het over existentiële problemen, over een authentic self tegenover een false self, over de effecten van frustratie en seksuele onderdrukking. Psychoanalyse – nochtans de moeder van alle psychotherapieën – ligt zwaar onder vuur, wegens haar vermenging met het medische establishment en haar elitaire karakter. Therapeutische gemeenschappen schieten als paddenstoelen uit de grond, samen met allerlei praatgroepen. Praten is in: gooi het in de groep, uit jezelf, ontdek je karma. Aan de universiteiten ontstaan nieuwe richtingen: klinische psychologie, sociale agogiek, seksuologie, communicatiewetenschappen enzovoort, waarbinnen humanistische en existentiële psychotherapieën onderwezen worden (counseling). Voor de durvers waren er Gestalttherapie, encounter groups en sensitivity trainings, liefst in weekendvorm, dit teneinde ook de seksuele revolutie te bevorderen. Het doel was niets minder dan het creëren van een nieuw maatschappelijk model waarin elke vorm van onderdrukking – die van kinderen door ouders, van vrouwen door de man, van werknemers door de baas, van gelovigen door de kerk – vervangen wordt door een egalitaire verhouding.

Een eerste generatie moderne psychotherapeuten krijgt daar haar vorming, buiten het medische establishment en binnen de spectaculair groeiende menswetenschappen. Het algemene enthousiasme vormt een compensatie voor het amateurisme. Er worden Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg opgericht, waar mensen nagenoeg gratis een psychotherapeut kunnen raadplegen. Het woord ‘patiënt’ wordt verboden, het moet ‘cliënt’ zijn, en therapeuten gaan samen met hun cliënten op groepsweekend, van rebirthing en rolfing tot bio-energetica. Medicatie is out, wat niet belet dat er met allerlei andere, vermeend geestverruimende middelen geëxperimenteerd wordt. De overtuiging dat de mens maakbaar is, dat nurture (opvoeding) een totaal overwicht heeft op nature (erfelijkheid), schept torenhoge verwachtingen. Gender (het gevoel tot een bepaalde seksuele groep te behoren, bijvoorbeeld die van de heteroseksuele mannen) is alleen maar een sociale constructie. Een baby die bij een uit de hand gelopen besnijdenis zijn piemeltje verliest, kan perfect opgevoed worden tot een meisje (Money, 1975). Schizofrenie is een medische en dus foutieve benaming voor een beschadigd ‘zelf ’ ten gevolge van ‘schizofrenogene’ (schizofrenie veroorzakende) ouders en zal – mits geplaatst in de juiste omgeving – verdwijnen en plaatsmaken voor een autonoom individu. ‘Ik heb je nooit een rozentuin beloofd’ van Hannah Green wordt een bestseller en levert het bewijs dat schizofrenie te genezen is, terwijl Sechehaye in haar boek ‘Terug naar het nulpunt. Symbolische realisatie als geneeswijze voor de schizofreen’ meteen de weg aangeeft: psychotherapie dient een foutief gelopen opvoeding binnen een foute omgeving te corrigeren door als het ware ‘alles’ symbolisch over te doen (Green, 1974; Sechehaye, 1972).

Vandaag schiet daar nog nauwelijks iets van over. Integendeel. Het als meisje opgevoede jongetje van Money pleegde zelfmoord in 2004 (Colapinto, 2006). Schizofrene patiënten krijgen nu meer medicijnen dan ooit tevoren en het geven van elektroshocks aan depressieve patiënten roept weinig tot geen weerstanden meer op. Het aantal gedwongen opnames in zowel de Nederlandse als de Belgische psychiatrie is de laatste jaren spectaculair toegenomen. Alle menselijke problemen worden verondersteld een neurologisch-genetische basis te hebben, en nogal wat psychologen en psychiaters belijden dit credo openlijk. Psychotherapie heeft afgedaan.

Waar is het verkeerd gelopen?


Identiteit in tijden van eenzaamheid

Om de zoveel millennia doet zich een fundamentele verandering voor in onze levenswijze. De overgang van jager- en verzamelaarsgroepen naar een sedentaire landbouwmaatschappij was daarvan de belangrijkste, gevolgd door de industriële revolutie. De digitalisering van de afgelopen decennia vormt een voorlopig hoogtepunt van die aanvankelijk puur mechanische revolutie. De effecten daarvan op informatiedoorstroming, onderwijs, gezondheid, productiemogelijkheden en globalisering, samen met de bijbehorende exponentiële versnelling, zijn niet te overschatten. We zijn ongeveer overal op ieder ogenblik bereikbaar. We kunnen ongeveer alle informatie op ons scherm tevoorschijn klikken. Kwaliteitsonderwijs is ruim toegankelijk zowel voor mannen als voor vrouwen. We zijn nog nooit zo lang zo gezond geweest. In dat koele, objectieve licht is de balans globaal positief, zij het dan vooral voor wat genoegzaam ‘het Westen’ heet, en met een beperkte ecologische geldigheidsduur.

(…)

[Máár:] de eerste generaties die nooit honger, laat staan oorlog gekend hebben en een ongekend welvaartsniveau genieten, zijn ook die met de meeste depressies en het hoogste zelfmoordcijfer. Deze paradox is op zijn zachtst uitgedrukt zorgwekkend en toont dat de intieme noden van de mens niet beantwoord worden door een overvloedsmaatschappij. De veelheid aan verklaringen voor die stortvloed aan depressies en zelfs zelfdoding illustreert vooral dat er geen duidelijke verklaring is. In het verlengde van Freuds monografie over depressie waar hij onder andere een verband legt met rouw en verlies, kan een deel van de uitleg gezocht worden in de identiteit. Beter gezegd, in de ondermijning ervan (Freud, 1916-1917g; zie ook De Martelaere, 1994).

Niet eens zo lang geleden was identiteit vanzelfsprekend, en binnen ons vakgebied nauwelijks een concept, laat staan een probleem (Vanheule & Verhaeghe, 2009). Als het al bestudeerd werd, lag het accent meestal op de structuur ervan, vaak in combinatie met ontwikkelingspsychologische aspecten. Dit is nu niet langer het geval, eerder integendeel. Identiteit zorgt voor de nodige moeilijkheden, wat bijvoorbeeld een uitdrukking vindt in de alomtegenwoordige persoonlijkheidsstoornissen. Alvorens daarop door te gaan, moet ik eerst een misverstand uit de weg ruimen. De wijze waarop we identiteit nu bijna automatisch begrijpen, is niet alleen verkeerd, zij draagt zelfs bij tot de problemen die we ermee hebben. Identiteit verwijst vandaag naar een verondersteld uniek ik of ego, hetzij als de ‘god in ’t diepst van mijn gedachten’, hetzij als ‘verlaten door God en klein Pierke’, en in beide gevallen los van alle andere ikken. Naar mijn gevoel drukt dit vooral de teloorgang van de identiteit uit, voortvloeiend uit een isolement dat elk ik op zichzelf terugwerpt, met een knagend verlies aan zekerheid en veiligheid tot gevolg. Dit vindt een perfecte illustratie in de manier waarop hulpverleners nu moeten denken over afwijkingen: het gaat telkens over een ‘iets’ dat bovendien beperkt blijft tot ‘iemand’. Een kind ‘heeft’ een leerstoornis – de ruimere context en de plaats van die leerstoornis binnen de subjectieve beleving van dat kind komen niet ter sprake.

(…)

Andermaal komt de etymologie ons te hulp, en maakt zij duidelijk welke historische verschuiving er schuilt in die opvatting die ons terugwerpt op onszelf. Etymologisch gesproken verwijst identiteit naar het geruststellende gevoel deel uit te maken van een groep waaraan men min of meer identiek is – het Latijnse identitas betekent ‘gelijkheid’. Bovendien behoren we steeds tot meerdere groepen, die onderling verbonden zijn en toch elk op zich bestaan op grond van een zekere gemeenschappelijkheid: gender, familie, beroep, dorp, staat... Deze krijgen letterlijk een gemeenschappelijke noemer, vaak samengebald in een eigennaam. Zo verwijst de familienaam naar de familiegroep, met in het kielzog daarvan vaak de naam van het dorp of de stad, ruimer, de natie vanwaar men afkomstig is. Het is dit geheel van symbolische definiëringen die de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan samenvat in zijn begrip ‘de Ander’. Voor hem is de Ander niet alleen de concrete andere, maar ook het geheel van de symbolische definiëringen en identiteiten die deze belichaamt en uitdraagt. Dit is belangrijk, omdat het toelaat een al te scherpe opdeling tussen bijvoorbeeld ouders, sociale klasse en cultuur te doorbreken. Ouders behoren tot bepaalde groepen en zullen bijgevolg de kenmerken van die groepen dragen en doorgeven. Omgekeerd zullen wijzigingen in de groep steevast effect hebben op de ouders.

Door middel van deze verschillende groepen dragen wij meerdere identiteiten met ons mee. Juist op grond daarvan weten we wie we zijn en ontstaat er stabiliteit en continuïteit. Duurzaamheid ligt verankerd in een geschiedenis, van het familieverhaal tot de geschiedenis van een natie, volk, beroepsgroep... Ik ben iemand omdat ik behoor tot een herkenbare groep van iemanden die door de tijd heen hun sporen nalieten, als voorgebaande stappen die mij de weg wijzen. Bovendien bevat? elke groep op grond van zijn geschiedenis een aantal normen en waarden waaraan het individu moet beantwoorden als het die identiteit wil dragen.

Dit brengt ons bij het tweede fundamentele belang van groepen, naast het bieden van identiteit: via de Ander verwerven we wat in de psychologie affectregulering heet (hoe ga ik om met angst, met woede, met verdriet?), samen met zinverlening (wat is er écht belangrijk?). Inderdaad betekent deel uitmaken van onderling verbonden groepen meteen ook het delen van eenzelfde cultuur, in de betekenis van min of meer gemeenschappelijke normen, waarden en betekenisverlening. In de veronderstelling dat we religie kunnen rekenen tot een van die verschillende identiteitverlenende en affectregulerende groepen, is het zo dat er in de wereld op zichzelf geen intrinsieke zingeving vervat ligt en dat de mens daar dus zelf voor moet zorgen. ‘De mens’ is overigens te pathetisch uitgedrukt. Niemand kan dit in zijn eentje – een zinverlening die uitsluitend door één iemand uitgedacht wordt, is meteen een definitie voor waanzin (psychose). De rest van ons heeft daarvoor de Ander nodig.

Volgens Freud en Lacan gaat de combinatie tussen regulering en zinverlening terug op een symbolische autoriteit (het Ueber-Ich; de Wet, als abstract gegeven). Binnen de groep zijn er meestal bepaalde figuren die deze dragen (ouders, priesters, rechters, et cetera) en die daarom een speciale plaats krijgen binnen de gemeenschap. Op deze manier ontstaat er een even onvermijdelijke als noodzakelijke cirkelredenering. Zinverlening en regelgeving zijn juist, omdat de leider dit garandeert; de leider krijgt zijn positie precies vanuit die zinverlening en regelgeving. Deze cirkelredenering is noodzakelijk, omdat een groep niet zonder regelgeving kan en een individu niet zonder zinverlening. Ze is onvermijdelijk, omdat zowel zinverlening als regelgeving tot op zekere hoogte arbitrair zijn en bijgevolg wel moeten berusten op een door de groep gedeelde conventie, waarvoor de leider zowel de waarborg biedt als de sluitsteen is. De historische vader des vaderlands of moeder des moederlands vindt een weerspiegeling in de pater/mater familias, die geacht wordt zelf de wet strikt na te leven. Bovendien gaat de geschreven wet meestal vergezeld van heel wat ongeschreven, maar daarom niet minder belangrijke regelgevingen. Die kunnen er op het eerste oog zeer divers uitzien, maar ze vertonen minstens één gemeenschappelijk kenmerk: ze bepalen de verhouding tegenover het lichaam, zowel het eigen als dat van de ander, gaande van eetgewoontes, kledijvoorschriften, verwantschapsregels tot genderverhoudingen. Dit zijn precies de onderwerpen die Lévi-Strauss bestudeerd heeft in zijn antropologische studies van Zuid-Amerikaanse indianenstammen. Wie mag er wat met wie eten, drinken en wanneer? Welke kledij past daarbij? Ook wij kennen dat soort regels, zij het steeds minder. En we zijn er ons niet van bewust, omdat het letterlijk onze normaliteit betreft. Onze normen dus.

(…)

Onze houding jegens zulke normen is steevast dubbelzinnig. Alles wat genot oplevert, is ofwel verboden, ofwel immoreel, ofwel ongezond en soms alle drie tegelijk. Deze dubbelzinnigheid ligt eveneens vervat in het complexe concept van de jouissance. In de op Lacan geïnspireerde psychoanalyse duidt dit een ambivalente ervaring van lichamelijke spanning aan. De genotvolle seksuele opwinding kan evenzeer een uiting van jouissance zijn als de ondraaglijke spanning van een getraumatiseerde adolescent voor wie kerven of snijden in de eigen huid soms de enige uitlaatklep lijkt. Deze tegenpolen berusten allebei op een dwingende lichamelijke ervaring die amper te verwoorden valt en zich daarom ook moeilijk laat controleren. Vandaar dat zij steevast door elke maatschappij gekaderd en ingeperkt wordt.

Op dat vlak heeft er op zijn zachtst uitgedrukt een merkwaardige omkering plaatsgegrepen. De Leuvense hoogleraar Rik Torfs merkt in een van zijn columns op dat het modale Vlaamse meisje van nu haar uiterste best doet om er zo zondig mogelijk uit te zien. Met enige overdrijving kunnen we stellen dat alles wat een paar generaties geleden onder de rubriek ‘verboden’ viel, nu tot de verplichtingen behoort. Voor zover die vormen van genot vroeger al toegankelijk waren, was dit meestal pas na geruime tijd en ten koste van heel wat persoonlijke inspanningen. De hedendaagse overtuiging is dat het onmiddellijk kan (ja, móet), en dat het volstaat ervoor te betalen. De voornaamste overblijvende beperkingen zijn van financiële aard, in combinatie met gezondheidsadviezen. Die onmiddellijkheid (‘Nog één muisklik en u bent er’) valt echter dik tegen, iets blijkt altijd net niet bereikbaar. Blijven proberen voert onvermijdelijk tot steeds verdere vormen van grensoverschrijding.

Het effect daarvan is niet wat men hoopt en/of vreest. We verdwijnen niet in grenzeloze toestanden van genot, zoals sommige moraalridders ons voorhouden. Eerder verzeilen we in een zone van verveling en agressief geladen frustratie met een groeiend gevoel van naamloze onveiligheid en angst. Dit is des te vreemder omdat het merendeel van ons in een van de veiligste omgevingen ter wereld leeft. Reële veiligheid is blijkbaar geen overtuigende toetssteen voor de subjectieve beleving daarvan. De reactie laat zich voorspellen: net zoals de baby die last heeft van zijn lichaam, gaat de postmoderne mens beroep doen op de ander. Helaas is die ander zijn autoriteit kwijt omdat hij niet meer geruggensteund wordt door een groep, waardoor zijn antwoord meestal te weinig gewicht in de schaal legt.

Ruimer gesteld: behoren tot stabiele groepen is ontzettend belangrijk. Wanneer dit ondergraven wordt, komen identiteitsbeleving, driftregulering en zinverlening op een hellend vlak terecht. Vandaag maken we dit ten volle mee, gaande van de identiteitsmoeilijkheden in wat niet toevallig ‘persoonlijkheidsstoornissen’ heet tot het identiteitsverlies binnen de depressie, met in beide gevallen een daaraan gekoppeld gevoel van zinloosheid en angst. Onvermijdelijk treedt daardoor het lichaam op het voorplan, omdat het niet meer voldoende bekleding vindt via de Ander. In het beste geval treedt het naar voren als basis voor een nog uit te bouwen identiteit, waarbij de drager van dat lichaam soms wanhopig op zoek is naar symbolische bouwstenen voor die identiteit. In het slechtste geval komt het op het voorplan als het laatste nog op te ruimen reststuk van een nooit uitgewerkte subjectiviteit. De volgende stap is de zelfmoord waarin iemand die er al niet meer was, volledig van het toneel verdwijnt.

Het nieuwe kapitalisme

Deel uitmaken van stabiele groepen geeft aanleiding tot een aantal vanzelfsprekende gevoelens: loyaliteit en vertrouwen, geloof in autoriteit en solidariteit. De traditionele groep is natuurlijk de familie – in vakjargon: de verwantschapsgroepen. Tot voor kort leverde ook de beroepsgroep daar een heel belangrijk aandeel bij. Door de industriële revolutie zijn wij voor ons levensonderhoud afhankelijk van de economie. Bijgevolg valt haar impact niet te onderschatten: ze is zeer bepalend voor ieder individu en zijn identiteitsbeleving. Substantiële wijzigingen op sociaaleconomisch vlak weerspiegelen zich in even substantiële wijzigingen op vlak van het individu. En er is inderdaad nogal wat veranderd.

Een algemene beschrijving van wat ondertussen ‘het nieuwe kapitalisme’ heet, valt te lezen bij Richard Sennett (2007). De combinatie van digitalisering en internet, neoliberalisme en een massale beursgang, zowel van de bedrijven als van Jan met de pet die zijn deel van de koek wil, hebben in zeer korte tijd geleid tot een volledig andere bedrijfscultuur. Gezien de dwingende kracht van het bedrijfsleven nam de overheid die cultuur al snel over, en dan vooral op vlak van administratie, gezondheidszorg en onderwijs. Ter illustratie:

Minstens zo belangrijk is een analyse van de praktische haalbaarheid van de doelen waar de dbc-systematiek in zou moeten voorzien. Denk aan een gezonde marktwerking op basis van vraaggestuurde zorg en productfinanciering met een heldere en werkbare declaratiesystematiek. Dit alles mogelijk gemaakt door concurrentie tussen zorgaanbieders en onderhandeling tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar met behulp van eenduidigheid in zowel product als producttaal. Te gemakkelijk wordt verondersteld dat deze doelen haalbaar zijn met de recent ontwikkelde productstructuur. (Zwartenkot, 2009, p. 58)

Nee, dit is geen citaat uit een of ander beursblad of economisch tijdschrift. Wel uit het Tijdschrift voor Psychotherapie. Ongetwijfeld kan men een gelijkaardige, even nietszeggende tekst vinden over bijvoorbeeld onderwijs in een hedendaags nummer van een pedagogisch tijdschrift. Nietszeggend betekent evenwel niet ongevaarlijk, integendeel. Wanneer een maatschappij overgaat tot de mercantilisering van haar zorgsector (medisch, psychologisch, pedagogisch, sociaal) dan gebeurt dit steevast ten koste van wie deze zorg zou moeten ontvangen. Als de kwaliteit van bejaarden‘zorg’ onder andere becijferd wordt aan de hand van het aantal ‘doucheminuten per dag per zorgklant’, dan kan je beter elders bejaard wezen.

Lacan had het in dit verband al in de jaren zeventig over het kapitalistische vertoog, als nieuwe versie van het heersende discours (Lacan, 1972). De gecombineerde effecten daarvan op de samenlevingsopbouw, het gezinsleven en uiteindelijk het individu zijn enorm. Voor ons vakgebied zijn vooral de effecten op vlak van identiteit en intermenselijke verhoudingen van belang. Wanneer we die identiteit en die verhoudingen gaan bestuderen, dan springt de verwevenheid tussen economie, politiek en individu heel snel in het oog.

(…)

Het hedendaagse liefdesleven ziet er niet zo lief uit. Partners wantrouwen elkaar vanaf het begin, pogen zichzelf te beschermen tegen mogelijk bedrog door gedetailleerd uitgewerkte huwelijkscontracten en houden er vanaf de eerste dag aparte spaarrekeningen op na. Bij een conflict is onderhandelen niet echt een optie: inpakken en wegwezen, flexibiliteit is beter, het nieuw product / de nieuwe partner staat gewoonlijk al klaar.

Een pessimistische balans ziet er dan ongeveer als volgt uit. Duurzaamheid is sowieso slecht (‘Werk jij nog altijd bij X?’; ‘Ben jij nog altijd samen met Y?’), waardoor een gemeenschappelijk toekomstproject uitbouwen onmogelijk wordt. Wantrouwen is de regel (‘Ik laat mij niet doen, mij zullen ze niet hebben!’) en solidariteit niets meer dan een fiscale aftrekpost (‘Ik hoef toch niet voor jou te zorgen?’). Het geheel kadert bovendien in een sfeer van chronische vermoeidheid en tijdsgebrek (‘Druk, druk, druk!’). Het belangrijkste resultaat is dat de veilige en zekere identiteit van weleer verdwenen is. In de plaats daarvan botsen we op vragen die de onzekerheid alleen maar versterken. Wie ben ik, in verhouding tot wie, wat zijn mijn toekomstperspectieven, op wie kan ik rekenen?

Een laatste kenmerk van het neoliberaal bedrijfsleven is minder opvallend, maar heeft eveneens vergaande gevolgen. Het voorheen duidelijke machtscentrum – de ‘baas’, voor de Vlamingen ‘den bureau’ – is niet alleen uit het bedrijf verdwenen, het is bovendien anoniem geworden. Het nieuwe kapitalisme grijpt plaats op de beurs, gestuurd door naamloze aandeelhoudersvergaderingen. Morele autoriteit maakt plaats voor pure macht. De – steeds tijdelijk aangestelde – topmanager moet uitvoeren wat de aandeelhouders en de beurs hem opleggen, en daar is zelfs een nationale regering niet tegen opgewassen, ook wanneer de beslissing van deze topmanager de sluiting van een winstgevend bedrijf betekent. In onze eeuw is een nationale staat perfect vergelijkbaar met Edgar Allan Poe’s ‘Mr. Waldemar’: hij is dood, alleen beseft hij het nog niet.

Het naamloze van de macht werkt bedreigend, juist omdat zij naamloos is. Wie vandaag wil protesteren, heeft moeite om een adres te vinden, wat de gevoelens van onmacht nog doet toenemen (‘Voor problemen in verband met uw aansluiting, druk één; voor problemen in verband met uw factuur, druk twéé; voor problemen in verband met’ – enzovoort). Hetzelfde zien we in gezinnen, waar de plaats van de autoriteit al een paar decennia nagenoeg vacant is. In het slechtste geval weten de kinderen letterlijk niet meer onder welke noemer ze zich kunnen scharen, dat wil zeggen tot welke afstammingslijn ze behoren. Zij zijn de exponenten van wat ik het nieuwe en groeiende anonymaat wil noemen. Het is geen toeval dat elke klinisch psycholoog de mond vol heeft over de noodzaak van ‘veilige hechtingen’. Dit gaat terug op de vaststelling dat kinderen die een stabiele en duurzame relatie met hun ouders gehad hebben, later steviger in hun schoenen staan, meer zelfvertrouwen hebben en minder angst kennen, enzovoort. Ze zijn ‘veilig gehecht’. Het lijkt er heel erg op dat de groep met een onveilige hechting sterk stijgt, wat in feite neerkomt op een toename van mensen zonder stabiele sociale relaties: anonieme individuen in tijden van eenzaamheid. Het enige waar ze zeker van zijn, is hun lijf. Het is dan ook allesbehalve uitzonderlijk dat zij dit lijf op een of andere manier, maar steeds prominent, naar voren schuiven, als ankerplaats voor een nog te construeren identiteit.

Zes personages op zoek naar een auteur

(…)

De documentaire tv-reeks die bij Geert Maks boek ‘In Europa’ hoort, toont ons beelden van de vorige eeuw, bijvoorbeeld die van de studentenprotesten rond 1968. Zelfs in kleur domineert het zwart en wit. We moeten wel aannemen dat de druk gesticulerende jongemannen twintigers zijn, maar ze zien er allemaal stukken ouder uit. Erg gezond ogen ze al evenmin, en over hun lichaamsvormen kunnen we maar beter zwijgen. Verwonderlijk is dit niet, aangezien hun voornaamste sport bestond uit rokerige debatavonden en cantussen (Ein Prosit, ein Prosit). Hun identiteit konden ze putten uit de aan hun studie eigen positie en uit hun lidmaatschap van een aantal klassieke, stabiele groepen. Vier decennia later ziet de situatie er totaal anders uit. Het gros van de studentenbevolking is vrouwelijk, kleur is alomtegenwoordig, het merendeel (met inbegrip van de professoren) doet aan een of andere vorm van fitness. Overigens geldt dit voor nagenoeg iedereen in het Westen: het lichaam staat centraal op een manier die voorheen ondenkbaar was. Het moet beantwoorden aan dwingende normen (jong en mooi, sexy en uitdagend), en wanneer fitness, massage, bodyshaping en een dieet niet meer helpen, is er nog altijd plastische chirurgie.

De geruststellende verklaring luidt dat ons tijdskader gezondheid voorop stelt, in combinatie met een prettig uiterlijk. Een minder geruststellende verklaring zegt dat al dit hard labeur een manier is om toch maar ons plaatsje onder de zon te verwerven. Als een symbolisch bepaalde identiteit meer en meer op de helling komt te staan omdat de groepen die deze identiteit invulden, verdwenen zijn, blijven er grosso modo twee mogelijkheden over. Men kan op zoek gaan naar nieuwe groepen die identiteitverlenend werken. En men kan terugvallen op het naakte lichaam, als basis van de uitwisseling met de ander, waarmee we een eigen positie kunnen verwerven. In beide gevallen is het individu met stijgende wanhoop op zoek naar een auteur die het verhaal wil schrijven waarin het zijn of haar leven kan opvoeren, net zoals de zes personages in het profetische stuk van Luigi Pirandello uit 1921.

De zoektocht naar nieuwe identiteitverlenende groepen is vandaag de dag overal zichtbaar. Het verdwijnen van naties en hun bijbehorende identiteit in het vooralsnog identiteitsloze Europa (‘Brussel’) heeft een groeiende golf van regionalisme teweeggebracht. Eigen dorp eerst! In combinatie met voetbalfanatisme is dit de halfzachte versie van een beweging die heel andere proporties kan aannemen bij mensen die tussen de plooien van naties en geschiedenissen vallen. Hoe minder identiteit iemand heeft, hoe groter de behoefte is aan een rigoureuze groep, met als gevolg dat elke vorm van fundamentalisme – of deze nu christelijk, joods of islamitisch is – aantrekkelijk wordt. Ben je eenmaal opgenomen in een dergelijke groep, dan verdwijnt de twijfel. Je krijgt te horen wie je bent, waar de autoriteit ligt, hoe je moet omgaan met je eigen lichaam en dat van de ander, wat het gemeenschappelijke doel is op langere termijn en hoe je zelf daartoe kan bijdragen. Eindelijk rust en zekerheid! In zo’n groep ís men iemand, heeft het lichaam een identiteit verworven, zelfs op een dusdanig overtuigende manier dat nogal wat leden van de groep desnoods bereid zijn om dat lichaam voor die groep op te offeren. En als er vervolgens een welwillende wetenschapper met de beste bedoelingen komt uitleggen dat God, Allah of Jahweh de wereld niet geschapen heeft, dat dit zelfs onzin is, dan werkt zoiets vooral versterkend voor de cohesie van die door religie geïnspireerde groep. Godsdienst verleent identiteit, wetenschap niet.

Naakte identiteiten

Wanneer deze optie – lid worden van een rigoureuze groep – niet tot de mogelijkheden behoort, moet het ‘personage op zoek naar een auteur’ wel op het lichaam zelf terugvallen, als basis voor een identiteit. Maar ook in dat geval kan men alleen maar iemand zijn wanneer er sprake is van een verhouding tot een ander; in ons eentje lukt dit niet. Desnoods fantaseert men een imaginaire ander: Anne Frank had haar Kitty (‘Het achterhuis’) nodig, en Tom Hanks zijn Wilson (‘Cast away’). Wanneer het proces van identiteitsverwerving gereduceerd wordt tot het lichamelijke, brengt dit een terugval met zich mee naar het meest elementaire uitwisselingsniveau, dat van seks en seksuele attractiviteit. Andermaal is dit het schrijnendst aanwezig bij diezelfde mensen die tussen de plooien van geschiedenis en naties gevallen zijn, in dit geval vooral bij vrouwen. Het aantal Oost-Europese jonge vrouwen dat met hun lichaam een plaats en bijgevolg een identiteit in het Westen probeert te verwerven, is ook een effect van de nieuwe economie – en dan heb ik het niet over tennis. Dit is de uitvergroting van wat bij ons op een banalere schaal eveneens bezig is. Met vriendinnen zoals Kate Taylor (niet de zangeres, wel de sekscolumniste), die paaldansen promoot en halfnaakte ‘chicks’ opvoert als ultieme vrijgevochten vrouwen, heeft het feminisme geen vijanden meer nodig (The Guardian, 23 maart 2006).

Identiteit verglijdt op die manier naar seksuele identiteit. Helaas brengt het wegvallen van een overtuigende culturele genderdefiniëring bijna automatisch een terugkeer met zich mee naar de natuur, naar de veronderstelde veilige zekerheid van de biologie. Eenvoudig gesteld gaat het om al de kenmerken die samenhangen met procreatie: jeugd en kracht in combinatie met de juiste lichaamsverhoudingen en een gave huid, dit alles bovendien uitdrukkelijk geafficheerd. Me Tarzan, you Jane. Maar voor een stabiel identiteitsgevoel volstaat zoiets niet, juist omdat het niet geschraagd wordt door een symbolische grondslag. Net zoals reële veiligheid geen veilig gevoel garandeert, biedt het behoren tot een biologische sekse geen vaste grond voor een genderidentiteit. Het gevoel niet genoeg man, niet genoeg vrouw te zijn is wijdverspreid.

(…)

Het wegvallen van een conventionele invulling van de genderrollen mag dan tot op zekere hoogte bevrijdend werken, het zorgt zowel voor onduidelijkheid als voor een overaccentuering van biologische seksekenmerken. En dit vindt paradoxaal genoeg plaats bij de generaties die als eerste in de geschiedenis vrije toegang hebben tot doeltreffende voorbehoedsmiddelen, waardoor seks en voortplanting los van elkaar kunnen staan. Net nu we ons daarover geen zorgen meer hoeven te maken, werpt het wegvallen van een symbolisch bepaalde genderidentiteit ons terug op een overmatig benadrukken van alle kenmerken die met voortplanting verbonden zijn. Los daarvan heeft de introductie van effectieve contraceptiva nog een aantal andere gevolgen. In de eerste plaats kan een vrouw nu bewust haar opleiding en carrière plannen, wat de emancipatie een flinke boost gegeven heeft. De prijs die ze daarvoor moet betalen, is dat ook zij onderworpen wordt aan alle effecten van de nieuwe economie, zoals hierboven beschreven. Ten tweede heeft de technische loskoppeling van seks en voortplanting een duidelijk effect op de seksuele uitwisseling als dusdanig. Zo zijn de leeftijdsgrenzen waarbinnen erotiek plaatsgrijpt gevoelig uitgebreid, zowel naar boven als naar beneden. Jonge mensen beginnen er steeds vroeger aan, en met de toegenomen gezondheid en levensverwachting is seks binnen het bejaardentehuis zowel een aangenaam tijdverdrijf als een heikel onderwerp. Vroeger maakten de ouders zich zorgen over het feit dat hun kinderen ‘het’ al deden, nu maken de kinderen zich zorgen over het feit dat hun bejaarde ouder ‘het’ nog doet of opnieuw doet, al was het maar uit beduchtheid dat de erfenis in de verkeerde handen zou kunnen vallen.

(…)

Antropologische psychiatrie

(…) Het ooit evidente verband tussen een bepaalde cultuur, psychisch welbevinden en eventuele verstoringen daarvan, is inmiddels bezweken onder de druk van coca-cola, genetica en neurobiologie. Onze verstoringen zijn de verstoringen, en wat hier geldt, moet ‘ginder’ ook terug te vinden zijn. Vandaar dat we blind zijn voor het nochtans duidelijke verband tussen onze veranderde cultuur en de nieuwe stoornissen. Een sociaaleconomisch bestel dat stabiele groepsvorming ondergraaft, leidt onvermijdelijk tot problemen op vlak van identiteitsvorming en regelgeving. ‘Identiteitsproblemen’ is zelfs nog te zacht uitgedrukt. Heel wat mensen slagen er niet langer in een identiteit te ontwikkelen, ze zijn en voelen zichzelf ‘leeg’. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de normering, die meer en meer schittert door haar afwezigheid. De deregulering op economisch vlak vindt een spiegeling in een deregulering op het sociale niveau, en dan heb ik het voornamelijk over de regelgeving met betrekking tot het lichaam, hetzij dat van onszelf, hetzij dat van de ander. Hierboven besprak ik de eigentijdse oplossingen. Deel uitmaken van een fundamentalistisch groepje levert zowel identiteit als regelgeving op. Identiteit putten uit een overgeseksualiseerd lichaam kan ook, maar is niet iedereen gegeven en bovendien voorzien van een vervaldatum – jongens en meisjes van vijftig hebben iets pathetisch.

Dergelijke remedies zijn erger dan de kwaal, waardoor heel wat mensen blijven steken in de kwalijke gevolgen, vandaag benoemd als zogenaamde ‘disorders’. De laatste decennia kennen we een vreemde epidemie van nieuwsoortige aandoeningen, samengevat onder de noemer ‘persoonlijkheidsstoornissen’. In de hedendaagse psychiatrische Bijbel, de DSM, vind je de volgende, alles behalve verrassende symptomen: chronisch gevoel van leegte, instabiel zelfbeeld, instabiele intermenselijke verhoudingen, voortdurende angst om in de steek gelaten te worden. Dit is de borderlinepatiënt. Een paar bladzijden verder vinden we kenmerken zoals geremdheid in nieuwe sociale contacten; vrees voor afkeuring; een gevoel van vernedering en afwijzing in combinatie met minderwaardigheidsgevoelens. Dit typeert de groeiende groep verliezers binnen het neoliberale spel, die hier ziek worden verklaard onder het lemma ‘ontwijkende persoonlijkheidsstoornis’. Daarnaast hebben we een vervelende groep slechte verliezers; zij ‘lijden’ aan oneerlijkheid, prikkelbaarheid, onverschilligheid, onverantwoordelijkheid en het zich niet willen conformeren, samengebald in de psychiatrische categorie ‘antisociale persoonlijkheidsstoornis’.

Het verband leggen tussen deze kenmerken en de hedendaagse sociaaleconomische realiteit is niet moeilijk, en toch gebeurt het nauwelijks. Stuk voor stuk kunnen deze ‘stoornissen’ begrepen worden als gevolgen van een fout gelopen identiteitsontwikkeling bij gebrek aan stabiele, maatschappelijke groepen. Identiteitsontwikkeling gaat hand in hand met het leren omgaan met eigen affecten en aandriften (in vakjargon: affectregulering). Wanneer het fout loopt op het ene vlak, heeft dat onmiddellijk effect op het andere. Identiteitsproblemen (‘persoonlijkheidsstoornissen’) gaan altijd hand in hand met affectieve problemen, en omgekeerd. Vandaar dat we dezelfde combinatie vinden bij stoornissen die op het eerste gezicht meer klassiek psychiatrisch ogen, namelijk angst en depressie, waarvan het gecombineerd optreden vandaag de dag eerder regel dan uitzondering is. Die angst neemt vooral twee vormen aan: ofwel paniekaanvallen die zomaar uit de lucht komen vallen, ofwel zogenaamde sociale fobieën. Paniekaanvallen hebben te maken met een blijkbaar groeiende moeilijkheid om betekenis te geven aan basisaffecten. (…) Dat sociale angst toeneemt in een maatschappij waarin we steeds meer moeten presteren en voortdurend geëvalueerd worden ‘om verder door te kunnen groeien’, is niet zo vreemd. Kijk maar naar de alomtegenwoordige functioneringsgesprekken waarin ‘afspraken’ gemaakt worden. Wél vreemd is dat we die angst als een ziekte beschouwen waarvoor we het beste medicijnen kunnen slikken. We zitten weer dicht bij de verliezers. Wanneer we vervolgens het oor te luisteren leggen bij depressieve mensen, dan vinden we ook bij hen snel het verlies van identiteit: ‘Ik ben niets, ik kan niets, ik voel mij waardeloos, ik doe alles verkeerd.’ Deze twee psychiatrische klassiekers zijn duidelijk in hetzelfde bedje ziek als de persoonlijkheidsstoornissen, en dat bed staat niet toevallig binnen een bepaalde sociaaleconomische context. Een pijnlijke illustratie hiervan is de relatief plotse ‘epidemie’ van depressie in het huidige Noord-Ierland, en dan vooral onder de mannelijke katholieke arbeiders (Loose, 2007). De burgeroorlog had tenminste toch één voordeel: hij vormde de basis van een verhevigd identiteitsgevoel bij een bevolking die weinig alternatieven had. Werkloos, katholiek en dus underdog, laaggeschoold en onbemiddeld, waren zij ‘iemand’ tégen die anderen, de vijand, ook als ze geen actief lid van de ira waren. Nu het eindelijk vrede is, verliezen ze als het ware hun bestaansgrond, zodat ze alleen nog maar underdog, laaggeschoold en onbemiddeld zijn.

Decontextualisering

Een en ander wordt nog dramatischer wanneer we de blik richten op kinderen. Het lijkt er heel erg op dat kinderen nog nooit zoveel ‘ongewenst’ gedrag vertoond hebben als tegenwoordig – waarop iemand opmerkte dat dit niet zo vreemd is, aangezien kinderen zélf ongewenst zijn. Een crèche in een flatgebouw kan niet, en het aantal klachten wegens lawaai overdag van spelende kinderen neemt toe. Tot nader order bestaat dit ongewenst gedrag hoofdzakelijk uit contact-, aandachts- en concentratiestoornissen (‘Let op!’; ‘Zit nu toch stil!’), en ruimer gezien uit zogenaamde gedragsstoornissen. Daaronder vinden we wat in een vorig tijdperk gewoon ‘stout’ genoemd werd: pesten, vechten, liegen, vernielen, stelen. Veel onderzoek is er niet nodig om vast te stellen dat ook dit gedrag hoofdzakelijk voorkomt bij kinderen van de ‘verliezers’ en/of bij kinderen die zelf al aan het ‘verliezen’ zijn binnen de schier overal aanwezige competitie.

Het verband met de hedendaagse sociaaleconomische realiteit is voor een onbevooroordeelde waarnemer snel gelegd; het volstaat op enige afstand toe te kijken. Merkwaardig genoeg legt men dat verband op dit ogenblik nog amper. En als dit al gebeurt, dan zit de kans er dik in dat er heel wat tegenreactie komt. De huidige tendens schrijft zelfs een ontkenning voor van dit verband. Dezelfde sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of context lichten, leiden inderdaad ook tot een isolering van hun problemen. Niet alleen komen zij apart te staan, hun problemen zélf worden ook zonder enig verband bekeken. De technische term daarvoor is decontextualisering.

(…)

Wat in eerste instantie een sociaal fenomeen is (hangjongeren, spijbelen), verschuift van een sociaal probleem (sociale woonwijken, voorsteden) naar een opvoedingsprobleem (eenoudergezinnen, werkloos, schulden, drugsverslaafd, kortom, slechte ouders) en vervolgens vrij snel naar een individueel probleem: gedragsstoornissen van het kind. Bijgevolg vraagt dit om een individuele interventie, van opvoedingsbijstand, gedragstherapie tot boot camp (een op militaire leest geschoeid heropvoedingskamp). (…)

Aan het einde van die vrij korte rit is Birger of Wendy een gedragsgestoord kind dat aangepaste zorg nodig heeft – de nodige lippendienst aan het ‘bio-psycho-sociaal model’ ten spijt is hij of zij het probleem. Het taalgebruik duidt dit heel overtuigend aan, via de ‘reïficatie’, het verzelfstandigen van iets wat oorspronkelijk alleen maar een beschrijving inhield van een aantal gedragingen, feiten of situaties. Niet: dit kind is druk, kan zijn aandacht er niet bij houden, stoort de klas. Wel: dit kind hééft aadeehaadee (als een soort vieze ziekte). (…) Als volwassene zullen Wendy en Birger ongetwijfeld een persoonlijkheidsstoornis ‘hebben’ en borderline ‘zijn’. Op dat ogenblik is de decontextualisering nagenoeg volledig doorgevoerd en is het verband met een sociaaleconomische voorgeschiedenis weggegumd. Wat nu ronduit een ‘stoornis’ heet, komt helemaal op de rekening van het individu. Eigen schuld, dikke bult.

(…)

De huidige biologisering is des te succesvoller omdat er ook een bonusje in schuilt voor wie voortaan als ‘patiënt’ door het leven mag stappen: de schijn wordt gewekt dat de persoon er zelf niets aan kan doen, hij of zij wordt vrijgepleit van persoonlijke schuld. In die zin komt de hedendaagse decontextualisering zelfs neer op een depersonalisering: het eigen verhaal is van geen enkel belang. Je depressie heeft niets te maken met je werkomstandigheden, laat staan met je verleden, en is al helemaal geen teken van zwakte meer. Je hébt een hersenziekte, ongetwijfeld het gevolg van een genetische kwetsbaarheid. Punt uit.

Oude en nieuwe patiënten

De gewijzigde sociaaleconomische realiteit heeft een enorm effect op de aard en de omvang van de problemen waar mensen vandaag de dag mee worstelen. De daarbij behorende decontextualisering heeft tot gevolg dat deze problemen bovendien herleid worden tot individuele moeilijkheden. In het kielzog van een al aanwezige psychologisering, als erfenis van de jaren zeventig, werden deze moeilijkheden snel ‘disorders’ – ‘ordeverstoringen’ lijkt mij de betere vertaling. Aangezien de psychologische benadering recent meer en meer in het verdomhoekje komt te zitten en we alle heil verwachten van pillen en genen, worden deze ordeverstoringen ook nog eens toegeschreven aan onze biologie.

De aard van deze moeilijkheden is inderdaad anders dan voorheen. Mensen staan een flink stuk minder stevig in hun schoenen en weten niet goed hoe ze om moeten gaan met hun aandriften. Het vroegere, vaak dwingende symbolische kader daarvoor is nagenoeg verdwenen, met als gevolg dat spanningen vaak op een andere manier – anders dan symbolisch – afgereageerd moeten worden. Dezelfde afbrokkeling heeft eveneens effecten op de identiteitsvorming. De onvermijdelijke combinatie daarvan veroorzaakte een aardverschuiving in de spreekkamer van de psychotherapeut, zodat we kunnen spreken over ‘oude’ en ‘nieuwe’ patiënten. Het verschil met de klassieke psychiatrisch-psychologische problemen is zo groot dat de traditionele psychotherapeutische methodes bij deze nieuwe groep nauwelijks bruikbaar zijn. (…) Het relatief niet-werkzame karakter van de klassieke psychotherapeutische methodes bij problemen waarvoor ze niet uitgedacht werden, leidt dan tot de veronderstelling dat psychotherapie helemaal niet werkt. Dit levert een bijkomend argument voor de aanname dat het allemaal wel biologisch-genetisch zal vastliggen en dat zowel diagnoses als behandelingen daarop dienen te focussen.

Het hedendaags vertoog is op dit vlak zeer dwingend, zodat het nauwelijks ter discussie gesteld kan of mag worden. Wie nog durft beweren dat psychosen, gedragsstoornissen, depressie, et cetera met de omgeving te maken hebben, wordt in het beste geval meewarig bekeken, in het andere geval beschuldigd van ethisch incorrect optreden en binnen een Amerikaanse context zelfs van malpractice.


Literatuur

Colapinto, J. (2006). As nature made him. The boy who was raised as a girl. New York: Harper Perennial.
 
Foucault, M. (1972). Histoire de la folie à l’âge classique. Parijs: Gallimard.
 
Foucault, M. (1986). Geboorte van de kliniek. Een archeologie van de medische blik. Nijmegen: SUN.
 
Freud, S. (1916-1917g). Rouw en melancholie. In S. Freud, Werken (Vol. 7, pp. 133-148). Amsterdam: Boom.
 
Green, H. (1974). Ik heb je nooit een rozentuin beloofd. Baarn: Hollandia.
 
Lacan, J. (1972). Du discours psychanalytique. In J. Lacan, Lacan in Italia 1953-1978. En Italie Lacan (pp. 32-55). Milaan: La Salamandra.
 
Loose, R. (2007). Persoonlijke mededeling.
 
Martelaere, P. De (1994). Een verlangen naar ontroostbaarheid. Amsterdam: Meulenhoff.
 
Money, J. (1975). Ablatio penis: Normal male infant sex-reassigned as a girl. Archives of Sexual Behavior, 4, 65-71.
 
Sennett, R. (2007). De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Amsterdam: Meulenhoff.
 
Szasz, T. (1972). De waan van de waanzin. De psychiatrie als voortzetting van de inquisitie. Bilthoven: Ambo.
 
Sechehaye, M.A. (1972). Terug naar het nulpunt. Symbolische realisatie als geneeswijze voor de schizofreen. Alphen a/d Rijn: Wouter Duijts.
 
Vanheule, S., & Verhaeghe, P. (2009). Identity through a psychoanalytic looking glass. Theory and Psychology, 19, 319-411.
 
Zwartenkot, F. (2008). DBC’s in de GGZ: een schijnvertoning. Waarom marktwerking met DBC’s in de ambulante GGZ niet werkt. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34, 58-61.
 
Naar boven