Leegte als betekenis en als concept

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2008
10.1007/BF03078455

Artikelen

Leegte als betekenis en als concept

Gerrit GlasContact Information

(1) 

Contact Information Gerrit Glas
Email: g.glas@dimence.nl

Samenvatting  
In dit artikel sta ik eerst stil bij enkele betekenissen van de term leegte: leegte als subjectieve ervaring, leegte als (diagnostische) constatering, leegte in een existentiële zin en leegte in een spirituele zin. Vervolgens ga ik in op enkele verklaringsmodellen voor het verschijnsel leegte. Deze beschouwing mondt uit in een kort overzicht van de wijsgerige bemoeienis met de leegte. Het artikel besluit met een aanzet tot een conceptueel raamwerk van het verschijnsel leegte zoals we dat in de psychiatrische en psychotherapeutische praktijk tegenkomen.

Emptiness – meaning and concept  
Relatively little has been written about emptiness as a psychopathological phenomenon. Firstly, the term ‘emptiness’ is analyzed from three points of view: emptiness as subjective experience, emptiness as a condition to be ‘diagnosed’ in others, and emptiness as an existential and spiritual phenomenon. Next, some explanatory models of emptiness are reviewed, mainly derived from psychodynamic theory, personality theory and philosophy. Finally, the article provides a preliminary proposal for a conceptual framework for the understanding of emptiness as it is encountered in psychiatric and psychotherapeutic practice.


gerrit glas is onder meer opleider psychiatrie in Dimence, instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio Overijssel, en hoogleraar wijsgerige aspecten van de psychiatrie bij het lumc en de faculteit wijsbegeerte in Leiden. Correspondentie: G. Glas, Dimence, Instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg, Postbus 110, 8000 AC Zwolle.
Dit artikel is een bewerking van een voordracht gehouden op de Studiedag Curriculum Persoonlijkheidsstoornissen, georganiseerd door Benecke, Amsterdam, 14 november 2006 en 3 november 2008.

Introductie

Hoewel de term vaak wordt gebezigd, is er over leegte opmerkelijk weinig geschreven. Het woord wordt zowel gebruikt in de omgangstaal als in een klinische en psychotherapeutische context. Het bekendst is de leegte bij de patiënt met een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Maar leegte wordt ook gerapporteerd bij andere persoonlijkheidsstoornissen, zoals de schizoïde en de narcistische persoonlijkheidsstoornis en in het kader van as-I-stoornissen zoals schizofrenie, depressie, de obsessief-compulsieve stoornis, anorexia, boulimia nervosa en depersonalisatie.

De leegte waarover in de omgangstaal wordt gesproken en de leegte uit de klinische en psychotherapeutische taal overlappen elkaar. Maar er zijn ook verschillen. Zo kan men in de omgangstaal zeggen dat men zich leeg voelt na het leveren van een prestatie, bijvoorbeeld een sportprestatie. Maar over dit type leegte gaat het in de psychotherapeutische en psychiatrische literatuur eigenlijk nooit. Leegte is bovendien niet alleen een negatieve ervaring. Zo is er een uitgebreide literatuur over leegte vanuit het perspectief van oosterse filosofieën en de christelijke mystiek. Leegte heeft in deze spirituele tradities vaak een (uiteindelijk) positieve betekenis. Dat is anders als leegte onder clinici en psychotherapeuten ter sprake komt: leegte slaat dan meestal op iets dat ontbreekt en dit ontbreken wordt als abnormaal beschouwd. Een grensgeval is de leegte na een groot verlies of in het kader van rouw. De leegte na een verlies wordt zowel in de omgangstaal als in de klinische taal als weliswaar onaangenaam, maar binnen zekere grenzen toch als normaal beschouwd.

Dit artikel is een poging tot conceptuele analyse die aanvangt op een beschrijvend niveau. Het gaat mij in eerste instantie om een poging tot ordening van de verschillende manieren waarop leegte ter sprake kan komen. Pas daarna zal ik de aandacht richten op verklaringsmodellen voor het verschijnsel leegte. Het is niet verbazingwekkend dat vooral de psychoanalytische denkrichting hier een kader probeert te verschaffen. Daarnaast en deels daarmee overlappend zijn er pogingen tot theorievorming vanuit de persoonlijkheidsleer en de existentiële psychotherapie.

Laten we eerst eens wat preciezer kijken hoe ‘leegte’ ter sprake komt in het taalgebruik van clinici en psychotherapeuten. Ik kom tot een indeling in drie soorten van gebruik: leegte als subjectieve ervaring, leegte als constatering over een ander en leegte in existentiële zin.


Leegte als subjectieve ervaring

Leegte is wat anders dan gemis. In het missen wordt dat wat gemist wordt, in zekere zin bewaard. In het gemis staat het contrast tussen wat was en wat is op de voorgrond en is de afdruk van dat wat gemist wordt als het ware nog tastbaar. Wie iets mist had iets. Leegte, althans de meest typische vorm daarvan, voelt vaak aan alsof men nooit iets heeft gehad. Dat wat iemand verbond met het gemiste lijkt te ontbreken. Dat is ook het verontrustende als leegte onderdeel is van een rouwreactie: in plaats van verdriet of pijn om degene die wordt gemist is er als het ware een gat, een vacuüm; er lijken geen draden meer te zijn die toen en nu met elkaar verbinden. Uiteraard vertegenwoordigt deze omschrijving een ideaaltype. Vaak zal in de ervaring van leegte de ervaring van gemis voelbaar blijven. Maar primair is toch het gegeven van het ‘ontbreken’.

In het lege gevoel kunnen drie componenten of aspecten worden onderscheiden die al naar gelang de situatie en de persoon elk voor zich of in combinatie op de voorgrond kunnen staan: gebrek aan oriëntatie, innerlijke leegte en gebrek aan presentie.

De ervaring van leegte kan in de eerste plaats het karakter hebben van een ontbreken van oriëntatie. Het bestaan wordt ervaren als leeg, nutteloos, irrelevant. De ervaring van leegte heeft in zulke gevallen iets zwevends; ze heeft de kleur van onbestemdheid en richtingloosheid. Kennelijk is er geen perspectief, geen richtinggevende impuls, geen verlangen waarvan de vervulling gepaard gaat met een besef van tot-bestemming-komen, geen innerlijk houvast. Deze richtingloosheid kan gepaard gaan met een gevoel van zinloosheid, irrelevantie en besluiteloosheid. Wat men ook doet, het gaat niet gepaard met het besef dat er iets gebeurt of wordt bereikt.

Leegte als gebrek aan oriëntatie heeft te maken met de beleving van een wereld die leeg is. Coördinaten waarop men zich kan oriënteren, lijken te ontbreken. Bij innerlijke leegte gaat het, zoals de uitdrukking al zegt, om de wereld binnen. Men is zelf leeg, de innerlijke coördinaten ontbreken. Het lijkt alsof er niets gebeurt en alsof wat er gebeurt net zo goed niet had kunnen gebeuren. Er zijn wel gedachten, gevoelens en voorstellingen, maar deze missen substantie, ze hebben een soort gewichtloosheid en beklijven niet. Voor- en achtergrond ontbreken. De ervaring is amorf en zonder betekenis.

Nog een stap verder en we zijn bij de derde betekenis van het gevoel van leegte: de ervaring er ‘niet te zijn’; in een vacuüm te leven waarin men dreigt te stikken. Dit derde betekenisaspect vat beide voorgaande samen. Nu is het niet alleen de wereld of het zelf waaraan perspectief en gewicht ontbreken, het is het bestaan als zodanig dat elke zin lijkt te ontberen. Vaak gaat deze ervaring gepaard met een gevoel van onmacht. Men heeft niet langer het vermogen om zich tegen de leegte te verzetten. Deze ontneemt de betrokkene als het ware alle energie. De leegte voelt aan als een macht, een zuigend vacuüm waartegen men niet opgewassen is. In wat minder dramatische vormen gaat het om leegte als een gebrek aan aanwezigheid, een gebrek aan ‘presentie’, alsof alles langs de betrokkene heen gaat en niets er toe doet.

Deze drie manieren om leegte te ervaren zijn natuurlijk in de praktijk niet netjes van elkaar gescheiden. Het gaat om een enigszins kunstmatige poging tot ordening van een veelvormige ervaring. De primaire beleving is daarbij moeilijk te onderscheiden van de interpretatie. Dat blijkt al uit de vele metaforen die ik heb moeten gebruiken om de ervaring te verduidelijken. In de metaforen zit al een interpretatief moment. Ook de grens tussen normaal en pathologisch is niet zo makkelijk te trekken.


Leegte als diagnostische constatering

We blijven nog even bezig met de ordening van de taal en treffen daarin vervolgens een reeks van betekenissen aan waarbij het woord leegte wordt uitgesproken door een ander dan degene die de ervaring heeft. We spreken over leegte als constatering over de geestesgesteldheid van iemand anders. We zullen ons hier vooral beperken tot diagnostische constateringen. Daarmee verlaten we dus het niveau van de omgangstaal en laten ons inspireren door wat de descriptieve psychopathologie aan beschrijvingen van de leegte oplevert. We onderscheiden achtereenvolgens leegte in een affectieve zin, leegte als uiting van een tekort aan identiteit, psychotische leegte en autistische leegte. De affectieve leegte zouden we ook wel neurotische leegte kunnen noemen, de leegte die verbonden is met tekort aan identiteit borderline-leegte.

Leegte in affectieve zin (neurotische leegte)

De leegte doet zich hier allereerst voor als affectvervlakking. Wat er gebeurt, trekt aan de betrokkene voorbij, zonder reliëf, zonder hoogte- of dieptepunten. Uiteraard denken we daarbij aan depressieve toestanden. De depressieve patiënt gaat niet alleen gebukt onder gevoelens van waardeloosheid, inferioriteit en schuld maar vaak ook onder gevoelens van leegte, bijvoorbeeld bij pathologische rouw of na een narcistische krenking. Maar ook als de stemming niet depressief is, kan er sprake zijn van leegte die zich vooral in de affectieve sfeer uit, bijvoorbeeld bij de theatrale patiënt of bij de patiënt met depersonalisatie (Levy, 1984) of met sterk ritualisme, zoals in het geval van de obsessief-compulsieve stoornis (zie ook Milrod (2007) voor een beschrijving bij agorafobie).

Een aparte plaats verdient de toestand die door de psychopatholoog Pierre Janet beschreven wordt als sentiment du vide (Janet, 1926). Deze toestand wordt aan de oppervlakte gekenmerkt door een vermindering van niet alleen het gevoel, maar eigenlijk van alle psychische functies (aandacht, geheugen, intellect, gevoelens, religiositeit, persoonlijkheid). De ervaring van leegte kan gepaard gaan met een neiging tot automatisme (dwangrituelen) en derealisatie. In zijn werk over obsessies en psychasthenie had Janet ook al gesproken over deze combinatie van depersonalisatie en derealisatie (Janet, 1903). Een term die in die context opduikt, naast het gevoel van leegte, is de vermindering van de fonction du réel. Het gaat om het besef ‘er niet bij te zijn’, een gebrek aan presentie. Vermindering van de fonction du réel is volgens Janet kenmerkend voor de psychasthenie, een mengbeeld van neurasthenie (moeheid, hoofdpijn, prikkelbaarheid, lichamelijk klachten) en dwangverschijnselen. Opmerkelijk genoeg situeert Janet de oorzaak van het besef van leegte in zijn latere publicatie in de sfeer van het handelen en niet in de sfeer van het voelen, en wel met name in de sfeer van het secundaire handelen. Het primaire handelen betreft de motorische acties die wij bewust intenderen teneinde iets tot stand te brengen of te bewerken. Maar naast dit primaire handelen is er ook het secundaire handelen. Dit secundaire handelen kan worden gezien als de schil van gebaren, mimiek, lichaamshouding en motorische expressies die het primaire handelen begeleidt. Het secundaire handelen is de ‘echo’ en de ‘harmonie’ van het primaire handelen, aldus Janet. Het is met name dit secundaire handelen dat geremd en verstoord is als iemand last heeft van het sentiment du vide. In meer eigentijdse taal zouden we kunnen spreken van een verlies aan spontaneïteit en expressiviteit. Het lichaam wordt een soort huls. In een toestand van leegte maken we met ons lijf niet meer op een vanzelfsprekende en spontane manier contact met anderen en indirect daardoor ook niet met onszelf.

Leegte als uiting van gebrek aan identiteit (borderline-leegte)

Dit is de meest besproken vorm van leegte en vaak wordt hier een verband gelegd met stoornissen in de stabiliteit en samenhang van de zelfrepresentaties c.q. het core self (waarover later meer) (Singer, 1977a; 1977b). We moeten ons in dit verband realiseren hoe ingewikkeld het fenomeen van de leegte bij de borderline- (en narcistische) patiënt is, zelfs als we ons beperken tot de beschrijving ervan.

Vraagt men de patiënt naar gevoelens van leegte dan weet deze vaak onmiddellijk wat bedoeld wordt en is verdere uitleg niet nodig. Misschien mogen we het dus zelfs omkeren: als de patiënt de vraag naar gevoelens van leegte niet begrijpt, dan is er geen sprake van leegte. Als de patiënt gevoelens van leegte zegt te ervaren, heeft hij of zij tegelijk toch vaak moeite om deze preciezer te omschrijven. Hoe kan dat? Sterker nog, hoe kan men last hebben van wat er niet is? Kennelijk is de patiënt niet zo leeg dat deze het gevoel van leegte niet herkent. Herkenning betekent op z’n minst een zeker vermogen tot zelfobservatie. Maar zelfobservatie is niet genoeg. Zelfobservatie kan stoppen bij de neutrale constatering. Maar de ervaring van leegte is niet alleen een nuchtere vaststelling. Ze gaat veel verder. Men zou die ervaring liever niet hebben. Leegte kan ontaarden in een kwellend besef. Dit besef vooronderstelt ervaringen waarin er geen sprake was van leegte. Die ervaringen kan de betrokkene nog in de herinnering terugroepen, niet als een koude constatering, maar als een affectief gewenste toestand. De ervaring van leegte berust zo bezien op een soort affectieve dissonantie, een dissonantie tussen wat er is en wat er in andere omstandigheden had kunnen zijn.

Een verdere complicatie is dat de ervaring van leegte in de praktijk helemaal niet hoeft in te houden dat er sprake is van een armoede aan indrukken, gevoelens, gedachten en voorstellingen. De ervaring van leegte sluit een vol hoofd niet uit. Leegte wordt, eenmaal op dit punt aangekomen, een term die geïnterpreteerd moet worden. Het (soms) volle hoofd van de lege patiënt kan duiden op onafgemaakte zaken (oud zeer). Het kan duiden op onmacht om aan de verwachtingen die men over zichzelf heeft te beantwoorden. Het kan duiden op een ervaring, waarin het bestaan zelf als amorf en betekenisloos wordt beleefd.

Leegte als psychotisch fenomeen

Leegte in psychotische zin duidt vooral op als denk- en verbeeldingsarmoede bij schizofrenie. Leegte is één van de negatieve symptomen. We kunnen hier zowel aan de inhoud als aan de vorm van gedachten en voorstellingen denken. Het denken en de fantasie zijn inhoudelijk arm. Er is ook nauwelijks ontwikkeling. Qua vorm is er sprake van verbrokkeling, het losser worden en uiteindelijk verdwijnen van de samenhang in het denken, voelen en fantaseren. Het denken verzandt. Gevoelens worden losse eilanden. De fantasie wordt concretistisch en ebt geleidelijk weg. De betrokkene heeft hier – als het proces ver genoeg gevorderd is – veel minder last van dan wanneer er sprake zou zijn van neurotische of borderline-leegte.

Autistische leegte

Elders in dit nummer wordt dieper ingegaan op leegte bij autisme en autismespectrumstoornissen. De leegte lijkt hier vooral het resultaat van een onvermogen om samenhang en affectieve betekenis toe te kennen aan wat er gebeurt. Betekenis en intentie worden niet spontaan herkend. De wereld lijkt zich voor te doen als een beangstigend, moeilijk te beheersen, mechanistisch universum. Anders dan bij de negatieve symptomatologie in het kader van schizofrenie heeft de betrokkene wel last van het onvermogen om zich spontaan en op de juiste wijze affectief en intentioneel in te stellen op zijn omgeving. In zekere zin gaat het hier om het complement van de toestand die Janet beschreef als het sentiment du vide. Autistische leegte heeft te maken met een niet afgestemd zijn op een als mechanistisch beleefde wereld. Janets gevoel van leegte heeft betrekking op het niet langer spontane, expressieve en zich op de omgeving afstemmende lichaam. Autistische leegte heeft te maken met een onhanteerbare, gedepersonaliseerde, mechanisch aanvoelende wereld, een wereld met andere woorden waarop men zich eigenlijk niet kan afstemmen.


Leegte in existentiële zin

Kort samengevat gingen de vorige twee paragrafen over leegte in subjectieve (beleefde) en objectieve (door anderen aan iemand toegeschreven) zin. Leegte in existentiële zin ontsnapt aan de dubbelheid van beleving en constatering, subjectiviteit en objectiviteit, omdat ze beide omvat en er een verdieping van vormt. Leegte in existentiële zin duidt op het bestaan als zodanig en als geheel, zoals het geleefd en beleefd wordt. Ze moet worden gesitueerd in de sfeer van de ik-zelfverhouding. Ze is de onzichtbare macht die de ik-zelfverhouding bepaalt. Men verhoudt zich niet tot de leegte, maar de leegte bepaalt hoe men zich tot zichzelf en zijn bestaan verhoudt.

Het lege bestaan is nergens van vervuld. Het is betekenisloos en heeft geen perspectief, geen gewicht (een ‘ondraaglijke lichtheid’) en geen waarde. Deze leegte kan vervolgens alle schakeringen aannemen tussen gewichtloze frivoliteit en een nihilisme met demonische trekken. In alle gevallen heeft de leegte de betrokkene in de greep. Het prototype van de gewichtloze frivoliteit is Don Juan (uit de gelijknamige opera van Mozart) zoals daarover wordt geschreven door de Deense filosoof Sören Kierkegaard. Kierkegaard (1843/2000) ziet in Don Juan de verpersoonlijking van de mens die zich überhaupt niet bewust is van het feit dat hij zich tot zichzelf verhoudt. Deze mens leeft puur onmiddellijk; hij gaat op in het zintuiglijke en in de onmiddellijke bevrediging. Een van de prototypes van het nihilisme is Nietzsches Übermensch die over de leegte, het gat in het eigen bestaan, heen springt door – als het ware uit het niets – de waarden te scheppen die het bestaan richting geven (Nietzsche, 1887). Een ander prototype zou ‘de man zonder eigenschappen’ van Robert Musil (1960) kunnen zijn, de mens die elke eigenheid heeft moeten opgeven en die opgaat in wat anderen van hem verwachten.

Leegte wordt door sociaal-psychologen en filosofen wel als een tijdsfenomeen gezien. Zo beschrijft C. Lasch (1979) onze cultuur als ‘narcistisch’, dat wil zeggen als gericht op doelen die alleen een uitwendige en instrumentele betekenis hebben. Op de achtergrond speelt hier, volgens de filosoof Charles Taylor (1989), een verlies van contact met de spirituele bronnen van onze beschaving, niet alleen de christelijke, maar ook de humanistische en de antieke. Taylor wijst erop dat eigenheid en authenticiteit alleen tot hun recht kunnen komen als die eigenheid en authenticiteit door anderen als waardevol worden gezien. Zonder die ‘erkenning’ is authenticiteit een inhoudsloos om zichzelf heen draaien, een leeg soort zelfbevestiging, navelstaren in de leegte. De psychoanalyticus R. Hobson (niet te verwarren met de autismespecialist Peter Hobson) spreekt in een soortgelijk verband over de insurmountable inner loneliness als een van de meest diepe ervaringen waar men in de psychotherapie mee te maken krijgt (Hobson, 1985). Deze eenzaamheid en leegte maken de patiënt onbereikbaar en zorgen ervoor dat de psychotherapeut zich totaal onmachtig en overbodig kan voelen. De sociaal psycholoog Kenneth Gergen (1991) voegt hier nog de dimensie van de oververzadiging aan toe, als compensatie van de leegte. De leegte van de moderne mens wordt gemaskeerd door de oververzadiging door indrukken, emotionele prikkels, contacten, informatie, bezigheden, kortom: bedrijvigheid.


Leegte in spirituele zin

Leegte als ervaring, als constatering en in existentiële zin hebben alle drie iets negatiefs. Ze duiden op een onvolmaaktheid, op het ontbreken van iets dat belangrijk wordt geacht. Dat is anders in belangrijke christelijke en oosterse spirituele tradities. Zowel in de christelijke mystiek als in allerlei vormen van boeddhisme is de leegte een noodzakelijk voorstadium van de overgave en de vervulling (door goddelijke genade of kosmische verbondenheid).

We kunnen hier denken aan het motief van de kenosis (zelfontlediging) uit de christelijke theologie: Jezus Christus die zich ‘leeg’ maakt, zichzelf wegschenkend in het offer en zo ruimte makend voor goddelijke identificatie met het menselijke lijden en tekort (Gau, 2000). We moeten in dit verband ook denken aan de mystieke ervaring van de ‘donkere nacht’ (bij de middeleeuwse mysticus Johannes van het Kruis), een ervaring die zeker ook gemengd is met angst. Overigens kent de christelijke traditie vanouds ook minder positieve beschrijvingen van de leegte, zoals de ervaring van acedia (wilszwakte), die vooral zou optreden bij monniken die niet bestand zijn tegen een bestaan dat in het teken staat van herhaling, ritueel, verveling en (volgens de traditie ogenschijnlijke) zinloosheid.

In verschillende oosterse, met name boeddhistische tradities (soto zen, mahayana) gaat de leegte vooraf aan de geboorte van een nieuw zelf dat uitdrukking geeft aan de verbondenheid met al het bestaande. Het oude zelf met zijn krampachtige fixaties aan materiële goederen, succes en macht moet worden opgegeven om plaats te maken voor een zelf dat zich door dit alles niet meer laat raken en als het ware overvloeit van betrokkenheid en liefde. De ervaring van leegte kan alleen met succes worden overwonnen vanuit een grondhouding van vertrouwen en van affirmatie van het bestaan. Dit vertrouwen en dit beamen (affirmatie) vragen om het loslaten van oppervlakkiger ambities en vanzelfsprekendheden. Kernpunt in tal van meditatieve praktijken is de cultivering van dit vermogen om los te laten (Epstein, 1989).


Verklaringsmodellen

We onderscheiden psychodynamische modellen en benaderingen gebaseerd op de persoonlijkheidsleer en existentiële benaderingen van psychotherapie.

Psychodynamische modellen

Leegte wordt in de psychodynamische theorievorming op vier manieren geconceptualiseerd: (1) als gebrek, te weten een geïnternaliseerd overblijfsel van ontbrekende emotionele steun en veiligheid in de kinderjaren, (2) als een sterke vorm van afweer tegen gevoelens die niet worden verdragen, met name woede en zelfhaat, (3) als een scheefgroei in de ontwikkeling van het zelfgevoel ten gevolge waarvan men niet goed in staat is verschillende conflicterende zelf- en objectrepresentaties te integreren en (4) als het resultaat van innerlijke conflicten over onbewuste geïdealiseerde zelfbeelden die niet overeenkomen met de realiteit (Epstein, 1989; Singer, 1977a, 1977b; Levy, 1984).

De achterliggende gedachte is dat stabiliteit en samenhang in het beeld dat men van zichzelf heeft voorwaarden zijn voor frustratietolerantie en het handhaven van idealen. Waar deze samenhang en stabiliteit ontbreken lekt het zelfgevoel weg en ontbreekt het de betrokkene aan koers en doorzettingsvermogen. De onmacht die hieruit resulteert, kan leiden tot zelfhaat of, in geprojecteerde vorm, haat jegens anderen of de wereld. Deze haat wordt vervolgens afgeweerd door loochening en splijting. Tegelijk blijft er wel een observerend ego, hetgeen verklaart waarom de betrokkene zich vaak niet alleen als leeg ervaart maar ook alsof hij of zij van een afstand zichzelf waarneemt en alsof alles vreemd is (depersonalisatie) (Kernberg, 1984). Ook vervormingen van het lichaamsbeeld kunnen hierbij optreden. De leegte kan worden verwoord als een soort verveling, maar vaker nog treedt verveling op bij de therapeut. Deze verveling is een belangrijk tegenoverdrachtsfenomeen. Ze duidt op projectie en projectieve identificatie. De therapeut krijgt het gevoel dat elke interventie of zelfs de gedachte daaraan bij voorbaat zinloos is (Greenson, 1953). Alle spanning ebt weg, alles wordt ‘klein’ gemaakt.

Vanuit dit theoretische kader is het mogelijk de meeste van de vier vormen van leegte te begrijpen. Leegte als gebrek (1) heeft etiologisch te maken met het ontbreken van een innerlijke ‘trooster’. Omdat zo’n trooster in de kritische fase van de vroege ontwikkeling ontbrak, kon deze ook niet worden geïnternaliseerd. Leegte die een vorm van afweer is tegen zelfhaat en andere onverdraaglijke gevoelens (2) gaat vaak gepaard met loochening, splijting en depersonalisatie (zie boven). Door de splijting wordt de haat op een afstand gehouden; wat resteert is de leegte. Leegte als scheefgroei van het zelfgevoel (3) is het gevolg van integratiezwakte. Het leidt tot een onvoldoende ‘cohesief zelf’ en uit zich vooral als verwarring en existentiële desoriëntatie (ik realiseer me dat het hier gehanteerde idioom ontleend is aan de zelfpsychologie en niet aan de object-relatietheorie; dit verschil laat ik hier echter rusten). In andere gevallen uit deze zich in allerlei vormen van acting-out gedrag. Leegte die te maken heeft met narcistische problematiek (4) is een variant op de derde en heeft meer de ondertoon van falen en vergeefsheid.

Charles (2000a; 2000b) meent op basis van klinische ervaring en psychoanalytische theorie dat er verschillen zijn tussen de ervaring van leegte bij mannen en vrouwen. Bij vrouwen sluit de ervaring van leegte aan bij het ‘concave’ lichaam: vagina, baarmoeder en buik als holtes die erom vragen gevuld te worden, terwijl deze ‘leegtes’ tegelijk gepredisponeerd zijn om vorm te geven aan een nieuwe dyade, hetgeen op zijn beurt een metafoor is voor het analytische proces. De man zou door zijn convexe lichaamsvorm ook een achterliggende leegte verhullen, een leegte waarvan het bestaan moeilijker toegegeven wordt bij alle uiterlijk vertoon, een leegte die ook zelf iets verhult, namelijk behoefte aan zorg, bescherming, kortom holding. Aan de oppervlakte is er een verschil tussen mannen en vrouwen; dieper liggend is er toch overeenstemming.

Naar aanleiding van het schaarse empirische onderzoek over leegte kan worden opgemerkt dat er een aantal schalen zijn ontwikkeld waarin gepoogd is om leegte die wordt gekenmerkt door honger/verlangen te onderscheiden van existentiële leegte (Hazell, 1984a, 1984b, 1989; Ho & Ho, 2007). Met behulp van dit soort schalen is onder andere onderzoek gedaan bij patiënten met agorafobie en met eetstoornissen. Niet in alle gevallen kon het bestaan van deze twee typen van leegte worden bevestigd.

Persoonlijkheidstheorie

Leegte is geen concept dat een belangrijke rol speelt in de persoonlijkheidstheorie. Er zijn twee uitzonderingen: verklaringsmodellen van de borderline-persoonlijkheidsstoornis (BPS) en Cloningers nieuwste werk op het terrein van de persoonlijkheid, zijn theorie over levels of intuitive awareness. In de theorievorming over de BPS is het vooral de psychodynamische benadering waarin leegte een centrale plaats inneemt. Omdat we zojuist al op de psychodynamische verklaringswijze zijn ingegaan, zullen we dat hier niet weer doen. Leegte heeft in de psychodynamische theorie over de BPS betrekking op alle vier de boven besproken vormen van leegte: het kan duiden op een gebrek, ze kan het gevolg zijn van afweer (met name splijting en projectieve identificatie), ze kan berusten op scheefgroei en ze kan het gevolg zijn van conflicten over narcistische idealen.

In Cloningers benadering heeft leegte zowel een positieve als een negatieve betekenis, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium waarin de persoonlijkheid verkeert. In feite trekt Cloninger in zijn nieuwste werk (Cloninger, 2004, 2007) de lijnen door uit eerder werk waarin vooral – wat hij noemt – het emotionele brein centraal stond. Dit emotionele brein is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en regulatie van het temperament. Die regulatie vindt onder meer plaats door het karakter en door leerprocessen die leiden tot het ontstaan van gewoonten en vaardigheden en de vastlegging daarvan in het procedurele geheugen.

Cloninger onderscheidt zoals bekend vier temperament- en drie karakterdimensies. Naast het emotionele brein is er een rationeel brein dat ‘declaratief’ en ‘propositioneel’ is en dat afhankelijk is van de ontwikkeling van de taal en het sociale leven. Het derde systeem wordt gekenmerkt door zelfbewustzijn en het besef van eenheid en betekenis. In Cloningers variant van ‘positieve psychologie’ verloopt de ontwikkeling van dit zelfbewustzijn in fasen vanaf ongeveer het vierde jaar. Naast een toestand van ontbrekend zelfbewustzijn (voor het vierde jaar) onderscheidt Cloninger nu nog drie stadia van zelfbewustzijn: het gewone volwassen zelfbewustzijn dat in staat is gratificatie uit te stellen maar dat nog wel ik-gericht is, het metacognitieve stadium waarin de betrokkene gericht is op de ander en in staat is om om te gaan met conflicten in de eigen behoeften en verlangens, en ten slotte het contemplatieve stadium waarin de betrokkene zichzelf inspanningloos, kalm, onpartijdig, wijs en creatief kan waarnemen. Deze stadia worden gekenmerkt door een toename van eenheid van bewustzijn.

Leegte in negatieve zin is nu verbonden met een ontbrekend besef van eenheid en met een gebrek aan coherentie in het zelfbewustzijn. Ervaring (besef van verbrokkeling) en structuur (gebrek aan coherentie en stabiliteit) gaan gelijk op, suggereert Cloninger. Dit zou de toestand zijn waarover existentieel fenomenologen schrijven als ze het hebben over leegte als existentieel vacuüm. Er is echter ook een meer positieve ervaring van leegte, verbonden met de contemplatieve vorm van zelfbewustzijn, die wordt gekenmerkt door een aangenaam soort onverschilligheid en het vermogen vrij in zich te laten opkomen wat zich vanuit het onbewuste aandient.


Filosofische benaderingen

Het voert te ver om diepgaand in te gaan op allerlei filosofische analyses van het verschijnsel leegte. We wezen al op de mystieke en spirituele tradities die een belangrijke voedingsbodem hebben gevormd voor wijsgerige reflectie, vanaf ten minste Augustinus. Voor nu is het vooral van belang te letten op een lijn van denken die inzet bij Pascal en die via Kierkegaard doorloopt naar existentiële fenomenologen zoals Sartre en Heidegger en naar postmoderne en poststructuralistische denkers als Lacan (1964), Gergen (1991) en Marc Taylor (1993) (om slechts enkelen te noemen).

Bij Pascal staat vooral de vergeefsheid van het bestaan centraal. Kierkegaards denken cirkelt rond de gedachte dat de mens zich tot zichzelf verhoudt en zich vanuit deze zelfverhouding verder ontwikkelt. De ik-zelfverhouding is op zichzelf genomen leeg; tussen het ik (wie ik ben) en het zelf (wie ik was of zou kunnen worden) gaapt een gat, de afgrond van alle mogelijkheden waarvoor ik mij geplaatst zie. Aan zichzelf overgelaten probeert de mens ofwel dit gat te negeren of hij draait in een kringetje rond en is overgeleverd aan de angst en de leegte. Leegte heeft dus ook bij Kierkegaard iets te maken met gebrek aan oriëntatie en richting (Kierkegaard, 1849).

Heidegger (1927) radicaliseert deze analyse door te stellen dat de mogelijkheid waar de mens zich primair toe dient te verhouden de dood is, de ‘mogelijkheid van de eigen bestaansonmogelijkheid’. Mens-zijn ontwikkelt zich tegen de achtergrond van deze ultieme bestaans(on)mogelijkheid.

In Sartre’s vrijheidsanalyse treffen we een soortgelijke structuur aan, zij het met een duidelijk ander accent. Vrijheid wordt ook bij Sartre in zekere zin verstaan vanuit een niets, een bestaansonmogelijkheid, maar dan nu opgevat als de onmogelijkheid om onder de vrijheid uit te komen. De mens is gedoemd vrij te zijn en is niet in staat met zichzelf samen te vallen. Mensen kunnen keuzes ten principale nooit ontlopen. Ze zijn met huid en haar aan de feitelijkheid van hun lichaam gebonden, toch kunnen ze niet met dit lichaam samenvallen. Dit noodzakelijkerwijs niet-met-zichzelf-kunnen-samenvallen duidt Sartre aan met de term negatie. Vrijheid betekent negatie, negatie van al het bestaande. Vrijheid is ten diepste nee-zeggen. De walging, Sartre’s beroemde aanduiding van het bestaan, is de vergeefse poging om aan deze negatie, en dus aan de vrijheid, te ontsnappen (Sartre, 1943).

Het is vooral in het postmoderne denken dat deze negatie, het negatieve of het gat in het zich tot zichzelf verhouden wordt opgevat als leegte. De leegte is een afwezigheid van het object (Lacan). Menswording en individuatie geschieden vanuit het fantasma dat de leegte – opgevat als afwezigheid van het object – vult. Bij Lacan is deze afwezigheid zo fundamenteel dat hij kan stellen dat het fantasma voorafgaat aan de realiteit. Realiteit is verbonden met taal en symboolvorming.

Heel andere accenten treffen we bij Charles Taylor (1989), die enerzijds de naaktheid en leegte van het ‘moderne’ zelf benadrukt, maar anderzijds plaats inruimt voor de notie authenticiteit, opgevat als de resultante van erkenning door de ander. Het (post)moderne zelf is het zelf dat zich verschuilt achter zijn rollen en functies. Het is een kaal en ontworteld zelf, zonder antwoord op diepere bestaansvragen en zonder contact met de spirituele bronnen die onze cultuur hebben gevoed.

Samenvattend is leegte, zoals die in de 20e-eeuwse filosofie wordt geanalyseerd, uitdrukking van onverbondenheid en richtingloosheid (Glas, 1999). Die onverbondenheid heeft zowel een structureel als een existentieel karakter: structureel omdat ze geen individueel probleem is, maar de uitdrukking van een tijdsgewricht, existentieel omdat deze onverbondenheid de verhouding tot onszelf diepgaand bepaalt.


Naar een conceptueel raamwerk
We hebben de leegte vanuit vier perspectieven bezien: als subjectieve ervaring, als diagnostische term, als existentiële verhouding en vanuit een spirituele optiek. Vervolgens zijn we ingegaan op de schaarse verklaringsmodellen. Ten slotte hebben we kort stil gestaan bij enkele filosofische reflecties. Voor het overzicht kan het volgende schema wellicht dienstig zijn (zie tabel 1). Daarin worden de belangrijkste aspecten die we bespraken nog eens kort samengevat.
Tabel 1 De belangrijkste aspecten van leegte

Leegte als subjectieve ervaring

Leegte als diagnostische constatering (beschrijvend en/of interpreterend)

Leegte in existentiële zin (als macht die de ik-zelfverhouding bepaalt)

Leegte in spirituele zin

Gebrek aan oriëntatie

Leegte in affectieve zin (neurotische leegte)

Don Juan (Kierkegaard)

Leegte als voorbereiding op spirituele transformatie (Boeddhisme)

Innerlijke leegte

Leegte als gebrek aan identiteit (borderline-leegte)

‘De man zonder eigenschappen’ (Musil)

Kenosis (zelfontlediging)

Gebrek aan presentie

Psychotische leegte (negatieve symptomen)

‘Narcisme’ (Lasch)

‘Donkere nacht’ (mystiek)

 

Autistische leegte

Innerlijke eenzaamheid (Hobson)

Acedia (wilszwakte)

   

Oververzadiging (Gergen)

 

Voor de praktijk zijn vooral de volgende drie punten van belang. Allereerst is het goed zich te af te vragen of de term leegte primair in een beschrijvende dan wel in een interpreterende zin wordt gebruikt. Soms zijn die twee moeilijk uit elkaar te houden. Toch is het dienstig dit te proberen, omdat de vlag in de praktijk een heel verschillende lading kan dekken. Dat geldt zowel voor de patiënt als voor de clinicus. Clinici lijken soms slechts een bepaalde ervaring te beschrijven. In wezen blijken zij toch soms een bepaald theoretisch kader (bijvoorbeeld het psychodynamische kader) te veronderstellen. Patiënten hebben vaak allerlei voorlichtingsmateriaal gelezen of zijn eerder in behandeling geweest en hebben zich een bepaald jargon eigen gemaakt. Protoprofessionalisering maakt de reconstructie van de primaire ervaring niet altijd makkelijker.

Het tweede punt is dat de leegte niet hoeft te leiden tot therapeutisch nihilisme. Een van de paradoxale aspecten van de leegte waar we op gestuit zijn, is het feit dat men last kan hebben van leegte. Hoe kan dat als het innerlijk geheel leeg zou zijn? Een andere paradox is dat men zich leeg kan voelen en toch een ‘vol hoofd’ kan hebben. In de psychodynamische benadering kan leegte het resultaat zijn van de werking van afweermechanismes (splijting met name). Deze afweer heeft een dynamische betekenis en kan soms ook verminderen of verdwijnen. Leegte heeft ook niet altijd een negatieve betekenis. In het therapeutische proces kan de rouw over een verloren ideaal of de afwezigheid van de ander leiden tot gevoelens van leegte. Maar deze leegte is ook vaak de voorbode van nieuwe groei en van het hernieuwd vinden van eigenheid en koers.

Het derde punt is de andere status van de existentiële vorm van leegte: deze is noch louter subjectief, noch louter objectief, maar omvat deze twee en kan het best worden getypeerd als een macht die zich primair manifesteert in de ik-zelfrelatie. Leegte als macht hoeft niet permanent te leiden tot gevoelens van leegte. Eigenlijk staat in het ‘lege bestaan’ alle voelen en denken in het teken van de leegte. Leegte in deze existentiële zin is diffuser, misschien ook veel moeilijker tot voorwerp van therapeutische bemoeienis te maken, maar daarom niet minder belangrijk om op z’n minst te signaleren en waar mogelijk te onderzoeken.


Literatuur

Charles, M. (2000a). Convex and concave, Part I: Images of emptiness in women. The American Journal of Psychoanalysis, 60, 5-27
 
Charles, M. (2000b). Convex and concave, Part II: Images of emptiness in men. The American Journal of Psychoanalysis, 60, 119-138
 
Cloninger, C.R. (2004). Feeling good. The science of well-being. New York: Oxford University Press
 
Cloninger, C.R. (2007). Spirituality and the science of feeling good. Southern Medical Journal, 100, 740-743
 
Epstein, M. (1989). Forms of emptiness: psychodynamic, meditative and clinical perspectives. The Journal of Transpersonal Psychology, 21, 61-71
 
Gau, J.V. (2000). The Gestalt of emptiness/receptivity: Christian spirituality and psychotherapy. The Journal of Pastoral Care, 54, 403-409
 
Gergen, J. (1991). The saturated self. Dilemmas of identity in contemporary life. Harper & Collins: Basic Books
 
Glas, G. (1999), Heteronomie, eccentriciteit en `het’ postmoderne zelf. In: G. Glas (red.), Wie ben ik? Persoonlijke identiteit in een postmoderne cultuur (pp. 59-70). Amsterdam: Buijten & Schipperheijn
 
Greenson, R. R. (1953). On boredom. Journal of the American Psychoanalytical Association, 1, 7-21
 
Hamilton, K.R. (2001). Emptiness: relationship to coping mechanisms. Dissertation Abstracts International. Section B. The Sciences and engineering, 62, 1080
 
Hazell, C.G. (1984a). A scale for measuring experienced levels of emptiness and existential concern. Journal of Psychology: Interdisciplinary and Applied, 117, 177-182
 
Hazell, C.G. (1984b). Experienced levels of emptiness and existential concern with different levels of emotional development and profile of values. Psychological Reports, 55, 967-976
 
Hazell, C.G. (1989). Levels of emotional development with experienced levels of emptiness and existential concern. Psychological Reports, 64, 835-838
 
Heidegger, M. (1927). Sein und Zeit. Tübingen: Max Niemeyer Verlag (editie 1979)
 
Ho, D.Y.F. & Ho, R.T.H. (2007). Measuring Spirituality and Spiritual Emptiness: Toward Ecumenicity and Transcultural Applicability. Review of General Psychology, 11, 62-74
 
Hobson, R. (1985). Forms of feeling. The heart of psychotherapy. London: Tavistock Publications
 
Janet, P. (1903). Les obsessions et la psychasthénie. Paris: Alcan
 
Janet, P. (1926). De l’angoisse à l’extase. Paris: Alcan
 
Kernberg, O.F. (1984). Severe personality disorders: psychotherapeutic strategies. New York: Yale University Press
 
Kierkegaard, S. (1849). Sickness unto death. London: Penguin
 
Kierkegaard, S. (2000). Of/Of. Een levensfragment (oorspr. uitgegeven door Viktor Eremita). Amsterdam: Boom (oorspr. tekst 1843)
 
Lacan, J. (1964) . Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse. Paris: Seuil
 
Lasch, C. (1979). The culture of narcissism. American life in an age of diminishing expectations. New York: Norton
 
Levy, S.T. (1984). Psychoanalytic perspectives on emptiness. Journal of the American Psychoanalytic Association, 32, 387-404
 
Milrod, B. (2007). Emptiness in agoraphobia patients. Journal of the American Psychoanalytic Association, 55, 1007-1026
 
Musil, R. (1960) (1930/1933/1952). Der Mann ohne Eigenschaften. Hamburg: Rowohlt Verlag
 
Nietzsche, F. (1887). Der Wille zur Macht. Versuch einer Umwertung aller Werte. Stuttgart: Alfred Kröner Verlag
 
Sartre, J.-P. (1943). L’Etre et le néant. Paris: Gallimard
 
Singer, M. (1977a). The experience of emptiness in narcissistic and borderline states: I. Deficiency and ego defect versus dynamic-defensive models. International Review of Psycho-Analysis, 4, 459-469
 
Singer, M. (1977b). The experience of emptiness in narcissistic and borderline states: II. The struggle for a sense of self and the potential for suicide. International Review of Psycho-Analysis, 60, 488-499
 
Taylor, Ch. (1989). Sources of the self. The making of the modern identity. Cambridge (Australia): Cambridge University Press
 
Taylor, M.C. (1993). Nots. Chicago: University of Chicago Press
 
Naar boven