Het is ongebruikelijk om in een bijdrage twee boeken te bespreken. Ik heb hiertoe besloten omdat beide boeken hetzelfde onderwerp hebben, namelijk de behandeling van vluchtelingenjongeren. De praktijkervaring van de auteurs van het eerste boek ‘Care, cure en boterhammen’ leert dat het huidige groepstherapieaanbod van de GGZ in Nederland onvoldoende aansluit op de vraag van vluchtelingenjongeren. Hierdoor lijken deelnemers niet goed te motiveren te zijn en vallen de groepen regelmatig vroegtijdig uit elkaar (een uitvalpercentage van 45 procent). Om hier iets aan te doen ontwikkelden de auteurs een specifieke methodiek voor effectieve groepstherapie aan vluchtelingenjongeren. Daarin lijken zij geslaagd. Vooral als we moeten geloven dat, middels de aangereikte methodiek, de uitval wordt beperkt tot 15 procent en de tevredenheid bij zowel de vluchtelingenjongeren als ook de therapeuten toeneemt.
Het geheel bestaat uit een handboek (opzet, onderbouwing en methodiek) en een werkboek (de uitvoering). Het werkboek voorziet de lezer op zeer overzichtelijke en georganiseerde wijze van ruim honderd, reeds met succes aan de praktijk getoetste, werkvormen (good practices) die toegepast kunnen worden in groepstherapie aan vluchtelingenjongeren. De verschillende keuzes die hierin bestaan zijn: lichaamsgericht, verbaal, beeldend, drama, spel en overig. Per werkvorm wordt voorts zeer secuur aangegeven welk (sub)behandel- en procesdoel zij dienen, alsmede in welke fase van de groepstherapie zij het beste toegepast kunnen worden. De lezer wordt verder bediend van een kant-en-klaar ‘voorbeelddraaiboek’ van twintig bijeenkomsten en evaluatiemateriaal. Dit werkboek laat voor de praktijk weinig te wensen over.
De theoretische onderbouwing en beschrijving van de methodiek vindt plaats in het, naar mijn smaak, wat langdradige handboek. Na een korte inleiding begint het met een hoofdstuk dat achtergrondinformatie verschaft over vluchtelingenjongeren in de GGZ, waarna in het volgende hoofdstuk uitgebreid wordt ingegaan op de algemene aspecten van groepstherapie. De specifieke toespitsing op het onderwerp van groepstherapie aan vluchtelingenjongeren dreigt soms wat op de achtergrond te raken (bijvoorbeeld wanneer de groepstherapie historisch wordt beschouwd en er wordt ingegaan op alle fases die een groep zoal doorloopt). Het hoofdstuk wordt pas interessant wanneer de therapeuten en de jongeren zelf aan het woord komen met betrekking tot hun ideeën over en verwachtingen van groepstherapie aan vluchtelingenjongeren. In hoofdstuk 4 wordt het perspectief van de vluchtelingenjongeren in de GGZ beschreven. Dit gebeurt aan de hand van de verschillende posities die zij bekleden als vluchteling, adolescent en nieuwkomer in Nederland.
Van meet af aan benadrukken de auteurs dat het hen niet zozeer gaat om een nieuwe therapie of een nieuw behandelprogramma (‘die zijn er al genoeg’, p. 12) maar veel meer om een betere afstemming tussen vraag (vluchtelingenjongeren) en aanbod (therapeuten). Vermeld moet worden dat zij er in deze eerste vier hoofdstukken meer dan voldoende in slagen om een helder beeld te verschaffen van de verhouding tussen die twee. De conclusie die zij trekken is dan ook goed te volgen: het gangbare groepstherapieaanbod sluit zeer beperkt aan op de behoeften van vluchtelingenjongeren. Het komt er ongeveer op neer dat de vluchtelingenjongeren het best geholpen menen te worden door gezellige en leuke dingen met elkaar te ondernemen (‘dit staat met stip bovenaan’, p. 38), terwijl de therapeuten vaak geneigd zijn de focus te richten op de gevolgen van traumatische gebeurtenissen in termen als verlies, pijn en verdriet.
Wanneer de auteurs aan het einde van hoofdstuk 4 een grote hoeveelheid aan op te volgen aanwijzingen voor groepstherapie aan vluchtelingenjongeren opsommen, lijkt de gevonden kloof tussen vraag en aanbod alleen maar groter te worden en moeilijk overbrugbaar. Deze goed bedoelde en ook zeker relevante aanwijzingen ontmoedigen de lezer enigszins vanwege de vermeende complexiteit. Hoofdstuk 5 komt dan ook meer dan geroepen voor de lezer. In dit hoofdstuk (‘de kern van het boek’) worden de vele aanwijzingen kundig bij elkaar geraapt en vertaald in een behapbare methodiek. Centraal daarbij staan drie overkoepelende behandeldoelen, waarin zowel de gezichtspunten van de jongeren als van de therapeuten zijn verwerkt, te weten: 1) psychische en psychosomatische problemen verminderen en beter hanteerbaar maken, 2) sociale vaardigheden bevorderen en 3) een positief zelfbeeld bevorderen.
Het boek besluit met een hoofdstuk waarin verantwoording wordt afgelegd over het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de ontwikkelde methodiek. De kritisch wetenschappelijke houding van de auteurs ten opzichte van het eigen onderzoek wekt hierbij veel sympathie. Zij gaan namelijk terecht in op de vraag in hoeverre het succes van deze methodiek toe te schrijven is aan de behandeling en niet (ook) aan andere, meer algemene factoren zoals de natuurlijke ontwikkeling. Hoewel er voldoende indicaties lijken te zijn om van het eerste uit te gaan, ontbreekt het toch aan wetenschappelijke evidentie om dit met zekerheid te kunnen stellen. De afwezigheid van een controlegroep in de onderzoeksopzet ligt hieraan ten grondslag. Echter, daar waar op dit terrein de meeste publicaties vooral gebaseerd zijn op klinische ervaringen en het wetenschappelijke gehalte vaak ontbreekt, hebben deze auteurs juist een dappere en geslaagde poging gedaan om dit gehalte op te voeren. Dit pionierswerk is te prijzen.
De vraag die ik mij na het lezen van dit boek vooral stel is wat er ‘anders dan anders’ is aan de beschreven methodiek. Deze vertoont naar mijn beleving grote overeenkomsten met gangbare groepstherapievormen en lijkt breder toepasbaar dan bij vluchtelingenjongeren alleen. In de laatste alinea van het boek berichten de auteurs dan ook dat hun methodiek reeds met tevredenheid is toegepast bij andere doelgroepen (zoals nieuwkomers, migranten maar ook autochtone jongeren). Waar het denk ik vooral om gaat in dit boek is de fine-tuning die heeft plaatsgevonden tussen vraag en aanbod bij groepstherapie aan vluchtelingenjongeren. De rol die de boterhammen daarin gehad lijken te hebben is wel de meest opvallende. Zij zorgden niet alleen voor gezelligheid in de groep maar voorzagen de jongeren ook in een basisbehoefte.
Vlak na ‘Care, cure en boterhammen’ verscheen het boek ‘Als glas in lood’. Dit boek gaat eveneens over de problemen en de behandeling van vluchtelingenkinderen, echter veel meer binnen de context van hun gezin en hun verdere omgeving. Het is namelijk de stellige overtuiging van de auteurs dat de problemen van kinderen (maar ook anderen) beter begrepen kunnen worden binnen de context van hun gezin, met name als deze zo verstoord is als bij vluchtelingengezinnen vaak het geval is.
Het boek, dat rijkelijk voorziet in casuïstiek en daardoor vrij toegankelijk is, heeft een duidelijke optimistische toonzetting. Al in het eerste hoofdstuk worden, mede middels een uitgebreide casus, enkele bestaande ‘mythes’ rondom vluchtelingen ontkracht. De casus van een moeder uit Oost-Afrika laat namelijk geen twijfel bestaan over het feit dat niet alle vluchtelingen 1) getraumatiseerd zijn door gedwongen migratie, 2) hulpeloos en afhankelijk zijn, 3) sociaal geïsoleerd zijn, 4) moeite ondervinden bij de aanpassing aan de nieuwe omgeving en 5) behoefte hebben aan langdurige zorg. Hiermee wordt al snel de toon gezet voor het vervolg van het boek, waarin de focus nadrukkelijk wordt gericht op dat wat gezond, aanspreekbaar en nog mogelijk is in plaats van op dat wat disfunctioneert. De casussen op pagina 138 en pagina 146 vind ik daar mooie voorbeelden van. Daarin wordt helder hoeveel er, voor zowel de therapeut als voor het vluchtelingengezin zelf, nog mogelijk is in situaties die in eerste instantie uitzichtloos ogen.
Deze nadrukkelijke focus op de sterke kanten van individuën en gezinnen is ook goed terug te vinden in de integratieve benadering bij de behandeling van vluchtelingen die de auteurs hanteren en in hun boek schetsen. Naast een ontwikkelings- en systeemtheoretisch perspectief (de basis van hun methodiek) maken zij hierbij namelijk ook expliciet gebruik van het concept ‘veerkracht’ (het vermogen om tegenstand te kunnen bieden aan en te herstellen van stressvolle ervaringen).
Het boek kan grofweg in tweeën worden gedeeld. In het eerste, meer theoretische, deel (tot en met hoofdstuk 5) wordt uitgebreid ingegaan op de gevolgen van traumatisering, migratie en acculturatie (cumulatieve stress) voor de ontwikkeling en het functioneren van vluchtelingengezinnen en -kinderen. Ook wordt in dit deel ingegaan op de verschillende disfunctionele omgangsvormen van gezinnen met stressfactoren. Het tweede, meer praktische, deel van het boek (de hoofdstukken 6 tot en met 10) gaat over de behandeling van vluchtelingengezinnen en -kinderen, waarbij per behandelfase (stabilisatie, integratie en socialisatie) de specifieke interventies en aandachtspunten worden uitgewerkt. Vervolgens nemen de auteurs de lezer in het slothoofdstuk mee in hun overwegingen en dilemma’s in het behandelcontact met vluchtelingen.
Waar dit boek, bij dit alles, in positieve zin door opvalt zijn de vele illustratieve en herkenbare casussen en cliënttekeningen die erin zijn opgenomen. Deze vormen een rode lijn in het boek. Ze verlevendigen de omringende teksten uitstekend en handhaven, bovenal, een constante en nuttige verbinding met de alledaagse praktijk. Verder slagen de auteurs er goed in hun ruime kennis en ervaring op het gebied van de psychologische zorg aan vluchtelingen te delen met de lezer. Deze krijgt namelijk een voldoende overzicht van wat het werken met vluchtelingengezinnen en -kinderen allemaal inhoudt. De belangrijkste onderwerpen worden helder weergegeven.
De drang tot volledigheid waarvan de auteurs hierbij blijk geven, brengt echter ook de belangrijkste beperking van het boek met zich mee. In een poging een veelheid aan onderwerpen over de hele linie te bespreken gaan zij enigszins voorbij aan de verdieping waar de lezer, bij bepaalde onderwerpen, toch op zit te wachten. Persoonlijk had ik dat het meest bij de bespreking van de schuldgevoelens die één gezinslid (meestal de vader) uit een vluchtelingengezin vaak heeft, omdat hij als oorzaak wordt gezien voor de vlucht. In de praktijk heb ik regelmatig gezien dat deze vader ook nog eens door ziek zijn van zijn vrouw wordt bestraft voor de ellende die zij door hem heeft moeten ondergaan. De man, op zijn beurt, reageert hierop met extra schuldgevoelens en probeert zichzelf op te offeren ten dienste van zijn vrouw. Braakman (2001) benoemde dit proces al eerder als het ‘Dostojewski-complex’. Eenzelfde behoefte aan verdieping bekroop mij bij het onderwerp van de hereniging van een echtpaar na separatie, waarbij de man het vaak moeilijk vindt om de reeds verworven autonomie van zijn vrouw te accepteren. Ook dit proces, waarbij de man verlangt naar de verhoudingen zoals die in het land van herkomst waren (longing for the absent country), dient zich in de praktijk regelmatig aan. Het is jammer dat deze onderwerpen, die de therapeut in de praktijk voor de nodige therapeutische vraagstukken plaatst, slechts terloops worden besproken. Echter, als we beseffen dat het voorgenomen doel van de auteurs het aanreiken van een bescheiden praktische leidraad is geweest, is dit hen niet kwalijk te nemen.
Het hoofdstuk over de verwerking (integratie) van traumatische gebeurtenissen is verder wat mager uitgevallen (9 pagina’s). Ik kon mij na het lezen hiervan niet aan de indruk onttrekken dat tijdens de behandeling aan deze fase, in vergelijking met de andere twee fases, wellicht minder wordt toegekomen. Na het lezen van dit boek ben ik, tot slot, de mening toegedaan dat dit eigenlijk een boek betreft over de behandeling van vluchtelingengezinnen, veel meer dan over de behandeling van vluchtelingenkinderen. Zoals gebruikelijk bij een gezinsbehandeling gaat er ook in dit boek wel enige aandacht uit naar het (vluchtelingen)kind. Mij werd echter duidelijk dat het zwaartepunt bij het gezinsfunctioneren ligt en dat dit bepalend is voor het welzijn van het kind. Het lood weegt het zwaarst en bepaalt de kracht van het kwetsbare glas.
Niettegenstaande deze kritiekpunten vind ik ‘Als glas in lood’ een waardevol boek en een aanrader voor iedereen die op toegankelijke wijze geïnformeerd wil worden over de behandeling van vluchtelingengezinnen en -kinderen. Dat geldt ook voor ‘Care, cure en boterhammen’ als het gaat om de groepsbehandeling van vluchtelingenjongeren, een boek dat vanwege zijn wetenschappelijke gehalte, helaas, opvalt in dit vakgebied. De gedrevenheid en ernst waarmee beide boeken zijn geschreven roepen voorts veel sympathie op, alsmede een wil om ‘zo snel mogelijk’ met deze cliëntenpopulatie aan de slag te gaan. Met deze twee boeken bij de hand kan dat met voldoende vertrouwen gebeuren.
Literatuur
Braakman, M. (2001). Valkuilen in de transculturele psychiatrie (2): behandeling. Psychopraxis, 03, 62-66. |