De Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) hield dit jaar haar eerste lentecongres, met als titel ‘De wegen naar Rome’ en als thema ‘Eenheid in verscheidenheid’. In het congrescentrum ‘de Eenhoorn’ te Amersfoort, werd aandacht besteed aan de bijdragen van verschillende scholen en stromingen aan de psychotherapie. De dag ging onder andere over de rol van universele therapiefactoren, de rol van specifieke methoden en de vraag of het mogelijk is om bevindingen uit verschillende referentiekaders te laten doorwerken in één behandeling. Gezien de huidige tijdgeest, waarin een opleidingsinstituut soms ‘campagne voert’ door aan te geven dat haar psychotherapie-opleiding integratief is, leken deze onderwerpen mij nuttig en interessant. Tevens hoopte ik een antwoord te krijgen op de vraag: hoe ziet dat er dan uit, ‘integratieve psychotherapie’?
De dag werd geopend door dagvoorzitter Nelleke Nicolai (psychiater, psychotherapeut en psychoanalytica). Volgens Nicolai gaat het goed met de psychotherapie; er is inhoudelijk veel bereikt en ‘we komen eindelijk weg van de DSM’ doordat onderliggende mechanismen meer centraal staan in plaats van de klachten. Zij noemt ook drie zorgwekkende ontwikkelingen. Psychotherapie verdwijnt steeds meer uit psychiatrische opleidingen en daarvoor in de plaats wordt meer nadruk op kortdurende protocollaire behandelingen gelegd. Daarnaast zorgt de nieuwe zorgverzekeringswet voor een trend in de richting van ‘kort en liefst nog korter’ en leidt deze tot een monopolistische positie van protocollaire behandelingen. Ten slotte zijn er sinds de komst van de DBC’s grote financieringsproblemen voor zelfstandige psychiaters en psychotherapeuten waardoor naar schatting 20% van hen gestopt is, aldus Nicolai. Oftewel: ‘Het product wordt beter maar niemand wil ons meer kopen’. Een niet onbelangrijke noot zo aan het begin van het congres lijkt mij, want zonder product kom je helemaal niet aan in Rome.
Jeremy Holmes (psychiater/psychotherapeut en hoogleraar) startte het ochtendprogramma met een plenaire lezing over de rol van universele therapiefactoren, bezien vanuit de gehechtheidstheorie. Om het gat tussen de theorie en de praktijk te verkleinen moeten we volgens Holmes voorbij de universele factoren naar de anatomie van deze factoren kijken. Dit kan volgens Holmes met behulp van de gehechtheidstheorie. Holmes refereerde aan Castonguay en Beutler (2006), volgens wie alle succesvolle therapieën bestaan uit een therapeutic relationship, meaning-making en change promotion. Deze begrippen kleurde hij vervolgens in met behulp van de gehechtheidstheorie. Holmes komt tot de conclusie dat bij de eerst genoemde universele factor, de therapeutische relatie, het bieden van veiligheid en sensitiviteit van belang is, net zoals een ouder voor een veilige hechting een veilige omgeving moet bieden waarin een kind haar/zijn emoties kan uiten en de ouder sensitief is voor deze emoties. De tweede factor waaruit een succesvolle therapie zou bestaan, meaning-making, staat volgens Holmes gelijk aan het begrip mentaliseren (de derde generatie van de gehechtheidstheorie, aldus Holmes). Dit verwijst naar de vaardigheid om jezelf van buiten en anderen van binnen te kunnen zien. Daarnaast gaat het er volgens Holmes bij mentaliseren om dat je betekenis kan geven aan je ervaringen en kan inzien dat jouw ideeën niet automatisch absolute feiten vertegenwoordigen. Holmes wist zijn verhaal leuk te vertellen, met als sprekend en grappig voorbeeld van niet-mentaliserend gedrag het bekende voorval waarin Hillary Clinton ten tijde van haar campagne onterecht beweerde dat zij onder vuur lag toen zij in Bosnië uit het vliegtuig stapte. Deze niet mentaliserende actie zou wel eens tot haar nederlaag geleid kunnen hebben, aldus Holmes. Helaas had deze kundige man zoveel te vertellen dat hij wegens tijdgebrek wat mij betreft soms wat snel ging en niet toekwam aan het bespreken van zijn hele verhaal.
Tijdens een kop koffie (waarbij het mij opviel dat de jonge generatie psychotherapeuten erg ondervertegenwoordigd was op het congres) kwam ik in gesprek met een psychoanalytische collega die tegenstander is van het integreren van de verschillende therapiestromingen. Behalve mijn vraag ‘wat is dat dan, integratieve psychotherapie?’ blijft blijkbaar ook de vraag spelen ‘willen we dat wel, integratieve psychotherapie?’. De redactie van het ‘Handboek Integratieve Psychotherapie’ (Colijn, Collumbien, Lietaer & Trijsburg, 2003) zal daarop waarschijnlijk bevestigend antwoorden en kreeg voor het werk de Boeke-penning uitgereikt. Met het handboek heeft de redactie getracht integratief en schooloverstijgend te zijn. Volgens Sjoerd Colijn (klinisch psycholoog/psychotherapeut) is het echter niet de bedoeling dat er met dit boek een nieuwe stroming is ontstaan genaamd ‘de integratieve psychotherapie’. Goede psychotherapie omvat alle referentiekaders, aldus Colijn.
Het ochtendprogramma werd afgesloten met een debat tussen Wies van den Bosch (klinisch psycholoog/psychotherapeut) die in Nederland de Dialectische Gedragstherapie (DGT) introduceerde, Ab Hesselink (klinisch psycholoog/psychotherapeut) die de Mentalisation Based Therapy (MBT)-opleiding in Nederland ontwikkelde en Marjon Nadort (psychotherapeut) die opleider is in de Schemagerichte Cognitieve Therapie (SCT). Niet heel vernieuwend maar wel boeiend was het gedeelte waarin de drie aanhangers van de verschillende scholen reageerden op de vraag hoe zij om zouden gaan met bepaalde therapiesituaties, aangeleverd door dagvoorzitter Nelleke Nicolai. De eenheid in de reacties van de verschillende deelnemers van het debat bleek vooral te vinden in de richting van wat Holmes eerder beschreef als ingrediënten van de therapeutische relatie, zoals het bieden van een veilige omgeving waarin de emoties van de patiënt er mogen zijn en deze gevalideerd worden. De deelnemers benadrukten echter sterker de verscheidenheid, wat onder andere naar voren kwam in wat de therapeut vervolgens doet, de rol van de therapeut en of de nadruk op het proces of de inhoud ligt.
Deze nadruk op verscheidenheid bleek achteraf een voorproefje van mijn middagprogramma, die voor mij startte met een workshop ‘Transactionele analyse bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen’ door Jos Delimon (klinisch psycholoog/psychotherapeut) en Moniek Thunnissen (psychiater en A-opleider). Dit bleek vooral een lezing over de Kortdurende Klinische Psychotherapie (KKP) die wordt toegepast bij De Viersprong. Deze behandeling is bedoeld voor patiënten met persoonlijkheidsstoornissen en maakt gebruik van de Transactionele Analyse (TA). Door middel van uitleg en onderbouwd met indrukwekkend onderzoek van Thunissen leken de sprekers aan te willen geven dat de KKP een hele belangrijke weg naar Rome is. Mijn verbazing over de korte duur waarin de sprekers pretendeerden mensen met persoonlijkheidsstoornissen te kunnen behandelen, kreeg een plek toen bleek dat de KKP slechts bedoeld is voor een kleine groep vooraf geselecteerde patiënten. Wanneer het om eenheid in stromingen gaat viel overigens de overlap tussen de TA en de SCT op. Desgevraagd stelde Thunissen dat de TA en SCT inderdaad voor zo’n 80% overeenkomen, maar, aldus Thunissen, de TA is eerder ontwikkeld. ‘Succes heeft vele vaders’, zei Colijn in de ochtend al. Dit lijkt mij een tegenwerkende kracht wanneer het gaat om de integratie van stromingen.
Volgens Erwin van Meekeren (psychiater/psychotherapeut) moeten we niet over stromingen blijven praten maar moet je als het gaat om een zorgprogramma voor persoonlijkheidsstoornissen uitgaan van een ‘hoger metamodel’, een coherent en eenduidig therapiemodel dat bij verschillende patiënten en behandelaren past en waarbinnen verschillende referentiekaders aanwezig kunnen zijn. Hij legt daarmee in feite de scholenstrijd naast zich neer en praatte dus op een andere wijze over integratie dan de aanhangers van de verschillende stromingen. Dit levert een andere manier op van kijken naar psychotherapie in het algemeen.
De dag sloot ik af met een boeiende lezing van Jan Derksen (klinisch psycholoog). Hoewel hij zich in zijn lezing specifiek richtte op de psychotherapeutische behandeling van narcistische stoornissen, was in zijn lezing evenals tijdens de openingslezing van Holmes een belangrijke taak weggelegd voor het begrip hechting. Na taxatie van het vermogen tot hechting moet je daar volgens Derksen als psychotherapeut bij aansluiten. Vervolgens moet je de narcistische afweer ‘snoeien’ (door middel van holding van de agressie), waardoor primaire emoties opgeroepen worden die met cognities geherstructureerd kunnen worden. Zodoende wordt het bewustzijn verruimd en is psychotherapeutische verandering mogelijk, aldus Derksen. Volgens Derksen is psychotherapie bij narcistische problematiek dus alleen mogelijk als er al enig vermogen tot hechting bestaat. Als het hechtingsvermogen goed is kan psychotherapie bij mensen met narcistische problematiek kort duren, aldus Derksen.
Aan het eind van de dag kwam ik tot de conclusie dat mijn vraag hoe integratieve psychotherapie eruit ziet niet éénduidig beantwoord kan worden. Er is teveel verscheidenheid en er zijn teveel wegen naar Rome. Zoals Colijn eerder op de dag zei, omvat integratieve psychotherapie alle referentiekaders en misschien betekent dit wel dat integratieve psychotherapie eigenlijk uit moet gaan van een kaart, waarop alle wegen naar Rome staan en waarop staat wanneer welke (combinatie van) wegen het beste genomen kunnen worden. De bagage van de therapeut moet in ieder geval gevuld zijn met een aantal universele factoren. Met het uitgangspunt van zo’n kaart in het achterhoofd is het ook gemakkelijker de eenheid in alle verscheidenheid van deze congresdag te vinden. Al met al dus een congresdag die aanzet tot nadenken en mij nieuwsgierig maakt naar het ‘Handboek Integratieve Psychotherapie’.