Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2007
10.1007/BF03062305

Inleiding

Inleiding
Wim Trijsburg: inspirerend, integrerend, samenbindend

Roelf Jan TakensContact Information Hans Snijders

(1) 

Samenvatting  
Het zal niemand zijn ontgaan: op 8 april 2007 is Wim Trijsburg overleden. Wim was een markante en overal aanwezige persoonlijkheid in de Nederlandse psychotherapie. De vele rouwadvertenties in de kranten maakten dat duidelijk, evenals zijn druk bezochte uitvaart.
dr. r.j. takens, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is universitair hoofddocent Klinische psychologie aan de Vrije Universiteit en werkzaam als vrijgevestigd psychotherapeut in eigen praktijk.
drs. j.a. snijders, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is werkzaam in het Centrum voor persoonlijkheidsproblematiek van PsyQ, Den Haag.

Het zal niemand zijn ontgaan: op 8 april 2007 is Wim Trijsburg overleden. Wim was een markante en overal aanwezige persoonlijkheid in de Nederlandse psychotherapie. De vele rouwadvertenties in de kranten maakten dat duidelijk, evenals zijn druk bezochte uitvaart.

De betekenis van Wim is zo groot geweest, dat de redactie van het Tijdschrift gemeend heeft een speciaal nummer aan zijn werk te moeten wijden. Gezien zijn persoon kon dat niet anders dan een heel gevarieerd nummer worden. Verschillende kanten van zijn werk passeren de revue: Wim als onderzoeker, als opleider, als auteur en redacteur en als psychotherapeut. Ook is een gerubriceerd overzicht van Wims belangrijkste publicaties op het gebied van de psychotherapie samengesteld.

We openen dit nummer met de publicatie van zijn oratie ‘Interventies en interacties in de psychotherapie’, die hij op 26 september 2001 hield bij zijn aanvaarding van het bijzondere hoogleraarschap ‘De vernieuwing van de theoretische grondslagen van de psychotherapie’ aan de Universiteit van Amsterdam. In deze oratie vraagt Trijsburg zich allereerst af hoe het komt dat de wederzijdse beïnvloeding tussen therapeut en patiënt en het belang van de therapeutische relatie zo lang buiten de aandacht van sommige therapiescholen is gebleven. Hij vindt een antwoord in een tweespalt, die de ontwikkeling van ons vak langdurig heeft belemmerd en het gevolg lijkt te zijn van twee onderliggende tegenstellingen: monisme versus eclecticisme en specificiteit versus universaliteit. Vervolgens presenteert hij een ordeningsschema waarin verschillende groepen van interventies uit de monistische en universalistische modellen geplaatst kunnen worden, die eerder als elkaar aanvullend dan als tegengesteld moeten worden gezien. Hij komt tot de conclusie dat vernieuwing van de grondslagen van de psychotherapie om een heroriëntatie op de gemeenschappelijke factoren vraagt.

Kwaliteitsverbetering staat ook centraal in de tweede bijdrage, geschreven door Michael Lambert en medewerkers over de Youth outcome questionnaire-30 (YOQ-30), een instrument om het verloop van een therapeutische behandeling van kinderen en jeugdigen te monitoren. Van 3712 behandelingen werden de scores verzameld en omgezet in curves voor het te verwachten herstel, gedifferentieerd naar de ernst van de klachten van de patiënten bij de aanvang van hun behandeling. In onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de methode bleek dat bij 72% van de patiënten goed kon worden voorspeld of ze aan het eind van hun therapie al dan niet een verbetering te zien zouden geven.

Wim Trijsburg was juist bezig met een Nederlandse vertaling van dit belangwekkende monitoringinstrument in de periode voordat hij overleed. Ook was hij gestart met een grootschalig onderzoek om de volwassenenversie van dit monitoringinstrument (de OQ-45) voor de Nederlandse populatie te ijken. Monitoring is volgens Trijsburg een belangrijke ondersteunende methode voor de praktijk van psychotherapeuten omdat zij snel zicht biedt op het beloop van de door hen uitgevoerde behandelingen, wat tot gunstiger behandelingsuitkomsten kan leiden. Psychotherapeuten kunnen de zorgverzekeraars door toepassing van monitoring bovendien laten zien dat ze kosteneffectief werken. Monitoring kan dan uiteraard ook tot gevolg hebben dat een behandeling langer moet worden voortgezet om een positief effect te bereiken.

Reden genoeg voor de redactie om juist aan onderzoek naar monitoringinstrumenten aandacht te besteden en Michael Lambert, die als de bedenker ervan mag worden beschouwd en met wie Wim Trijsburg de laatste jaren samenwerkte, te vragen een artikel over dit onderwerp in ons tijdschrift te publiceren. Wij zijn zeer verheugd dat hij onze uitnodiging daartoe heeft aanvaard.

Na deze wetenschappelijke bijdragen volgen enkele persoonlijke herinneringen aan Wim Trijsburg. Diverse auteurs schetsen achtereenvolgens een beeld van zijn werkzaamheden en karakteristieke eigenschappen als opleider, auteur en redacteur, als onderzoeker en als praktiserend psychotherapeut. Zo beschrijft Colijn Trijsburgs almaar toenemende voorkeur voor een pluralistische opleiding, de stappen die hij zette op weg naar een integratieve psychotherapie en de strijd die hij leverde om de psychotherapie als een eenheid in het beroepenveld te positioneren. Collumbien en Lietaer bespreken als postuum eerbetoon de hoofdstukken die Wim in het ‘Handboek voor integratieve psychotherapie’ (Trijsburg, Colijn, Collumbien & Lietaer, 1998-2005) voor zijn rekening nam. Het leek hun, toen zij als mederedacteuren van het handboek in 1998 aan dit monnikenwerk begonnen, een nauwelijks te realiseren opgave, maar dankzij ‘de reus’ Wim Trijsburg kwam het driedelige, losbladige handboek van maar liefst 2300 bladzijden in 2005 toch af. Lauteslager schetst Trijsburg als ‘dwarse denker’. Snijders en Takens beperken zich in hun overzicht van de vele onderzoeksprojecten van Trijsburg tot twee thema’s, waarmee deze zich de laatste jaren het meest verbonden voelde: onderzoek naar therapeutische interventies en naar de werkalliantie. Erdman vraagt zich in zijn bijdrage af hoe Wim Trijsburg te werk ging als psychotherapeut. Hij probeert dat af te leiden uit de ontwikkeling die Trijsburg in de loop der jaren doormaakte en komt tot de conclusie dat ruimte geven aan zijn patiënten Wims grote kracht als psychotherapeut was. Dat kan ook afgeleid worden uit de bijdrage van C.A., die bij Trijsburg tot diens overlijden in therapie was. Hij beschrijft de heftige gevoelens die optreden als je therapeut plotseling overlijdt. C.A. karakteriseert de therapeutische relatie als een transitionele ruimte waarin de cliënt uitgenodigd wordt om te vertellen wat er in hem omgaat, om het gesprek over zichzelf aan te gaan, daar niet in te schromen of er voortijdig van weg te lopen wanneer het je te heet onder de voeten wordt. Duidelijk wordt dat Wim als geen ander zijn cliënten wist aan te moedigen om de transitionele ruimte van het gesprek ten volle te benutten.

Naast al deze speciale bijdragen treft u in dit nummer een tekst aan in de rubriek ‘Tuchtrechtelijk’. Daarin doet Leijssen verslag van een pijnlijke tuchtzaak. Het gaat om een behandelaar die ‘oude gewoonten’ niet kan loslaten, waardoor hij verwikkeld raakt in een diabolische relatie met een (aan)klagende patiënt.

Van de gebruikelijke boekrecensies en congresverslagen is er dit keer door ruimtegebrek van elk maar één.

Rest ons om alle auteurs die aan dit speciale nummer medewerking verleenden daarvoor te bedanken. Toen we hen benaderden, reageerde iedereen positief, ook al vond men het soms lastig om zo kort na Wims overlijden een artikel te schrijven dat volledig recht zou doen aan zijn betekenis op het betreffende gebied van de psychotherapie. We hebben niet naar volledigheid gestreefd, maar de lezer slechts een inkijk willen geven in wat Wim in zijn zeer werkzame leven heeft beziggehouden en wat hij ons heeft nagelaten. Met dit caleidoscopische overzicht zijn we daar hopelijk enigszins in geslaagd.


Literatuur

Trijsburg, R.W., Colijn, S., Collumbien, E.C.A., & Lietaer, G. (red.) (1998-2005). Handboek integratieve psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom.
 
Naar boven