Het is een welhaast onmogelijke opgave om, zo kort na zijn dood, een bijdrage te schrijven over de betekenis van Wim Trijsburg als opleider. Niemand, Wim incluis, had er rekening mee gehouden dat de klussen waar hij vol inzet en energie mee bezig was, zo abrupt afgebroken zouden worden. Hij was juist als hoofdopleider psychotherapie begonnen met het vernieuwende lesblok ‘Richtlijnbehandelingen angst- en stemmingsstoornissen en afwijkingen daarvan’, en dus weer aan het lesgeven. Hij had zojuist samen met de redactie, en ondersteund door de andere hoofdopleiders, een radicaal nieuwe opzet gemaakt voor een nieuw ‘Leerboek psychotherapie’. Tevens was hij samen met de andere hoofdopleiders, de coördinatoren en de ‘Kamer psychotherapeut’ de spelregels aan het opstellen voor de nieuwe opleidingen psychotherapie.
Niemand was erop voorbereid; alle collega’s die met hem werkten, waren de eerste weken lamgeslagen. Geleidelijk zijn daarna de draden die met zijn overlijden in de lucht hingen weer opgepakt. Op veel plaatsen is de afgelopen maanden bekeken hoe zonder hem verder te gaan.
Er is op dit moment, pas enkele maanden later, te weinig afstand om te reflecteren op zijn betekenis als opleider. Toch wil ik, op verzoek van de redactie, een poging wagen. Ik ben daarbij geholpen door de suggesties van veel betrokken collega’s.
Al in 1975, toen hij net bij de Erasmus-universiteit was gaan werken, is Trijsburg daar onderwijs gaan geven, in eerste instantie cursussen gedragstherapie. Dat breidde zich uit naar de reguliere psychotherapieopleidingen van het toenmalige IMP in Rotterdam. Trijsburg was vervolgens, van 1984 tot 2004 en van 2005 tot zijn overlijden, hoofdopleider van de opleiding tot psychotherapeut bij de stichting PDO-GGZ in Rotterdam en in de laatste periode ook voor de regio Utrecht/Leiden. Van 1998 tot 2006 was hij hoofdopleider voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog bij de PDO-GGZ in Amsterdam. Hij heeft veel cursussen en ander onderwijs verzorgd voor de Rino Noord-Holland en de Rino-groep te Utrecht. Daarnaast heeft hij veel onderwijs gegeven in de opleiding tot psychiater in de regio zuid-west (Rotterdam-Breda). Landelijk speelde hij een belangrijke rol in het bewaken van de eenheid (ondanks de eigen accenten per regio) van de psychotherapieopleidingen en het ontwikkelen van de bijbehorende regelgeving door zijn lidmaatschap van de Kamer psychotherapeut en zijn voorzitterschap van het HCO, het landelijk overleg van hoofdopleiders en coördinatoren van de psychotherapieopleidingen.
Trijsburg had al in de jaren ’70 een ‘schooloverstijgende’ belangstelling. Hij bekwaamde zich als gedragstherapeut én psychoanalyticus. De kaders voor de reguliere opleiding waren bepalend voor de ruimte die hij als hoofdopleider kon nemen om zijn eigen stempel op de opleiding te drukken. Tot 1986 vond de opleiding tot psychotherapeut veelal plaats vanuit één referentiekader, dus monotheoretisch en monomethodisch. Vanaf 1986 werden in de psychotherapieopleiding, naast scholing in de hoofdrichting, inleidingen in diverse referentiekaders en settingen gegeven. Vanaf 1994 werd onderwijs in minimaal twee referentiekaders verplicht gesteld. In deze ontwikkeling ging Trijsburg mee; soms liep hij voorop. Hij praktiseerde als psychoanalytisch psychotherapeut én cognitief gedragstherapeut, gaf les in beide referentiekaders en de zogenaamde ‘basisblokken’. Hij stimuleerde zijn cursisten zich ook te verdiepen in meerdere werkwijzen. Een oud-cursist schreef na diens overlijden over de invloed van Trijsburg:
Een belangrijk aspect voor mijn persoonlijke ontwikkeling was Wims ‘goedkeuring’ om een compleet andere richting erbij te gaan doen. Veel mensen uit mijn analytische opleiding zeiden: ‘Ga je gedragstherapie doen om een paar trucjes te leren? Het is toch zo dat patiënten daar eigenlijk niet echt van opknappen?’ En mensen uit mijn gedragstherapeutische opleiding zeiden: ‘Dus je was eerst verkeerd begonnen met psychoanalytisch, maar gelukkig heb je nu ontdekt dat dat een verkeerde keuze was!’ Wim Trijsburg was een van de weinigen die objectief met me meedacht: ‘Wanneer zou je welke therapievorm de voorkeur geven? Wat is een goed moment in je leerproces om zo’n tweede richting erbij te gaan doen?’ Hij hielp me over de bezwaren heen.
1. |
in een integratieve psychotherapieopleiding wordt het brede spectrum van verworvenheden van de westerse psychotherapie in
een geïntegreerde samenhang onderwezen;
|
||||||||||
2. |
de hulpvraag van de cliënt staat centraal, het best passende referentiekader wordt gehanteerd;
|
||||||||||
3. |
de opleiding leidt psychotherapeuten op die
|
In de jaren daarna werd het voornemen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het register te sluiten bekend en de instroom voor de opleidingen stopte. Deze notitie heeft toen niet de bedoelde uitwerking gehad en is niet geresulteerd in een door hem geleide integratieve opleiding. Trijsburg was, zoals veel psychotherapeuten, geschokt door het besluit het register te sluiten. Hij heeft zich daar op alle mogelijke plaatsen fel tegen verzet. Ik citeer zijn eigen woorden:
Het was wel schrikken toen bekend werd dat Hutschemaekers en Neijmeijer op grond van een onderzoek concludeerden dat het beroep psychotherapeut beter afgeschaft kon worden. De Psycholoog kopt in het januarinummer van dit jaar: ‘Exit de psychotherapeut?’ en De Psychiater van februari heeft het over ‘Trimbosinstituut constateert therapeutenchaos’. De Psycholoog meldt dat het Nederlands Instituut van Psychologen en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie het voorstel om de psychotherapeut als afzonderlijk beroep te schrappen toejuichen. Het NIP en de NVPSA zouden van oordeel zijn dat psychotherapie een onderdeel van de medische en psychologische wetenschap is en daaruit niet losgemaakt moet worden. Ik geloofde niet wat ik las. Was het niet ergens in de jaren ’70 dat dit precies zo werd gezegd? Ik herinnerde mij het credo ‘psychotherapie is medisch’, maar van het NIP wist ik mij niets anders te herinneren dan dat het liever helemaal niets vond, zeker niet dat de psychotherapie een onlosmakelijk onderdeel zou zijn van de psychologie. Zou het NIP alsnog de psychotherapie hebben ontdekt? Dat de psychotherapie uiteindelijk een apart beroep is geworden, heeft meer te maken met de onwil en het onvermogen van de psychiaters en de psychologen om een gemeenschappelijk uitgangspunt te vinden voor de regeling van de psychotherapeutische professie. En ja hoor, of de tijd heeft stilgestaan, anno 1999 valt men weer terug op de eigen beroepsbelangen: ieder weer in het eigen hok, ieder in het bezit van een stuk van het been. Ditmaal heeft de derde het nakijken. (Trijsburg, 1999, p. 73)
Tegelijkertijd was hij pragmaticus genoeg om zijn energie te verleggen naar het hoofdopleiderschap van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog in Amsterdam.
1. |
De psychotherapeut is een generalistisch beroepsbeoefenaar op het terrein van de individuele gezondheidszorg. Generalistische
beroepsuitoefening impliceert dat de psychotherapeut zijn kennis en vaardigheden op allerlei deelgebieden van de gezondheidszorg
kan inzetten, bij patiënten uit uiteenlopende doelgroepen in verschillende settingen;
|
2. |
Een psychotherapeut dient bij uitstek deskundig te zijn in het hanteren van de therapeutische relatie;
|
3. |
Psychotherapie moet zo veel mogelijk evidence-based zijn. De empirische kennis, zowel wat het therapeutische proces, de therapeutische relatie, patiënt- en therapeut-factoren
(op basis van reviews en meta-analyses), als wat de effectiviteit van verschillende behandelmethoden (op basis van randomized controlled trials, RCT’s) betreft, is de basis van de psychotherapiepraktijk. Waar wetenschappelijke ondersteuning ontbreekt, dienen psychotherapeuten
interventies toe te passen waarover voldoende consensus bestaat in de klinische praktijk. Leidraad zijn de in Nederland ontwikkelde
multidisciplinaire richtlijnen voor behandeling van verschillende stoornissen. De psychotherapeut dient in staat gesteld te
worden kennis en vaardigheden te ontwikkelen voor de toepassing van richtlijnen en voor het eventueel beargumenteerd afwijken
van deze richtlijnen;
|
4. |
De benadering is schooloverstijgend. Veel methoden en attitudes zijn ontwikkeld binnen een specifiek theoretisch referentiekader,
maar zijn relevant voor het brede veld van de psychotherapie. De generalistische psychotherapie omvat methoden en attituden
afkomstig uit verschillende referentiekaders.
|
In de op deze visie gebaseerde opleiding staat in het theoretische gedeelte van de opleiding de brede eenheid van de psychotherapie centraal en in het praktijkgedeelte de behandelingen die in de verschillende multidisciplinaire richtlijnen genoemd worden. Zodra er recentere literatuur was dan die waarop de richtlijnen gebaseerd zijn, nam Trijsburg die op in het curriculum. In zowel het curriculum van de nieuwe opleiding als het ‘Leerboek’ zag Trijsburg de mogelijkheid om vorm te geven aan zijn toekomstvisie: de psychotherapie als eenheid, met de patiënt als uitgangspunt.
Veel collega’s die bij bovengenoemde opleidingen betrokken waren, zowel docenten als opleidelingen, benoemen als kenmerk van Trijsburgs aanpak de combinatie van zijn brede algemene deskundigheid op het gebied van psychotherapie en zijn persoonlijke, directe stijl. Hij wilde niet in de eerste plaats doceren, maar stimuleren en steunen. Hij gaf in veel opzichten het goede voorbeeld als het ging om de aangewezen houding van de psychotherapeut: een therapeut die met patiënt samenwerkt, een veelzijdig vakman, die levenslang een nieuwsgierige, onderzoekende instelling behoudt en openstaat voor nieuwe ontwikkelingen, met een flexibele, kritische, maar uiterst gedegen manier van kijken naar de psychische problematiek van de patiënt.
Hij was een begenadigd docent, didactisch helder, steunend om nieuwe dingen te proberen en een scherpe en efficiënte denker. Het ging bij hem nooit over bijzaken, altijd over de hoofdzaak. Zijn efficiency – op de hoofdzaken gericht zijn – ging prima samen met de accentuering van andere dingen die van belang zijn, zoals goede samenwerking en goede contacten. Een andere oud-cursist schreef mij na Trijsburgs overlijden over deze persoonlijke kant:
Jaren na de opleiding wist hij nog details van verschillende mensen uit mijn opleidingsgroep en vroeg hij altijd geïnteresseerd naar hen en hun professionele ontwikkeling. Zij voelden zich daardoor ook echt gekend. Hij leek ook goed te zien wie wat in zich had (wie doorging met echt analytische therapie, wie richting zelf onderwijs geven en wie richting onderzoek ging) en hij stak ook energie in het stimuleren en ondersteunen van onze keuzen.
Omdat hij, naast zijn opleiderschap, ook bestuurlijk en organisatorisch volop participeerde in het landelijke vergadercircuit was hij als geen ander in staat de ontwikkelingen in ‘de psychotherapie in Nederland’ vorm te geven in de opleiding. Een derde oud-cursist schreef mij na Trijsburgs overlijden over hem als invloedrijk deelnemer in het vergadercircuit:
Ik heb, mede door Trijsburgs presentatie en zijn ingangen in allerlei overleg- en adviesorganen, nooit getwijfeld aan het voortbestaan van de psychotherapie. We werden als opleidelingen aangemoedigd ons te verenigen om onze stem te laten horen. Daarnaast heb ik altijd vertrouwd op het belang van de psychotherapeut in de GGZ en heb ik me altijd gerustgesteld gevoeld door Trijsburgs grote betrokkenheid bij het ‘dreigende zinken van het schip’. De psychotherapie was bij Trijsburg in veilige handen.
Vooral de laatste jaren wilde hij de opleiding meer koppelen aan onderzoek. Hij bracht gegevens en gezichtspunten in kaart van de deelnemers aan de ‘integratieve opleidingen’ in de verschillende regio’s. In verband hiermee was hij in samenwerking met een Zwitserse collega videomateriaal aan het verzamelen van gestructureerde intervisies van zijn opleidingsgroepen, om zichtbaar te gaan maken hoe zo’n intervisieproces de ontwikkeling van een opleideling beïnvloedt.
Ja, en dan stopt het relaas. Midden in als deze ontwikkelingen overleed Wim Trijsburg op 8 april 2007.
Wat is Wims betekenis? In ieder geval is hij voor veel personen, onder wie psychotherapeuten die door hem opgeleid waren of werden, van grote persoonlijke betekenis geweest, getuige de grote belangstelling, ook van (ex-)cursisten, bij zijn begrafenis. Voor de psychotherapieopleiding in Nederland was hij een onvermoeibare strijder vóór de eenheid van de psychotherapie en tégen het, vooral bestuurlijke, provincialisme van de therapiescholen. In veel gremia, binnen de beroepsgroep maar ook in allerlei overheidsorganen, was hij voortdurend bezig de psychotherapie krachtig neer te zetten.
In zijn visie op psychotherapie liet hij de oude, schoolgebonden monotheoretische en monomethodische modellen steeds meer achter zich. Hij was daarin zijn tijd vooruit.