Herinneringen aan Wim Trijsburg (3)

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2007
10.1007/BF03062311

Artikel

Herinneringen aan Wim Trijsburg (3)
Wim Trijsburg als dwarse denker

Max LauteslagerContact Information

(1) 

Samenvatting  
Bladerend in TvP’s uit de periode waarin Wim Trijsburg hoofdredacteur was, kwam ik veel moois tegen. Ik stuitte bijvoorbeeld in een van zijn vele inleidingen op de mooi verwoorde, ingehouden woede richting Hutschemaekers en het NIP, die in het artikel van Colijn is opgenomen (p. 436). En ik kwam tot mijn verrassing een artikel van Trijsburg over Freuds ‘Rattenman’ tegen. Niet alleen dat ‘Weerzien’, ook de inhoud was verrassend.
max lauteslager, psycholoog, is eindredacteur van dit tijdschrift.

Bladerend in TvP’s uit de periode waarin Wim Trijsburg hoofdredacteur was, kwam ik veel moois tegen. Ik stuitte bijvoorbeeld in een van zijn vele inleidingen op de mooi verwoorde, ingehouden woede richting Hutschemaekers en het NIP, die in het artikel van Colijn is opgenomen (p. 436). En ik kwam tot mijn verrassing een artikel van Trijsburg over Freuds ‘Rattenman’ tegen. Niet alleen dat ‘Weerzien’, ook de inhoud was verrassend.

Ik heb maar weinig van Freud gelezen. Mijn beeld van hem is vooral gevormd door secundaire literatuur. In een serie artikelen in de Groene Amsterdammer over Freud, geschreven door de filosoof-vertaler Hans Driessen ter gelegenheid van de verschijning van zijn volledige vertaalde oeuvre in Nederland, lees ik in het nummer van 3 augustus 2007 (p. 41):

Freud was geen mannelijke variant van Florence Nightingale. Hij was ook geen arts uit roeping of overtuiging. In 1927 schrijft hij met de hem zo eigen nuchterheid: ‘Na eenenveertig jaar werkzaamheid als arts zegt mijn zelfkennis mij dat ik eigenlijk geen echte arts ben geweest.’ In de verhouding tot zijn patiënten werd hij gedreven door nieuwsgierigheid. Ze waren voor hem eerder studiemateriaal dan mensen die geholpen moesten worden.

Een filosoof die Freud en diens koele therapeutische houding hartstochtelijk verdedigde was Adorno, die in 1946 schreef (Görlich, Lorenzer & Schmidt, 1980, p. 134/5):

Men heeft Freuds kilte en afstandelijkheid wel eens afgezet tegen de grootmoedigheid van Groddeck en de empathische tederheid van Ferenczi. (…) [Maar] Freuds kilte, die elke gespeelde directe verbondenheid tussen arts en patiënt afwijst en de professioneel bemiddelde aard van therapie openlijk toegeeft, doet de idee van menselijkheid (…) meer recht dan troostende woorden en warmte op bevel.

Trijsburgs visie op Freud staat daar diametraal tegenover. Zijn artikel over de Rattenman eindigt met de alinea (Trijsburg, 1991, p. 255):

Het is denk ik aan Freuds ‘menselijke invloed’ te danken dat hij zichzelf ervan kan afhouden de ‘Rattenman’ bewust agressief te bejegenen. Vriendelijk en met een superieur inzicht ‘helpt’ hij de ‘Rattenman’ te ervaren dat zijn doodswensen niet echt kwaad kunnen. Waardoor werd Freud beschermd tegen zijn eigen doodswensen? Niet doordat hij ‘geen aanleg voor sadisme’ had, zoals hijzelf vond. Dat is natuurlijk uitgesloten. Naar mijn mening kon Freud zich relatief gemakkelijk staande houden in het contact met de ‘Rattenman’ omdat hij zich (‘in de tegenoverdracht’) vereenzelvigd had met de wetenschapper met een superieur inzicht, die hij intussen ook werkelijk was. Het is niet onmogelijk dat deze rol hem zo goed lag, omdat deze overeenstemt met veel van zijn andere rollen, bijvoorbeeld die van een oudere, wijzere broer (zijn jongere broertje Julius was in Freuds kindertijd overleden), of die van een wijze vader, van oudste (geleerde) zoon in het gezin van herkomst, ‘nestor’ van het Mittwochabend Gesellschaft, enzovoort. Het is natuurlijk een speculatieve gedachtegang, maar één die me bij het lezen van de ‘Rattenman’ behulpzaam was om het eigenaardige beloop ‘in te voelen’ en ook om de scherpe kritieken op Freuds werkwijze (Langs, Mahoney) te kunnen plaatsen. Freuds superieure inzicht heeft uiteindelijk zijn menselijkheid niet kunnen overschaduwen.

Wie heeft er gelijk, Trijsburg of de filosofen? Ik zou het niet weten en het doet er hier ook niet toe. Het opmerkelijkste van Trijsburgs conclusie is dat hij Freud naar zijn eigen beeld en gelijkenis lijkt te kneden. Want zou die diagnose ook niet een beetje over hemzelf gaan? Wim was natuurlijk, net als Freud, een hyperintelligente én zeer ambitieuze man, die toch aardig gevonden wilde worden. Zoals wij allemaal. Menselijk, al te menselijk? Misschien was hij wat ‘al te menselijk’ toen hij probeerde Freud voor zijn lievelingskarretje van (het primaat van) de therapeutische relatie te spannen?

Maar wat mij het meest voor Trijsburg inneemt, is dat hij een diepgravend stuk wijdt aan Freud in een tijd waarin het overgrote deel van Nederland al niks meer van de man moest hebben. De ontwikkeling van Trijsburgs therapievoorkeur is al net zo unzeitgemäss. Ik wist dat Wim zowel cognitief-gedragstherapeut als psychoanalyticus was – op zichzelf al een uitzonderlijke combinatie –, maar wat ik pas bij de voorbereiding van dit nummer ontdekte (zie het stuk van Erdman in dit nummer), is dat hij als gedragstherapeut begonnen is en zich later (met groot enthousiasme) op de psychoanalyse heeft gestort. Niet andersom dus, zoals ik blindelings had aangenomen. Héél verrassend, want daarmee ontwikkelde hij zich dwars tegen de tijdgeest in. Ik hou van zulke dwarse denkers, die zich niet door ideologische modes laten inpakken, en hij was er zo een.

Tot zover mijn korte eerbetoon aan een bijzondere (en ook hartelijke) man die veel langer onder ons had moeten zijn – wie weet wat hij nog allemaal had gepresteerd en in gang gezet.

Naar boven