Therapie wordt wel omschreven als de ‘kunst om de juiste vragen te stellen’, maar de meningen willen nogal eens verschillen over wat de ‘juiste vragen’ zijn. De traditionelere therapievormen (de psychoanalyse, de gedragstherapie van vóór de ontwikkeling van mindfulness en de acceptance-benadering of de systeemtherapie) gaan uit van de veronderstelling dat een degelijke therapie de oorzaak van een kwaal moet doorgronden. Vragen naar factoren die bijgedragen hebben aan het ontstaan van de problemen liggen hier voor de hand.
In de jaren ’80 ontwikkelde zich een totaal andere therapievorm die geïnspireerd was door Milton Erickson: de oplossingsgerichte therapie. Deze benadering kiest resoluut voor het zoeken naar oplossingen voor problemen in plaats van het analyseren van hun oorzaken. Oplossingen en doelen staan volgens hem los van de problemen. Een probleemanalyse geeft geen nuttige informatie; oplossingsanalyse des te meer. Erickson is van mening dat problemen en oplossingen tot verschillende logische categorieën behoren. Dit vereist dan ook een andere klasse van vragen: oplossingsgerichte vragen. In dit boek maken we uitgebreid kennis met deze andere klasse van therapeutische vragen.
Bannink beschrijft in de eerste hoofdstukken een tiental premissen van het oplossingsgerichte denken, zoals: ‘Weerstand is geen bruikbaar begrip’; ‘Er is altijd sprake van samenwerking’; ‘Verandering is onvermijdelijk’ en ‘De meeste cliënten zijn al in het bezit van de hulpbronnen die ze nodig hebben om te veranderen’ (pp. 22-23). Een diversiteit van stellingen laat zien hoe de oplossingsgerichte therapie gedurende haar twintigjarige bestaan in verschillende scholen andere accenten meekreeg. Die verschillen worden in dit boek beschreven. Ze variëren van ‘problemen zijn niet-succesvolle oplossingen’ naar ‘problemen zijn reeds valabele stukken van oplossingen’ tot ‘oplossingen zijn oplossingen en hebben niets met problemen te maken’ en nog verder naar het verwerpen van de term ‘oplossing’, omdat die noodzakelijkerwijs aan problemen refereert.
De laatste stelling genoot de voorkeur van De Shazer (1991). In deze recentste evolutie spreekt men over ‘voorkeuren’ in de manier van doen of beleven van de cliënt. Het induceren van keuzemogelijkheden wordt het belangrijkste doel in therapie. Problemen worden beschouwd als ‘de beste oplossing die de cliënt voor het ogenblik beschikbaar heeft’. De term ‘probleem’ is, op die manier bekeken, niet meer aan de orde. In therapie wordt samen met de cliënt gezocht naar alternatieve oplossingen, eigen aan diens arsenaal, die comfortabeler zijn dan zijn huidige oplossing. Keuzemogelijkheden hebben is volgens De Shazer en anderen een essentiële voorwaarde om hetgeen wij symptomen noemen los te kunnen laten.
Aan de kwaliteit van de therapeutische relatie wordt in dit werkmodel dermate veel belang gehecht dat men een stroomschema (flowchart) ontwikkelde dat de interventies afstemt op de maat van het gegeven/verworven mandaat. Al naar gelang de school onderscheidt men drie of vier niveaus en evenveel interventieclusters. Bij een bezoekerstyperelatie krijgt de therapeut weinig mandaat. Dat vraagt om andere interventies dan bij een klagerstyperelatie. Hier heeft de cliënt een hulpvraag maar hij legt het probleem buiten zichzelf. Bij een klanttyperelatie geeft de cliënt veel mandaat en weet hij welk doel hij beoogt.
In de volgende hoofdstukken maken we concreet kennis met een eerste gesprek, een vervolggesprek, huiswerkopdrachten en het afsluiten van gesprekken. Verder worden oplossingsgerichte vaardigheden beschreven. Voorbeelden zijn de externalisering van het probleem, projectie in de toekomst en het gebruik van de interactionele matrix of non-verbale technieken. Nuttige interventies bij stagnatie of mislukking worden onder de loep genomen. Ook hier valt de diversiteit in benaderingen op, evoluerend van ‘Het praten over problemen wordt zoveel mogelijk genegeerd’ (p. 89) via ‘registratieopdrachten [gaan] uitsluitend over gewenst gedrag’ (p. 117) tot ‘de professional kan hen dan kort laten vertellen over het probleem en vraagt niet naar details’ (p. 86). Meer nog: sommige scholen kiezen expliciet voor het probleemverhaal. Uit dit verhaal worden uitzonderingen op het probleem gedestilleerd – ‘een verschil dat een verschil uitmaakt’ (De Shazer, 1991, p. 158) –, waardoor cliënten vaststellen dat ze reeds stukken van oplossingen hebben. Door details na te vragen worden de verschillen duidelijk gemaakt. Dit verschilt in belangrijke mate van de vraag ‘Wat zou je kunnen doen om ervoor te zorgen (sic) dat het weer slecht gaat?’ (p. 226), die Bannink gebruikt om terugval te voorkomen en waarin de suggestie schuilt dat het toch nuttig zou kunnen zijn om de probleemsequens als zodanig te kennen of om te weten wat je als therapeut niet in plaats van wel moet doen. Eventjes terug naar probleemgericht?
Na een onderdompeling in 1001 oplossingsgerichte vragen en een door de auteur voorgesteld gewetensonderzoek – veel therapeuten denken oplossinggericht te werken – wordt een plaats gezocht voor deze therapievorm binnen het klassieke therapiespectrum. Oplossingsgerichte therapie sluit volgens Bannink zeer nauw aan bij de nieuwste evolutie in de cognitieve gedragstherapie. Of sluit de gedragstherapie, die volgens Borkovec en Sharpless (2004) in haar zoektocht naar wat werkt in therapie recentelijk de revolutionairste verandering van de laatste twintig jaar meemaakte, aan bij de oplossingsgerichte benadering?
De vormgeving van dit boek werkt aanstekelijk: overzichtelijke, esthetisch verpakte hoofdstukken. De inhoud heeft de ingrediënten van een zeer divers receptenboek en is een smaakmaker voor nieuwsgierige beginners op hun zoektocht naar de basics van het oplossingsgerichte denken. Voor de ingewijden demonstreert het boek de soms tegenstrijdig aandoende tendensen van zich oplossingsgericht noemende scholen – je zou ook van een aanbod van keuzes kunnen spreken. Deze tendensen ontmoedigen de verleiding om absolute stellingen te verkondigen en nodigen uit om een eigen coherent model te ontwerpen met het adagium van Steve De Shazer voor ogen: ‘Gebruik wat werkt’.
Een te lezen boek!