Wat kan de jeugdhulpverlening bij adoptie leren van volwassen geadopteerden? Studiedag Stichting adoptievoorzieningen. Utrecht, 13 oktober 2006

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2007
10.1007/BF03062293

Gehoord

Wat kan de jeugdhulpverlening bij adoptie leren van volwassen geadopteerden? Studiedag Stichting adoptievoorzieningen. Utrecht, 13 oktober 2006

Danielle OprelContact Information Truus Bakker

(1) 

Samenvatting  De Stichting adoptievoorzieningen, een landelijke organisatie die voorlichting, voorbereiding en nazorg op het gebied van adoptie aanbiedt, organiseert jaarlijks een studiedag over adoptie voor hulpverleners. Het onderwerp van dit jaar was: volwassen geadopteerden. ’s Morgens werden twee hoofdlezingen afgewisseld met videofragmenten. In het middagdeel konden twee (van de negen) workshops gevolgd worden.
danielle oprel werkt als psychotherapeut en zorgprogrammacoördinator persoonlijkheidsstoornissen bij GGZ Leiden en omstreken, onderdeel van Rivierduinen.
truus bakker, psychotherapeut, heeft een psychotherapiepraktijk voor volwassenen.

De Stichting adoptievoorzieningen, een landelijke organisatie die voorlichting, voorbereiding en nazorg op het gebied van adoptie aanbiedt, organiseert jaarlijks een studiedag over adoptie voor hulpverleners. Het onderwerp van dit jaar was: volwassen geadopteerden. ’s Morgens werden twee hoofdlezingen afgewisseld met videofragmenten. In het middagdeel konden twee (van de negen) workshops gevolgd worden. De studiedag werd bezocht door ongeveer 145 deelnemers. Dagvoorzitter Cecile Verbeek, teamleider afdeling nazorg van de stichting, opende de dag met een politiek statement. Zij pleitte ervoor dat de voorbereiding van de aspirant adoptieouders en de nazorg aan hun gezinnen, zoals video-interactiebegeleiding, één samenhangend geheel blijft. Onder invloed van politieke ontwikkelingen staat deze samenhang onder druk.

Na de inleiding volgde een videofragment van straatinterviews over adoptie, gemaakt door Erika Blikman, communicatieadviseur en beeldend kunstenaar. Hierin kwamen de verschillende ‘beelden’ van adoptie goed over het voetlicht. De reacties liepen uiteen van: ‘Adoptie is om een kind te helpen’ via ‘Mensen adopteren alleen voor zichzelf en niet echt voor het kind’tot ‘Komen er niet meer problemen door adoptie naar voren in de puberteit?’

De eerste spreker was Mary Iwanek, adviseur en consultant op het gebied van adoptie en al 47 jaar betrokken bij adoptie in Nieuw-Zeeland. Zij beschreef mythen en fabels over adoptie en weerlegde ze in haar lezing ‘Fabels en feiten’. In Nieuw-Zeeland bestaat wettelijke adoptie al sinds 1881 (in Nederland pas sinds 1956), waardoor er in Nieuw-Zeeland een groot aantal volwassen geadopteerden is. Haar belangrijkste boodschap was: laat je niet leiden door vooroordelen; die werken stigmatiserend en hebben een negatief effect op de (omgang met) geadopteerden. Mythen over adoptie worden gekleurd door de tijd, zoals ontwikkelingen in het nature-nurturedebat. Bijvoorbeeld: ‘Geadopteerden zijn problematische kinderen, het zijn “slechte” mensen die hun kind weggeven dus daar kan alleen een “slecht” kind uitkomen’ (nature) tot ‘Adoptie is precies hetzelfde als zelf een kind verwekken’ (nurture). Beide stellingen kloppen natuurlijk niet. Onderzoek naar het verschil tussen geadopteerden die hun biologische familie gaan zoeken (‘zoekers’) en zij die dat niet doen (‘niet-zoekers’) zou suggereren dat ‘niet-zoekers’ stabieler (meer zelfwaardering en gelukkiger) zouden zijn. Het blijkt dat zoeken/niet-zoeken echter vooral een kwestie is van middelen en mogelijkheden. Als de bemiddelende instanties en de overheid het zoekproces ondersteunen, blijken bijna alle geadopteerden eens in de loop van hun leven contact met hun biologische familie te zoeken. Met deze ‘feiten’ in plaats van ‘fabels’ vervallen de psychologische interpretaties van het verschil tussen ‘zoekers’ en ‘niet-zoekers’. Iwaneks betoog was inspirerend en doorspekt met haar jarenlange ervaring; helaas was de grote lijn niet altijd helemaal duidelijk waardoor het geheel af en toe wat anekdotisch aandeed.

Vervolgens werden twee video’s vertoond, gemaakt door de Stichting adoptievoorzieningen zelf. In antwoord op de vraag ‘Wat zou er kunnen spelen bij volwassen geadopteerden’ reageerden de hulpverleners in de video met: De geadopteerde zal zitten met vragen over afkomst, over eigen cultuur, waarom ouders hen hebben afgestaan, verwerking, verlies, rouw, omgaan met verwachtingen, gevoel van onthechting, problemen met identiteit.’ Een relevante opsomming. De vraag ‘Wat voor hulpverlening is er nodig?’ werd niet eenduidig beantwoord. Sommige hulpverleners meenden dat de reguliere hulpverlening ook voor volwassen geadopteerden volstaat, terwijl andere juist zeiden dat er gespecialiseerde zorg moet zijn. Andere aandachtspunten die genoemd werden: ‘Men moet ouders voorbereiden op latere problemen; openheid en informatie zijn nodig; laat geadopteerden vooral steun bij elkaar zoeken; adoptie zal altijd een rol spelen; maar ook: adoptie hóeft geen probleem te zijn.’

De hoop was dat de tweede spreker deze video van commentaar zou voorzien, maar dat gebeurde niet. Hierdoor bleven de uitspraken enigszins in de lucht hangen. André Lubbers, orthopedagoog en systeemtherapeut, was de tweede spreker. Hij sprak over de ‘stapeling van problemen’. Lubbers wist de zaal te boeien met een flamboyante spreekstijl. Net als Iwanek onderstreepte hij dat het veel geadopteerden goed gaat. Omdat deze dag echter in het teken van de hulpverlening stond, concentreerde hij zich in zijn voordracht op voorbeelden waarin het níet goed gaat. Zijn centrale stelling luidde: ‘Als er in de verschillende levensfasen vanaf de geboorte onvoldoende aandacht is besteed aan de adoptie, dan is er een risico op “stapeling van problemen”; dit kan leiden tot verschillende problemen in de volwassenheid.’ Lubbers werkte zijn stelling uit aan de hand van de ontwikkelingsfasen van Erickson. Uitgestelde ontwikkelingstaken zijn funest voor de ontwikkeling. Een van de voorbeelden van Lubbers betrof de puberteit. Men is nogal eens bang voor de puberteit bij geadopteerden en is blij als die rustig verloopt. Lubbers benadrukte dat het juist belangrijk is dat de geadopteerde puber zich gewoon durft af te zetten tegen de adoptieouders. In zijn praktijk ziet Lubbers veel gezinnen waarin de geadopteerde druk doende is te voldoen aan de verwachtingen van de adoptieouders. Hij stelt daartegenover: mag het adoptiekind voldoende eigenheid ontwikkelen? In het laatste deel van zijn voordracht ging hij nog in op de gehechtheid. Veilige gehechtheid kan een langdurig proces zijn voor geadopteerden die op dat gebied traumatische ervaringen hebben. Soms worden vroege hechtingsproblemen pas zichtbaar in de puberteit, als het de jongere moeite blijkt te kosten intieme relaties met leeftijdsgenoten aan te gaan.

Lubbers gaf ons hulpverleners een aantal adviezen mee. De hulpverlener moet bereid zijn tot diverse zelfonderzoeken. Zoals: ‘Wat betekent de vraag die nu aan mij gesteld wordt; hoe denk/voel ik zelf over hechting/binding; met wie identificeer ik me meer, met de adoptieouders of met de geadopteerden?’ Dit zelfonderzoek kan de hulpverlener helpen om de onderliggende vraag van de geadopteerde beter te horen. De hulpverlener moet ook de moed hebben om gevoelens en verlangens te prikkelen waardoor wat niet gezegd wordt aan de oppervlakte kan komen. Ten slotte is een pedagogische, empathische en systemische instelling belangrijk. Vanwege de vaak heftige gevoelens die bij adoptie spelen, is het van groot belang om steeds goed stil te staan bij de tegenoverdrachtreacties die de therapeutische relatie kunnen verstoren. Ook is het nodig oog te hebben voor gevoelens van schaamte, die bij adoptieproblematiek vaak een rol spelen. Een ‘hulpverlenend bondgenootschap’ opbouwen kan soms lang duren bij cliënten die moeite hebben een vertrouwensband aan te gaan.

Vervolgens werd een derde videofragment getoond. Hierin kwamen volwassen geadopteerden aan het woord. Prima werk van de organisatie om zo de geadopteerden zelf ook een stem te geven. Eerst kwamen beelden en ideeën over afstand en adoptie aan de orde. Daarna werd de geïnterviewden naar hun mening gevraagd over hulpverlening aan volwassen geadopteerden. Een paar keer werd opgemerkt dat de geadopteerde die zich meldt voor een behandeling, zelf wellicht ook niet goed weet waar de schoen precies wringt. Wat terugkwam in de korte fragmenten was het belang om je als hulpverlener niet te laten leiden door vaste modellen, vaste methoden of vooringenomen ideeën over adoptie. Luister naar hoe het voor deze patiënt is, wees je bewust van de taboes over ouders die afstand doen van hun kind en over adoptie, want anders hoor je misschien alleen maar wat je verwacht te horen. Eén geadopteerde verwoordde haar gevoelens als volgt: ‘Adoptie is een soort fragmentatiebom: stukjes belanden her en der, en als je ernaar op zoek gaat, zijn sommige voorgoed weg; je kunt het niet meer heel maken. Ik ben ervoor dat die gefragmenteerdheid ergens in terugkomt, dus niet meteen harmonie; ook heel belangrijke dingen kunnen verdwenen of moeilijk terug te vinden zijn.’

’s Middags stonden onder andere de volgende workshops over behandeling geprogrammeerd: familieopstellingen, haptotherapie en bio-energetische analyse. Er waren ook algemenere workshops, zoals ‘denken over identiteit’ en ‘contact met de oorsprong’, en een workshop door geadopteerden die nu zelf ouder van een kind zijn. Vanwege ons werk als psychotherapeut schreven wij ons vooral in voor workshops over de behandeling van volwassen geadopteerden. In de workshop Basistherapie voor volwassen geadopteerden’ gaf Anniek Thoomes, psychotherapeut, een inleiding in deze door haar ontwikkelde therapievorm voor wat zij noemt ‘relationeel gestoorde’ volwassenen. Onder de noemer ‘relationeel gestoord’ schaart Thoomes: geringe sociale vaardigheden, nabijheid wensen – nabijheid weren, aanklampgedrag, passief en teruggetrokken gedrag, uitingen van angst, boosheid en wantrouwen, uitingen van verlatenheid en teleurstelling, lusteloosheid in activiteiten en grensoverschrijdend gedrag. De basistherapie is gebaseerd op de gehechtheidstheorie. De workshop begon met uitleg over begrippen als gehechtheid, mentaliseren, gehechtheidsstijlen en hechtingsproblematiek. Thoomes legde op heldere en deskundige wijze deze toch ingewikkelde concepten in korte tijd uit. Een nadeel van deze uitleg was echter dat er weinig tijd overbleef voor de bespreking van de specifieke basistherapie of voor de aangekondigde interactiviteit van de workshop. De basistherapie bestaat uit drie fasen. In de eerste fase wordt een vertrouwensrelatie opgebouwd en wordt de problematiek in een cognitief kader geplaatst. In de tweede fase krijgt de patiënt uitleg over de centrale begrippen uit de therapie (voortvloeiend uit de gehechtheidstheorie) en leert de patiënt veiligheid in zichzelf te ervaren, onder andere door angst- en traumaverwerking, onder meer met EMDR. In de derde fase staat opbouwen centraal, vooral: hoe verloopt in het dagelijks leven het contact met belangrijke anderen? Een theoretisch uitstekende workshop. De korte voorbeelden die Thoomes gaf waren treffend en hadden nog best wat uitgebreider gemogen en iets meer toegespitst op behandelingen die ze zelf doet met volwassen geadopteerden.

De workshop van André Lubbers droeg als titel ‘Wel volwassen, maar nog niet zelfstandig’. Hij bracht vanuit zijn ervaring in het werk met geadopteerden een discussie op gang over problemen van geadopteerden met volwassen worden. Duidelijk werd dat vroege hechtingservaringen, onverwerkte verliezen of trauma’s en de adoptiestatus van invloed zijn op het separatie- en individuatieproces. Dit geldt zowel voor de geadopteerden zelf als voor de adoptieouders. Het adoptieouderschap is kwetsbaarder in de losmakingfase: de relatie is minder vanzelfsprekend, waardoor angsten en zorgen van de ouders soms groter zijn. Hierdoor voelen de geadopteerde jongeren zich vaak minder vrij om zich openlijk af te zetten en los te maken. In de discussie bleek het voor de hulpverleners heel belangrijk te zijn om de soms ingewikkelde en vervormde signalen van de geadopteerden beter te leren begrijpen en niet te veel uit te gaan van gestandaardiseerde protocollen. Een open geest en oog voor de eigen tegenoverdrachtsreacties blijken onontbeerlijk.

Iwanek gaf de workshop ‘Contact met de oorsprong’. Zij heeft veel ervaring met begeleiding en bemiddeling bij contacten tussen geadopteerden en biologische ouders in Nieuw Zeeland. Daar zijn het bijna altijd pasgeboren baby’s die worden afgestaan aan paren die het kind willen adopteren. In principe kan elke afstandsmoeder in Nieuw-Zeeland de naam van de nieuwe ouders lezen op de afstandsverklaring. Dit is een heel andere situatie dan in Nederland, waar het bijna altijd gaat om internationale adoptie zonder direct contact tussen adoptieouders en biologische ouders. In Nieuw Zeeland mogen ouders en kinderen na 20 jaar ‘zoeken’, tenzij een van de partijen dat niet wil. Bijna 98% van de ‘kinderen’ en 90% van de biologische moeders blijkt dan contact te willen. Een ontmoeting hoort daarbij: 63% beoordeelt deze ontmoeting, die meestal niet via een bemiddelaar gaat, positief; 40% houdt ook na deze ontmoeting nog contact. Het blijkt van belang dat er bij deze ontmoeting geen ‘vreemden’ aanwezig zijn. In enkele interviews op video met geadopteerden werd dat geïllustreerd.

Al met al een inhoudelijk zinvolle dag. Maar het is jammer dat de meeste deelnemers zelf al gespecialiseerd leken in adoptie; zij hoorden wellicht niet veel nieuws. Maar de mensen voor wie deze informatie wél nieuw is, komen misschien niet op zo’n gespecialiseerde studiedag. Naar onze mening een kloof die het waard is te overbruggen.

Naar boven